Verslag van de vergadering van 16 december 2025 (2025/2026 nr. 13)
Aanvang: 13.46 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (36812);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816);
-
-het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik heb begrepen dat de regering nog twee uur nodig heeft voor de beantwoording van de volgende blokjes, en dat is nog zonder interrupties. Dat betekent dat het schema dat wij hadden gepland, een uur opschuift. Pas om 15.45 uur zal de regering klaar zijn met de beantwoording. Ik hoop wel de repliek van de Eerste Kamer voor de dinerpauze te kunnen doen. Ik vraag dus uw begrip en medewerking om de regering snel te laten antwoorden.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Fiscaliteit.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat de publieke tribune zo vol zit. Er is heel veel belangstelling voor belastingplannen. Ik ga nu beginnen aan de beantwoording van de vragen over het Belastingplan.
De eerste vraag van de heer Martens was waarom er in de energiebelasting gekozen is voor een verhoging van de belastingvermindering en niet voor een tariefverlaging van de eerste schijven. Dat heeft te maken met complexiteit, zeg ik tegen de heer Martens. Een verlaging van de tarieven maakt de energiebelasting aanzienlijk complexer, en dat terwijl de huidige energiebelasting al complex is. Er zou dan namelijk een nieuwe teruggaveregeling moeten worden geïntroduceerd en de bestaande teruggaveregeling moeten worden aangepast. Een belastingvermindering of een verhoging van de belastingvermindering daarentegen is eenvoudig. Daar komt bij dat huishoudens met een lager inkomen, die relatief minder verbruiken, relatief meer profijt hebben van een verhoging van de belastingvermindering. Het klopt inderdaad dat het maandelijks om €0,78 gaat, dus in totaal bijna €10 en inclusief btw bijna €11,25.
Mevrouw Visseren-Hamakers had ook een vraag over die belastingvermindering en vroeg waarom er gekozen is voor deze generieke maatregel. Zou het niet voordeliger zijn om gericht bepaalde huishoudens te ondersteunen, bijvoorbeeld via de loonbelasting? Het klopt dat met inkomstenbelastingen gerichter kan worden gestuurd op de koopkracht van specifieke groepen, maar in algemene zin geeft de koopkrachtontwikkeling volgend jaar een evenwichtig en positief beeld voor alle inkomensgroepen. Daarom is er wat ons betreft geen reden om sterk bij te sturen. Het kabinet hecht eraan de energierekening voor alle huishoudens te verlagen en een verhoging van de belastingvermindering is de meest eenvoudige manier om dat te bereiken.
Dan vroeg mevrouw Moonen mij — ik zie haar even niet — waarom de regeling voor groen beleggen wordt afgeschaft. Het afschaffen van de fiscale voordelen van groen beleggen is per amendement, daar komt het weer, toegevoegd aan het Belastingplan 2025. Het is daarmee geen voorstel van het kabinet. Bij de behandeling van het Belastingplan 2025 in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger opgemerkt dat het huidige kabinet vooralsnog niet voornemens is een alternatief voorstel op te nemen in het Belastingplan 2026. Het huidige kabinet is, zoals bekend, inmiddels demissionair en wij vinden het echt aan een volgend kabinet om politieke keuzes te maken en eventueel maatregelen voor te stellen die in een wetsvoorstel kunnen worden opgenomen.
Dan vroeg de heer Holterhues waarom er voor de nieuwe percentage inkomstenbelasting voor de BES-eilanden is gekozen. Is dat alleen om budgetneutraliteit te realiseren of zijn er andere redenen? De verlaging van het percentage in de eerste schijf van de Wet inkomstenbelasting BES is bedoeld om het netto besteedbaar inkomen van inwoners met lage en middeninkomens aldaar te verbeteren. Het percentage is zo afgesteld dat inwoners met een bruto inkomen tot ongeveer 93.000 dollar erop vooruitgaan. Dat betreft meer dan 85% van alle belastingplichtigen. Deze lastenverlichting wordt inderdaad gecompenseerd door het tarief in de tweede schijf van de Wet inkomstenbelasting BES naar boven bij te stellen, zodat de maatregel budgetneutraal is en er meer recht wordt gedaan aan het draagkrachtbeginsel.
De heer Holterhues vroeg ook of er een evaluatiemoment is ingepland om te toetsen of de beoogde koopkrachtverbetering is gerealiseerd en welke indicatoren daarvoor worden gebruikt. Het CBS publiceert, zoals bekend, jaarlijks cijfers over de koopkrachtontwikkeling, ook op de BES-eilanden. Daarbij wordt onder andere onderscheid gemaakt naar inkomen, inkomstenbron en samenstelling van het huishouden. Specifiek voor de middelen die voor de BES-eilanden beschikbaar zijn gesteld in de zogenaamde CN-envelop, is het kabinet voornemens om de beleidsinzet van kabinet-Rutte IV het aankomende jaar te evalueren. Voor zover dat al mogelijk is op basis van de beschikbare gegevens, wordt daar ook de koopkrachtontwikkeling in meegenomen.
Dan een vraag van de heer Schalk over een verhoging of een minder grote verlaging van de brandstofaccijns. Hij vroeg of dat ook pas per 1 juli 2026 zou kunnen in plaats van per 1 januari 2026. Het kabinet — ik herhaal het maar weer — heeft een volledige voortzetting van de huidige accijnsvrijstelling tot 1 januari 2027 voorgesteld. Bij amendement is toch tot een verhoging van de brandstofaccijns per 1 januari 2026 besloten. Het is niet aan het kabinet om dit besluit van de Tweede Kamer ongedaan te maken. Het uitstellen van de verhoging van 1 januari naar 1 juli leidt bovendien tot een budgettaire derving.
De heer Schalk i (SGP):
Ik leef mee met het kabinet in dezen, want ik begreep dat dit inderdaad niet de route was die het kabinet zich had voorgenomen. Maar nu het zo is, is dat zo direct … Ik heb een paar voorbeelden gegeven van de enorme consequenties die het heeft voor een bedrijf met een hele grote omzet. Dat voorbeeld ging inderdaad over €600.000. Ik kreeg nog een bericht van een ander bedrijf. Als het gaat om een vrachtwagen, kost dat je gewoon dik duizend euro, bij wijze van spreken. Het gaat dus echt om veel geld. Ik snap dat er derving van inkomsten is, maar het amendement was gericht op het doorsluizen van de opbrengst naar het ov. Ik heb niks tegen het ov en ook niks tegen het doorsluizen van die gelden, maar dat hoef je dan alleen maar wat uit te stellen; we hoeven daarvoor dus geen dekking te zoeken. Het begint dan alleen maar later. Dat is toch een andere positie. De Tweede Kamer heeft niet gezegd: u zult in januari al geld over gaan maken.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat vraag ik me af. Het is natuurlijk zo dat die acccijnsverlaging een tijdelijke, eenmalige maatregel was. De verhoging is dat in principe dus ook. Ik weet niet hoe de heer Schalk zich dat precies voorstelt, maar op het moment dat je de gelden voor het ov later ter beschikking stelt en minder opbrengsten hebt, zullen er uiteindelijk ook minder gelden voor het ov zijn.
De heer Schalk (SGP):
Dat begrijp ik helemaal. In principe was de regering van plan om het helemaal te repareren in 2027. Daarover zeggen die ondernemers: "Prima, want dan weten we dat van tevoren; daar kunnen we op anticiperen. Daar kunnen we onze contracten op aanpassen." Nu kunnen ze dat niet. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat er dan bijvoorbeeld een halfjaar later pas een extra dotatie voor het ov komt, maar het ov had hier ook niet op gerekend; dit is nog maar een paar weken geleden bedacht. Dit staat als het goed is dus niet in hun begrotingen enzovoorts. Dat is gewoon een extra dotatie, die dan wat later begint. Zou de staatssecretaris daar toch nog even op willen reageren? Dat zou namelijk kunnen betekenen dat daar de ruimte zit voor hem om deze maatregel minder zwaar te laten vallen bij met name ondernemers.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik snap de zorgen van de heer Schalk heel goed, net als het rekenvoorbeeld dat hij heeft gegeven, maar ik denk niet dat wij als kabinet een door de Tweede Kamer in meerderheid aangenomen amendement dusdanig kunnen wijzigen door ervan uit te gaan dat men denkt: tja, het geld was niet verwacht, dus het is niet zo'n probleem als het dan maar de helft is, of als het wat later komt. Ik denk eerlijk gezegd dat dat wat ver zou gaan.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Tot slot, heel kort. Voor de youngtimerregeling konden we ook uitstel krijgen. Die redenering gaat dus niet helemaal op.
Staatssecretaris Heijnen:
Die redenering gaat wel op, want het uitstel rond de youngtimerregeling heeft nauwelijks budgettaire consequenties.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Ik denk dat het bekend is dat er juist in de regio's een enorme kaalslag is geweest op het gebied van openbaar vervoer en dat het geld dat daarvoor beschikbaar komt, heel erg welkom zal zijn. Ik kan me haast niet voorstellen dat het openbaar vervoer gaat zeggen: als we er wat extra geld bijkrijgen kunnen we niets doen aan het verbeteren van het openbaar vervoer, met name in de grensregio's. Kijkt u ook naar dat aspect?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, zeker kijken we daarnaar. In feite is mijn antwoord ook: we kunnen en gaan hier verder niets aan doen.
Dan vraagt mevrouw Visseren-Hamakers mij of ik bereid ben om de verlenging van de accijnskorting te heroverwegen met als gevolg dat de korting per '26 vervalt. Ook hier kan ik alleen maar aangeven dat bij amendement de Tweede Kamer de door het kabinet voorgestelde accijnskorting heeft verlaagd, waardoor de brandstofaccijns per 1 januari 2026 alsnog met 7% toeneemt. Dat is dus een door de Tweede Kamer aangenomen wet. Mevrouw Visseren-Hamakers vraagt mij nu of ik die verhoging verder kan verhogen, waardoor de verlaging helemaal vervalt. Dat is, denk ik, niet aan dit kabinet op het moment dat het Belastingplan in meerderheid door de Tweede Kamer is aangenomen.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het amendement in de Tweede Kamer was bedoeld om een besluit van het kabinet enigszins te verzachten. Ik vraag hierbij aan de staatssecretaris of hij niet wil overwegen om die verzachting door te zetten.
Staatssecretaris Heijnen:
Mevrouw Visseren-Hamakers formuleert het heel mooi. Volgens mij was het amendement met name bedoeld om extra geld beschikbaar te krijgen voor het ov. Dat was de reden voor het amendement van de heer Grinwis. Hij heeft de dekking gezocht in minder verlaging van de brandstofaccijns. Om uw vraag te beantwoorden: nee, verdere minder verlaging overwegen wij niet.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het is een begrotingspost van inmiddels, na amendering, 1,2 miljard. Dat is een hoop geld die naar een hele specifieke doelgroep gaat. Wij hebben hier gisteravond in het debat gehoord hoe groot die doelgroep is, maar desalniettemin is het een hele specifieke doelgroep én het is een nieuwe fossiele subsidie. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris of hij het wil heroverwegen. Het overwegen van deze gedachte levert de staatskas geld op, dus het zou makkelijk kunnen. Er hoeft geen dekking voor te worden gezocht. Het gaat er alleen om of wij meer kunnen kijken naar generiek inkomensbeleid en niet naar specifieke doelgroepen. Ik vraag dus nog één keer aan de staatssecretaris of hij de verzachting die is ingezet door de Tweede Kamer toch verder wil doortrekken.
Staatssecretaris Heijnen:
Zelfs al zou ik het willen, dan is daar een wetswijziging voor nodig en dat kan niet. Dat is één. En twee: volgens mij is het handhaven van die accijnsverlaging destijds ook een hele brede wens van de Tweede Kamer geweest op grond van een aangenomen motie daarover. Dat is de reden waarom die uiteindelijk ook in het Belastingplan terecht is gekomen. Diezelfde of misschien ietwat andere Tweede Kamer heeft vervolgens besloten om een deel van het geld te besteden aan het openbaar vervoer. Dat is de situatie zoals ze nu is. Zijn we daar blij mee? Nee, want we hadden liever die hele verlaging laten doorgaan. Maar we gaan zeker niet die verlaging nog verder terugdraaien.
De voorzitter:
Helder. U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Visseren-Hamakers, over de vervanging van de term "limonade" door "overige alcoholvrije drank" in de verbruiksbelasting: loopt het kabinet daarmee niet vooruit op de omzetting van de verbruiksbelasting en hoe verhoudt zich dit tot de intentie van het kabinet om de keuze over een stelselwijziging aan een nieuw kabinet te laten? Het doel van de wijziging in het Belastingplan is het tegengaan van omzeiling door het toevoegen van een vleugje zuivel aan de dranken. Dit staat trouwens niet in de weg aan de omzetting naar een belasting op basis van al dan niet toegevoegde suiker. Naast het tegengaan van omzeiling wordt met het Belastingplan het begrip "limonade" vervangen door "overige alcoholvrije drank". Dit is een puur technische wijziging zonder inhoudelijke implicaties. Door deze wijziging sluit de wet beter aan bij het taalbegrip. Het begrip "overige alcoholvrije drank" maakt duidelijker dat drank zoals alcoholvrij bier en plantaardige zuivelvervangers ook onder de wet vallen. Het begrip "limonade" past bij deze dranken minder goed en zorgt voor verwarring. Wellicht nog ter toevoeging: plantaardige zuivelvervangers die niet gearomatiseerd zijn, blijven onbelast.
De voorzitter:
Kort, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het ging mij er in mijn eerste termijn vooral om of deze technische wijzigingen, of al dan niet technische wijzigingen, betekenen dat wat het kabinet in eerdere correspondentie heeft gezegd, namelijk "wij laten dit aan een nieuw kabinet", is veranderd.
Staatssecretaris Heijnen:
Nee, in principe niet. Dit is ook uitgebreid aan de orde geweest bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer, zoals mevrouw Visseren-Hamakers ongetwijfeld weet. Ik heb daar de toezegging gedaan dat ik medio februari een brief naar de Kamer stuur met een geactualiseerd overzicht van alle varianten, de zeven varianten die er inmiddels zijn. In die brief ga ik dan ook in op de meest actuele gezondheidsonderzoeken en uitvoeringskwesties. Op het moment dat dat overzicht is geactualiseerd, is het wat mij betreft aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Helder, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, helder. Vervolgt u uw betoog, staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u wel. Dan ga ik naar box 3, de favoriete box van velen. De heer Kroon vraagt of het kabinet erkent dat veel particulier vastgoed het afgelopen jaar wordt uitgepond en dat dit onwenselijk is. Daarnaast vraagt hij of ik de visie van BBB deel dat in een toekomstig stelsel kostenaftrek mogelijk moet zijn. In de afgelopen jaren zijn er inderdaad verschillende maatregelen genomen in het huurbeleid en de fiscaliteit die ertoe kunnen en zullen leiden dat het rendement voor private verhuurders daalt. Deze maatregelen in combinatie met veranderende economische omstandigheden kunnen en zullen voor private verhuurders reden zijn om hun bestaande huurwoningen te verkopen. In dat geval komt weliswaar de woning vaak beschikbaar voor de koopstarters op de woningmarkt, maar het kabinet vindt het wel belangrijk dat er ook voldoende aanbod van huurwoningen blijft bestaan. Daarom werkt het kabinet zo snel mogelijk aan de invoering van een nieuw stelsel in box 3. Daarin wordt voor vastgoed, zoals de heer Kroon denk ik wel weet, een vermogenswinstbelasting voorgesteld en wordt kostenaftrek mogelijk. Ook investeerders, waar overleg mee is geweest, geven aan dat ze goed uit de voeten kunnen met box 3.
Dan een vraag van de heer Van Rooijen over de vermogenswinstbelasting, namelijk waarom er niet voor een volledige vermogenswinstbelasting wordt gekozen. Zoals bekend, kiest het kabinet in eerste instantie voor een hybride box 3-stelsel. Vermogensaanwas is het uitgangspunt en vermogenswinst alleen voor vastgoed en start-ups. Zoals in diverse brieven al is aangegeven, kent een volledige vermogenswinstbelasting een aantal nadelen die zich niet voordoen bij de vermogensaanwasbelasting. Een belangrijkere reden, vind ik, waarom er op dit moment niet voor een volledige vermogenswinstbelasting zou moeten worden gekozen, is dat dat tot een vertraging leidt bij de invoering van het nieuwe stelsel met enkele jaren. Dat leidt automatisch tot een budgettaire derving die ook weer gedekt zou moeten worden. Dat neemt niet weg, zeg ik tegen de heer Van Rooijen, dat na de invoering per 1 januari 2028 een nieuw kabinet en een nieuwe Kamer, indien zij dat opportuun achten, nog altijd tot een volledige vermogenswinstbelasting zouden kunnen overgaan. Dat past denk ik ook heel goed uitvoeringstechnisch, want ik heb van de Belastingdienst en ook van de banken en verzekeraars begrepen dat zij minimaal twee jaar nodig hebben na 2028 om dat mogelijk te maken.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik dank de staatssecretaris voor dit duidelijke antwoord. Er is een motie-Van Rooijen aangenomen twee jaar geleden, ook mede door u ondertekend denk ik en door andere fracties. Dat waren dus niet alleen wij, maar een aantal fracties. Het verzoek daarin was om bij box 3 nieuw prioriteit te geven aan een algemene vermogenswinstbelasting, die dus niet alleen voor vastgoed gaat gelden, maar ook voor bijvoorbeeld aandelen. De motie was ingegeven — dat is ook mijn vraag — door de constatering dat een belasting op ongerealiseerde papieren waardestijgingen van aandelen, die dus niet zijn gerealiseerd, eigenlijk niet past in de filosofie van werkelijk rendement. Daarom is die motie ingediend en aangenomen. U zegt dat het grote budgettaire consequenties heeft als we nu al aan de slag gaan met een vermogenswinstbelasting, omdat dat een extra aanlooptijd nodig heeft. Maar een budgettair argument kan toch niet het belangrijkste argument zijn om een principieel nieuw stelsel op een verkeerde manier te beginnen? Wilt u daarop reageren? Ik denk dat er t.z.t. ook een risico bestaat bij de Hoge Raad. Zij kunnen zeggen: als je naar werkelijk rendement gaat, dan kun je niet niet-gerealiseerde papieren waardestijgingen van aandelen gaan belasten.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat laatste risico zien wij niet; laat ik daarmee beginnen. Het is niet puur een budgettaire reden. Daar sloot ik mee af. De belangrijkste reden is dat het nieuwe stelsel, waarvan de markt heeft aangegeven daar heel goed mee uit de voeten te kunnen, twee à drie jaar vertraagd wordt als we nu zouden gaan voor een volledige vermogenswinstbelasting. Vandaar dat ik zeg: laten we eerst voor het stelsel gaan dat nu in het wetsvoorstel staat, namelijk het hybride stelsel. Als het volgende kabinet of de volgende Kamer het wil, dan kunnen we twee à drie jaar later naar een zuivere vermogenswinstbelasting.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Een argument om destijds hiervoor te kiezen, om nog geen vermogenswinstbelasting te heffen op aandelen, was omdat de banken zeiden: dat kunnen wij eigenlijk niet. Dat was een vrij hard dictum in alle gewisselde stukken. Ik heb later van de staatssecretaris van Financiën begrepen — het doet er even niet toe of dat de vorige of deze was — dat de banken wel degelijk eerder in staat zijn om dat te doen, mits de politiek wil dat het sneller gaat. Anders gaat men hier misschien pas over twee à drie jaar twee jaar aan besteden. Dan zijn we straks vijf jaar verder en hebben we jarenlang een verkeerde wet.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat niet alleen de banken en de verzekeraars van belang zijn, maar ook de Belastingdienst. De Belastingdienst kan het op dit moment niet invoeren, dus vandaar het uitstel en de vervelende gevolgen voor de huidige mensen met vastgoed. Op de tweede plaats: ik heb met de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken gesproken. Ik heb van haar begrepen dat de banken dit wel kunnen, maar niet op dit moment.
De heer Van Strien vraagt mij of het klopt dat er geen verliesverrekening is in de tegenbewijsregeling voor box 3 en of dat anders wordt in het nieuwe stelsel. Het klopt dat er, ook op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad, in de Wet tegenbewijsregeling box 3 geen verliesverrekening mogelijk is. De Hoge Raad heeft dat beslist in zijn uitspraak. Rendementen kunnen wel binnen een jaar met elkaar verrekend worden, maar niet over de jaren heen. In het wetsvoorstel voor het nieuwe stelsel voor box 3 wordt verliesverrekening wel mogelijk gemaakt.
De heer Van Strien wijst mij erop dat verhuurders van vastgoed vaak geen gebruik kunnen maken van de tegenbewijsregeling in box 3, omdat ongerealiseerde waardemutaties worden meegenomen. Hij vraagt: wat betekent dat voor het nieuwe stelsel? Het klopt wat de heer Van Strien aangeeft, namelijk dat ongerealiseerde waardemutaties moeten worden meegenomen in het huidige stelsel, in de Wet tegenbewijsregeling box 3. Dat gebeurt op basis van de uitspraak van de Hoge Raad, die ik net aangaf. In het nieuwe stelsel wordt een vermogenswinstbelasting voorgesteld voor vastgoed. Dat betekent dat de waardeontwikkelingen van het vastgoed pas bij realisatie in de heffing worden betrokken, bijvoorbeeld bij de verkoop. De box 3-investeerders met wie we contact hebben gehad, geven aan dat ze hiermee goed uit de voeten kunnen.
Voorzitter. Ik ga naar de vliegbelasting. Mevrouw Moonen vroeg hoe we tot de tarieven zijn gekomen en of die voldoende gedifferentieerd zijn om een gedragsverandering teweeg te brengen. Zoals ook in de toelichting aangegeven, kent de maatregel twee doelen: budgettaire opbrengst en een hogere mate van internalisatie van externe kosten van vliegen. Het teweegbrengen van een gedragsverandering is expliciet geen beleidsdoel van de maatregel. De voorgestelde tarieven zijn dus zo gekozen dat ze binnen deze budgettaire opbrengst — uit mijn hoofd: 257 miljoen — zorgen voor een hogere mate van internalisatie, met name voor de middellange- en langeafstandsvluchten.
Dan een vraag van mevrouw Van der Linden over de vliegbelasting, namelijk of deze maatregel wel opweegt tegen het risico voor de werkgelegenheid en de rol van Nederland als mainport. Zoals u vast weet, komt uit onderzoek naar voren dat de maatregel zorgt voor een afname van de passagiersaantallen met 0,2%, terwijl het aantal vluchten gelijk blijft. Met andere woorden: de latente vraag naar vluchten is in Nederland groter dan het aanbod. Het aantal vrachtvluchten neemt naar verwachting echter toe met 0,5%. Gegeven deze getallen ziet het kabinet geen aanleiding om te verwachten dat de maatregel leidt tot verlies van werkgelegenheid of een significant effect heeft op de rol van Nederland als mainport.
De heer Koffeman vraagt zich af of het regeringsvliegtuig is uitgezonderd van de vliegbelasting en of er cijfers zijn over hoeveel er met het vliegtuig wordt gevlogen. Ja, voor vertrek met passagiers met het regeringsvliegtuig is vliegbelasting verschuldigd. De vluchtgegevens van het regeringsvliegtuig — dat heb ik zo begrepen, ik heb dat nooit opgezocht — worden per kwartaal gepubliceerd. Ik kan u aangeven dat in het afgelopen kwartaal het vliegtuig zo'n twintig keer is gebruikt.
Dan vraagt de heer Koffeman of er een stijgende lijn is te zien in het aantal ambtenaren dat naar Brussel of Berlijn reist met de trein. Ja, op grond van de CAO Rijk is het de ambtenaren pas toegestaan met het vliegtuig te reizen wanneer de reistijd per trein meer dan acht uur bedraagt. Dat betekent dus dat reizen naar Brussel en Berlijn in de basis altijd met de trein worden gemaakt. Inzage in de exacte aantallen reizen heb ik niet.
De heer Koffeman vraagt of het kabinet bereid is om in EU-verband te pleiten voor een accijns op kerosine. Zoals hij wellicht weet, heeft Nederland zich daar bij de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn energiebelastingen sinds 2021 voor ingezet. Tijdens de Ecofin van 14 november 2025 over de ETD waren de reacties van lidstaten op een al afgezwakte tekst zó negatief dat het er niet op lijkt dat er een compromis bereikt kan worden. We moeten eerlijk zijn, kerosinebelasting op Europees niveau is op dit moment voorlopig dus geen realistisch vooruitzicht, maar Nederland blijft zich daarvoor wel inzetten, net als in het verleden.
De heer Hartog stelt een aantal vragen over de indeling van landen en of daarbij is uitgegaan van de afstand tot de hoofdstad en, zo ja, waarom Bonaire, Sint-Eustatius en Saba dan afzonderlijk worden genoemd. Ja, bij de indeling is uitgegaan van de hemelsbrede afstand tussen Amsterdam en de hoofdstad van de staat of het gebied van bestemming. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba worden afzonderlijk genoemd omdat zij staatsrechtelijk deel uitmaken van het Caribisch deel van het Koninkrijk en niet van Europees Nederland. Vluchten daarnaartoe zijn daarom geen binnenlandse vluchten, maar intercontinentale vluchten die vervolgens beleidsmatig onder een lager tarief zijn gebracht vanwege de negatieve economische neveneffecten die het niet-uitzonderen met zich mee zou brengen.
Tevens vraagt de heer Hartog waarom ultraperifere gebieden wel expliciet zijn opgenomen, terwijl eilanden als Corsica en Sardinië niet afzonderlijk vermeld zijn. Kan ik dat toelichten, vraagt hij. Voor de duidelijkheid van de wet zijn dergelijke landen en gebieden expliciet opgenomen in het wetsvoorstel; de UPG's, de ultraperifere gebieden. Deze landen en gebieden hebben namelijk speciale banden met landen binnen de Europese Unie, maar maken geen onderdeel uit van het in Europa gelegen deel van de EU-lidstaten. Eilanden als Corsica en Sardinië daarentegen zijn onderdeel van het in Europa gelegen deel van Frankrijk en Italië en voor deze eilanden geldt daarom hetzelfde tarief als voor het vasteland. Dat is de reden dat een afzonderlijke vermelding niet nodig is.
De heer Hartog vraagt waarom Groenland niet op dezelfde wijze wordt behandeld als de Faeröereilanden. Beide vallen onder landen en gebieden overzee en worden behandeld volgens de hoofdregel. Beide gebieden worden daarom ingedeeld aan de hand van de afstand van hun hoofdstad tot Amsterdam. De afstanden zullen verschillen, maar de gebieden zelf worden hiermee dus niet verschillend van elkaar behandeld.
De heer Hartog vraagt nog naar de vluchten naar Sint Maarten, die anders worden belast dan de vluchten naar Saint-Martin. Hij vraagt mij wat de verwachte gevolgen hiervan zijn voor de keuzes van passagiers, hoe de Franse regering aankijkt tegen dit verschil en of ik bereid ben om hier nog in overleg over te treden met de Europese partners. Naar ik heb begrepen, gaan alle vluchten naar het eiland naar Sint Maarten, omdat het Franse deel van het eiland geen eigen luchthaven heeft. Alle commerciële vluchten komen dus aan op Sint Maarten en vallen daarom onder hetzelfde tarief.
De heer Baumgarten vraagt mij of ik kan toelichten waarom een belasting zonder eigen milieudoelstelling via de milieusfeer …
De heer Hartog i (Volt):
Ik wachtte even het onderdeel af over de indeling van de landen. Ik heb eigenlijk nog twee punten op dat punt. De ultraperifere gebieden zijn integraal onderdeel van de Europese Unie, dus hoeven niet vermeld te worden. Die zijn gewoon onderdeel van Frankrijk, dus die hoeven niet speciaal vermeld te worden. De hoofdstad van Guadeloupe is Parijs. Dat is één. Twee. Ik had ook vragen gesteld over de, waarschijnlijk militaire, marine- en vliegbasis op Cyprus van het Verenigd Koninkrijk, die ook worden uitgezonderd van het afstandscriterium. Mijn vraag was waarom die ook worden uitgezonderd.
Staatssecretaris Heijnen:
Die laatste vraag heb ik niet genoteerd, dus daar kom ik in de tweede termijn op terug.
De heer Hartog (Volt):
Het ging om Akrotiri en Dhekelia. Die heb ik expliciet genoemd.
Staatssecretaris Heijnen:
Excuus. Hoe heb ik het kunnen missen?
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kom bij de vraag van de heer Baumgarten of ik kan toelichten waarom een belasting zonder eigen milieudoelstelling via de milieusfeer wordt gerechtvaardigd. Zoals ik ook al in mijn antwoord aan mevrouw Moonen heb aangegeven, beoogt de maatregel niet primair een milieuvoordeel. De gestelde doelen worden met de maatregel behaald, naar verwachting zonder substantiële effecten op onder andere de netwerkkwaliteit van Nederland. Zodoende acht het kabinet de maatregel gerechtvaardigd. De doelstelling van de maatregel is budgettair. Het gaat om 257 miljoen. Het doel is ook een betere internalisatie van de externe kosten van vluchten, met name middellange en lange vluchten.
De voorzitter:
Ook voor de tijd is het handig als u gelijk opspringt, meneer Baumgarten.
De heer Baumgarten i (JA21):
Ik snap het, mevrouw de voorzitter, maar ik wist even niet of de staatssecretaris nog met een vervolg kwam. Als ik goed geïnformeerd ben, dan zou er over vijf jaar een effectrapportage moeten komen van deze maatregel. O, daar komt u nu op? Dan was ik inderdaad te voorbarig.
Staatssecretaris Heijnen:
Sorry, ik probeer de vragen zo veel mogelijk een voor een te beantwoorden. Ik moet er nog aan wennen. Misschien moet ik sneller doorspreken. Dan hoeft u niet op te staan. U had gevraagd of ik zou kunnen toezeggen om binnen twee jaar een tussentijdse, monitorende effectenrapportage op te stellen. Dat wordt lastig. Dat kan ik eigenlijk niet toezeggen, want een evaluatie binnen twee jaar na inwerkingtreding geeft naar verwachting nog geen volledig beeld van de effecten van de maatregel. Wel zullen de effecten van de maatregel jaarlijks gemonitord worden. Dat kan ik wel toezeggen. Indien daar aanleiding toe bestaat, wordt bezien of een eerdere evaluatie of bijstelling wenselijk is. Deze monitoring zal ongetwijfeld met de Kamer gedeeld worden.
De heer Baumgarten (JA21):
Dank aan de staatssecretaris hiervoor. Ik beschouw het toch even als een toezegging. U gaat het dus jaarlijks monitoren en eventueel bijstellen. Ik vind het wel een wonderlijk antwoord, moet ik constateren, dat het na twee jaar niet mogelijk is, maar wel per jaar. Dat geeft kortsluiting in mijn brein, maar dat zegt misschien iets over mij.
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien dat de kortsluiting wordt veroorzaakt door de evaluatie, die veel omvattender is dan de jaarlijks terugkerende monitoring.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog, hoop ik dan.
De heer Baumgarten (JA21):
Ik ga toch nog even de diepte in. Ik ga er dan van uit dat die monitoring ook effecten gaat benoemen, want daar hebben we het natuurlijk over. Zijn er conclusies te trekken uit die monitoring? Daar gaat mijn verzoek aan de staatssecretaris natuurlijk over.
Staatssecretaris Heijnen:
Jazeker. Ik geef ook aan: indien de monitoring of een eerdere evaluatie aanleiding geeft tot bijstelling, wordt daarop geacteerd.
De heer Baumgarten (JA21):
Dan beschouw ik de toezegging toch als voldaan. Dank u.
Staatssecretaris Heijnen:
Voorzitter. Dan de belasting op privéjets. Mevrouw Van der Linden vroeg of bepaalde partijen daarmee niet onbedoeld worden benadeeld, bijvoorbeeld bij medische evacuaties, zakelijke noodsituaties et cetera. Op dit moment zijn lesvliegtuigen en vliegtuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden van hulpdiensten al uitgezonderd van de vliegbelasting, maar dat weet u. In aanloop naar de invoering per 2030 brengt het kabinet de verwachte impact van het amendement in kaart. Als uit deze analyse blijkt dat passagiers van bepaalde soorten vluchten — dat zijn de vluchten die mevrouw Van der Linden noemt — of vliegtuigen mogelijk onbedoeld onder nieuwe hogere tarieven komen te vallen, zal het volgende kabinet bezien of aanvullende uitzonderingen nodig zijn.
Tot slot bij dit kopje een vraag van de heer Baumgarten: "Deelt de staatssecretaris het beeld dat de impact en het handelingsperspectief voor luchtvaartondernemers niet in ogenschouw zijn genomen bij het amendement-Stultiens. Welke instrumenten staan ter beschikking om die impact te minimaliseren?" De invoering is, zoals de heer Baumgarten heeft gezien, pas per 2030. In aanloop naar de invoering brengt het kabinet de verwachte impact in kaart, niet alleen op het vestigingsklimaat, maar ook op de uitvoering voor de belastingplichtigen, dus voor de bedrijven die geraakt worden, en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst. Dat zal de komende tijd worden onderzocht. Aan de hand van de uitkomsten daarvan zal worden bekeken of daarvoor aanvullende actie nodig is.
Voorzitter. Dan ga ik naar het fiscaal inzagerecht. De heer Walenkamp vraagt of ik kan toelichten hoe het inzagerecht rekening houdt met minder digivaardige burgers. Daar is in het wetsvoorstel rekening mee gehouden. Daarom is toegezegd om het inzagerecht ook voor die doelgroep toegankelijk te maken. Bij de Belastingdienst wordt momenteel het proces uitgewerkt om minder digivaardigen te ondersteunen. De bedoeling, zeg ik tegen de heer Walenkamp, is ook om al in 2026 ondersteuning te bieden. Dat zal, net als bij de digitale inzage, verlopen als groeiproces. Dat zal daar dus gelijk aan oplopen.
Daarnaast is er hulp bij het verkrijgen van toegang tot het digitale dossier, bijvoorbeeld via een Belastingdienstkantoor of de BelastingTelefoon. Wanneer de inzagestukken van een rijksbelasting bij koninklijk besluit worden geformaliseerd, dus telkens als we een stapje verder zetten, moet ook de voorziening voor minder digivaardige burgers gereed zijn. Ook de Douane streeft ernaar om het inzagerecht zo veel mogelijk digitaal te realiseren. Wij denken dat dit goed aansluit bij de doelgroep van de Douane, die hoofdzakelijk bestaat uit ondernemers.
De heer Walenkamp vraagt hoe bij het inzagerecht kan worden voorkomen dat dossiers verloren gaan als gevolg van faillissement. Hij noemde daarbij het voorbeeld van het Slotervaartziekenhuis. De grondslag voor de plicht tot het bewaren van medische dossiers door ziekenhuizen is niet de Archiefwet, maar de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De Archiefwet stelt regels voor archivering door overheidsorganen. Bij overheidsorganen zal de situatie zich niet voordoen dat dossiers verloren dreigen te gaan als gevolg van faillissement. Het wetsvoorstel stelt daarom geen regels hieromtrent.
De heer Kroon vraagt wanneer het kabinet komt met een plan om deze wet uit te breiden naar decentrale overheden. Naar het oordeel van het kabinet ligt het in de rede dat er ook een vorm van inzagerecht voor decentrale belastingen zou moeten gelden. Dat zijn we met de heer Kroon eens. Aan de hand van een uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden, die naar verwachting medio 2026 wordt afgerond, zal het kabinet met een concreet plan van aanpak komen.
Dan vraagt de heer Kroon hoe ook buiten de termijn van de Archiefwet over de hele fiscale levensloop van een belastingentiteit burgerrechtspersoon de fiscale transparantie kan worden geborgd. De Belastingdienst en de Douane zijn als bestuursorgaan op grond van de Archiefwet verplicht om selectielijsten op te stellen. Daarin wordt onder meer aangegeven welke archiefbescheiden vernietigd moeten worden en wanneer. Dat doen zij in afstemming met het Nationaal Archief. Deze vernietiging van archiefbescheiden is verplicht. De Belastingdienst en de Douane zorgen ervoor dat na afloop van de vernietigingstermijn de stukken worden vernietigd conform de vastgestelde procedure. Het is daarom niet mogelijk om na afloop van die termijn nog inzage te bieden in het fiscale dossier. Als blijkt dat de stukken langer relevant zijn — daar gaat de heer Kroon in zijn vraag van uit — dan de termijnen die in de selectielijsten zijn vastgesteld, kan worden overwogen om die termijnen in de selectielijsten aan te passen, maar dat moet dan wel gebeuren. De Belastingdienst en Douane hebben echter geen aanwijzingen dat die termijnen op dit moment te kort zijn.
De heer Kroon i (BBB):
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris ...
De voorzitter:
Meneer Kroon, het geluid van uw microfoon doet het op de een of andere manier niet.
De heer Kroon (BBB):
Doet die het op deze wijze wel?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja.
De heer Kroon (BBB):
Nu ben ik even van mijn à propos.
Staatssecretaris Heijnen:
U had het over een lijstje maken.
De heer Kroon (BBB):
U geeft aan dat er een lijst is met documenten die daar wel onder vallen. Ik heb in de eerste termijn een aantal voorbeelden genoemd van documenten die wel relevant zijn. Is dat dan niet een aanleiding om die lijst uit te breiden? Zou de staatssecretaris een exercitie kunnen uitvoeren om na te gaan welke documenten ook onder dat fiscaal inzagerecht zouden moeten vallen, met een termijn die langer is dan alleen de termijn van de Archiefwet?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan er zeker naar kijken. Ik wil er nog wel op wijzen dat straks via het digitale inzagerecht de belastingplichtige de mogelijkheid heeft om de documenten die erop staan te downloaden en zelf te bewaren, dus ongeacht hoelang de Belastingdienst of de Douane die documenten bewaart. Maar ik zal ernaar kijken.
Dan gaan we naar de minimumbelasting in pijler 2. De heer Walenkamp vroeg: in hoeverre is het tarief van 50% in de Wet minimumbelasting afgestemd met andere EU-landen en in hoeverre is de minimumbelasting zelf in lijn met de rapporten van Wennink en Draghi? Ik denk niet dat ik hoef toe te lichten wat de Wet minimumbelasting precies inhoudt, maar deze is afgestemd binnen de EU en de OESO. Daarmee gelden deze regels niet alleen binnen de EU, maar is deze wet eveneens in lijn met de afspraken over de wereldwijde minimumbelasting die zijn gemaakt met meer dan 140 landen van het Inclusive Framework. Nederland acht een gelijk speelveld en het EU-concurrentievermogen van belang en heeft hier in de lopende pijler 2-onderhandelingen oog voor. Dat is in lijn met de rapporten van Wennink en van Draghi.
Mevrouw Van der Linden vraagt mij of ik risico's zie voor het vestigingsklimaat, met name ten aanzien van de tonnageregeling in relatie tot de minimumbelasting. Ik stel voorop dat de Wet minimumbelasting voorziet in een vrijstelling voor inkomen uit internationale scheepvaart en dat het de verwachting is dat slechts in enkele specifieke situaties gebruikers van de tonnageregeling geraakt zullen worden door de minimumbelasting. Het maken van eenzijdige nationale aanpassingen aan deze vrijstelling is echter niet goed mogelijk door de EU-richtlijn over een minimumniveau van belastingheffing en het OESO-peerreviewproces. Daarnaast zal dat mogelijk ook een averechts effect hebben op de werking van pijler 2 en doet het ook afbreuk aan het creëren van een gelijk speelveld. Dat gezegd hebbend heeft Nederland in het kader van een andere uitzondering, namelijk op basis van reële aanwezigheid, aandacht gevraagd voor een industriespecifieke uitleg, onder meer voor ondernemingen in de maritieme sector. Dit heeft Nederland recent opnieuw aangekaart en hier zal Nederland aandacht voor blijven vragen.
Dan vroeg de heer Hartog mij wat de situatie is rondom de lopende onderhandelingen over de wereldwijde minimumbelasting en waarom Nederland hiermee zou instemmen. Op dit moment wordt, zoals wellicht bekend, door meer dan 140 landen van het OESO Inclusive Framework onderhandeld over de wereldwijde minimumbelasting, met het streven om voor het einde van het jaar via consensus een akkoord te bereiken. Onderdeel van deze onderhandelingen — daar doelt de heer Hartog wellicht op — is de uitwerking van een zogenaamde side-by-side-oplossing voor pijler 2. Het fiscale stelsel kan dan worden erkend als equivalent van de Wet minimumbelasting wanneer een staat over een robuust stelsel beschikt dat een met pijler 2 vergelijkbare minimumbelasting waarborgt. Daarnaast wordt momenteel nog onderhandeld over een vereenvoudiging van pijler 2, wat ook ons Nederlandse bedrijfsleven belangrijk vindt, en wordt gekeken of de behandeling van bepaalde belastingtegoeden onder pijler 2 moet worden aangepast.
Zoals ik al zei, op dit moment wordt nog druk onderhandeld over pijler 2. Het streven van alle betrokken landen en zeker ook van Nederland is nog steeds om voor het einde van het jaar tot overeenstemming te komen. Ik hoop uw Kamer zo spoedig mogelijk, voor het einde van het jaar, over de uitkomsten van de onderhandelingen te kunnen informeren, maar zoals u wellicht zult begrijpen kan ik daar ook in het kader van onze onderhandelingspositie nu niet verder op ingaan.
De heer Hartog (Volt):
Ik heb de staatssecretaris specifiek gevraagd naar de rol van de Verenigde Staten van Amerika, de VSA. We hadden een akkoord. We hebben er ook heel lang over gedebatteerd twee jaar geleden: moet Nederland voorloper zijn? We bespraken al dat soort dingen. Vervolgens zeggen de Verenigde Staten: we doen gewoon niet mee. Nu zitten we midden in onderhandelingen waar we gewoon niet in hadden moeten zitten. Mijn vraag is: waarom zitten we in die onderhandelingen en waarom zeggen we niet gewoon tegen de VSA dat ze het ondertekend en geratificeerd hebben en dat ze het gewoon uit moeten voeren? Dan kunnen we daarna weleens kijken of we een aanpassing kunnen doen met zo'n equivalentiestelsel. Waarom laten we ons op deze manier onder druk zetten? Stel dat we er niet uit komen, legt Nederland dan ook eventueel bijheffingen op aan Amerikaanse bedrijven? Dat was de vraag.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Dat laatste is eigenlijk min of meer de doelstelling van pijler 2. Maar ik ga ervan uit dat we er wel uit komen met de Verenigde Staten. Het is inmiddels ook duidelijk dat de Verenigde Staten echt een minimumbelasting hebben die vergelijkbaar is met de Wet minimumbelasting. We zouden er natuurlijk voor kunnen kiezen om de onderhandelingen te stoppen, maar dat zou ertoe kunnen leiden dat de Verenigde Staten aan bedrijven die tot Nederlandse concerns behoren, Nederlandse multinationals, strafheffingen gaan opleggen. Dan kun je wel zeggen dat je daar niet aan toe moet geven, maar van de andere kant zou dat zeer schadelijk zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven.
De heer Hartog (Volt):
Ik ben het toch niet met de staatssecretaris eens. De Verenigde Staten hebben zich gebonden aan het OESO-akkoord. Ze moeten het gewoon uitvoeren. Dan kunnen ze dus geen strafheffingen opleggen, want wij voldoen aan het OESO-akkoord. Ik heb hier toch problemen mee. Ik wil toch dat de staatssecretaris misschien nog eens gaat kijken — ik weet precies hoe onderhandelingen werken — of wij een duidelijkere positie in kunnen nemen. We moeten ons niet laten koeioneren door de Verenigde Staten van Amerika.
Staatssecretaris Heijnen:
Tot slot: we laten ons zeker niet koeioneren door de Verenigde Staten. We staan er op dit moment ook zeker niet alleen in. Dit is binnen de Europese Unie een gezamenlijk standpunt.
Dan ga ik naar de varia, voorzitter. Het schiet lekker op.
De voorzitter:
Inderdaad, u schiet op, dus het kan best zo zijn dat we onze oude planning weer halen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik doe mijn best. Maar er zijn nogal wat varia. De heer Kroon vraagt mij of ik het ermee eens ben dat een lage kostprijs een goede prikkel is om koopkracht te stimuleren en dat afzien van btw op primaire producten de meest effectieve manier is om burgers te stimuleren om gezonde voeding te kopen. Daar ben ik het helaas niet mee eens, omdat uit diverse onderzoeken naar het verlaagde tarief volgt dat de btw ten principale een ongeschikt instrument is om de consumptie van gezonde voeding te stimuleren. Dergelijke btw-verlagingen zijn behoorlijk, erg, ondoelmatig, erg ongericht en zeer duur. Uit dit onderzoek volgt bovendien dat alternatieve maatregelen beter kunnen bijdragen aan het stimuleren van een gezondere voedselomgeving.
De heer Kroon (BBB):
Nou word ik getriggerd. Dan zou ik graag van de staatssecretaris vernemen welke maatregelen binnen het fiscale domein daar dan beter voor zijn.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb het niet zozeer over binnen het fiscale domein. Alternatieve maatregelen buiten het fiscale domein zouden daar geschikt voor zijn. Een van de voorbeelden die je kunt bedenken, is het gratis verschaffen van schoolmaaltijden, wat op dit moment gebeurt.
De voorzitter:
Dat is inderdaad een alternatief. Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan vraagt de heer Van Rooijen mij of ik bereid ben om een tweede-orde-onderzoek te laten verrichten naar de btw-verhoging op logies. Laat ik beginnen met zeggen dat het kabinet van begin af aan heeft erkend dat de btw-verhoging impact heeft op de sector. In de impactanalyse van Significant en in onderzoeken die de sector heeft laten uitvoeren, is al uitgebreid gekeken naar de effecten op omzet en werkgelegenheid. Wij zien op dit moment ook niet echt een meerwaarde in een extra onderzoek. We hebben aangegeven dat de effecten van de maatregel vanaf volgend jaar goed gemonitord worden.
De heer Van Strien vraagt mij of het klopt dat de netto belastinginkomsten op tabak nu al lager zijn dan voor de exceptionele verhoging en of dit niet tot een beleidswijziging moet leiden. Het klopt dat de opbrengst van de tabaksaccijns na de accijnsverhoging in 2024 is gedaald, en wel van 3,1 miljard euro in 2023 naar afgerond 3 miljard euro in 2024. Ook in 2025 lijken de opbrengsten lager uit te vallen dan in 2023. Een verlaging van de accijnstarieven daarentegen leidt tot een budgettaire derving en is daarom wat ons betreft onwenselijk. Daarnaast is het — dit zeg ik tegen de heer Van Strien, die er niet is — ook contrair aan het gezondheidsbeleid van het kabinet. En bovendien is het kabinet demissionair.
O, ik begrijp dat de heer Van Strien wordt vervangen. Sorry, voorzitter.
Mevrouw Bakker-Klein vraagt mij hoe het kabinet grenseffecten weegt bij fiscale maatregelen als het minimaliseren daarvan geen zelfstandig doel is en hoe die afweging zich tot het uitgangspunt "elke regio telt" verhoudt. In de besluitvorming weegt het kabinet mee of de verwachte grenseffecten proportioneel zijn en samenhangen met het doel van de maatregelen. Bij fiscale maatregelen worden grenseffecten meegenomen in de budgettaire ramingen. Ook worden de grenseffecten betrokken bij het inschatten van effecten op klimaat en gezondheid.
De heer Beukering vraagt mij of ik bereid ben om de grenseffecten bij buurlanden aan te kaarten en de gerichte lastenverlichting op de primaire levensbehoeften en op brandstof te bezien. Het kabinet is altijd voorstander van afstemming en het uitwisselen van inzichten met buurlanden over grenseffecten. Mijn voorganger heeft dit onderwerp met collega's binnen de Benelux besproken. Ook onze buurlanden hebben te maken met vergelijkbare grenseffecten. Tegelijkertijd geldt dat accijnzen nationale heffingen zijn en daarmee primair een nationale verantwoordelijkheid. We hebben wel geregeld over en weer overleg met buurlanden over dit soort grenseffecten, zeg ik tot slot als antwoord op de vraag van de heer Beukering.
De heer Holterhues vraagt mij of ik de beelden herken die het rapport-Wennink schetst en wat het kabinet gaat doen om te zorgen dat een volgend kabinet voortvarend met deze hervormingen aan de slag kan. Ik herken de boodschappen van het rapport. Om onze welvaart te behouden en onze collectieve voorzieningen betaalbaar te houden, moet onze economie harder groeien. Het rapport van de heer Wennink biedt daarvoor waardevolle aanbevelingen. Het is nu met name aan de formerende partijen of en hoe zij deze aanbevelingen ter harte nemen.
Dan kom ik op een vraag van de heer Walenkamp. Wat is volgens de staatssecretaris het ideale equilibrium tussen sparen en uitgeven van huishoudens respectievelijk bedrijven respectievelijk de Staat? We zijn benieuwd naar uw fiscale macro-economische reflecties op het komende Belastingplan en de wetgeving? Een ideaal evenwicht betreft een theoretische exercitie en hangt af van vele factoren. Het is daarom niet goed mogelijk om hierop een antwoord te geven. Het kabinet is niet voornemens om middels fiscale wet- en regelgeving, waar ik nu nog over ga, te sturen op dergelijke uitgangspunten.
De heer Kroon vraagt mij of er binnen het ministerie een minimumimpact- of proportionaliteitstoets is. Zoals hij weet doorloopt fiscale wetgeving veel verschillende toetsen. Zo wordt er advies gevraagd bij het ATR, de Raad voor de rechtspraak, de AP en de Raad van State. Daarnaast wordt de wetgeving getoetst door JenV, worden de doenvermogensaspecten voor de belastingplichtigen in kaart gebracht, en wordt de impact op de Belastingdienst door middel van een uitvoeringstoets bepaald. Bij al deze adviezen en toetsen wordt ook de impact op burgers meegenomen. Er vindt dus geen wijziging van een wet of regelgeving plaats zonder een zorgvuldige en diepgaande afweging van al dit soort aspecten.
De heer Kroon vraagt of er amendementen ontraden worden vanwege de geringe bijdrage die ze leveren, of wanneer de kosten te hoog zijn. Een amendement is een in de Grondwet opgenomen recht van de Tweede Kamer. Het staat de leden van de Tweede Kamer vrij om amendementen in te dienen wanneer ze dat nodig achten. Wij als kabinet appreciëren amendementen en het oordeel daarbij is afhankelijk van veel verschillende factoren, waaronder ook de impact die ze hebben. Het is bekend dat het kabinet bijvoorbeeld de aangenomen amendementen inzake de wet-Hillen box 3 en de youngtimerregeling heeft ontraden.
De heer Kroon (BBB):
Staatssecretaris, de vraag was naar aanleiding van de verlaging van de energielasten voor de burgers, met €0,78 per maand, geloof ik. Weegt de implementatie dan wel op tegen de bijdrage voor de burgers?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, in dit geval wel, omdat het zo'n eenvoudig toepasbare maatregel is. Er is een uitvoeringstoets gedaan, waarin de kosten eenmalig en structureel zijn opgenomen.
De voorzitter:
U vervolgt met varia.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Martens vraagt me — volgens mij heb ik die vraag vaker van hem gehoord — hoe ik voorkom dat we sluipenderwijs toegaan naar een belastingstelsel dat mensen belast die geen sterke lobby hebben. Bij het maken van wetgeving weegt het kabinet de maatschappelijke belangen in ieder geval breed. Daarbij weegt in beginsel één belang niet zwaarder dan het andere.
Daarnaast doorlopen zelfstandige fiscale wetsvoorstellen en ook het spoedtraject rondom het Belastingplan een zorgvuldig wetgevingsproces. Hiermee waarborgt het kabinet een gedegen afweging van alle maatschappelijke belangen. Dit proces is doorgaans niet aanwezig wanneer amendementen worden aangenomen in de Tweede Kamer. Daar hebben wij althans geen zicht op. Het staat de leden van de Tweede Kamer vrij om amendementen in te dienen op het wetsvoorstel. Ik ben en blijf echter van mening dat het van groot belang is dat de potentiële gevolgen en effecten van amendementen goed worden gewogen. Ik kan alleen zeggen dat wij bij de wetsvoorstellen vanuit het kabinet alle maatschappelijke aspecten en belanghebbenden meenemen. Het is zeker niet zo dat sterke lobbyclubs minder belasting betalen.
De heer Holterhues vraagt hoe het kabinet borgt dat de nieuwe fiscale maatregelen geen onnodige complexiteiten toevoegen voor het bedrijfsleven. Bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving worden ook de gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven in beeld gebracht en wordt waar mogelijk de wet- en regelgeving zo opgesteld dat de gevolgen zo beperkt mogelijk zijn. Deze inschatting van de gevolgen voor administratieve lasten wordt onafhankelijk getoetst door het Adviescollege toetsing en regeldruk. Dat is wat ons betreft een extra borging daarvoor.
De heer Schalk vraagt naar de stand van zaken over zijn bij de Algemene Financiële Beschouwingen aangenomen motie om de samenvoeging van de drie kindregelingen te onderzoeken. Hij vraagt mij of dit onderzoek al is gestart en of ik een update kan geven. Ik kan hem vertellen dat deze motie is opgepakt door mijn collega's bij SZW. Kindregelingen vallen namelijk onder hun verantwoordelijkheid. Zij pakken dit op in het kader van spoor 5 van de hervormingsagenda inkomensondersteuning. Ik heb begrepen dat voorzien is dat de Kamer in juni 2026 met een brief over deze hervormingsagenda inkomensondersteuning geïnformeerd wordt. Het is dus opgepakt door SZW en u wordt in juni 2026 geïnformeerd.
Dan een vraag van de heer Martens over de inkoopfaciliteit eigen aandelen: is Nederland aanvoerder in een race naar de bodem en wil ik in Europees verband misschien pleiten voor een gelijke behandeling? Ik heb een hele uitgebreide beantwoording, waarin met name wordt ingegaan op de achtergrond van de inkoopfaciliteit eigen aandelen, maar ik wil eigenlijk een aantal conclusies met de heer Martens delen. Als hij dan nog vragen heeft, komen we er vast samen uit.
De inkoopfaciliteit in Nederland is belangrijk voor het Nederlandse vestigingsklimaat en heeft niets te maken met belastingontwijking. In 2023 is er een breed onderzoek gedaan naar de verschillende aspecten van de inkoopfaciliteit. Daarbij is toen al gebleken dat landen de inkoop van aandelen verschillend behandelen. Ik denk dat de heer Martens daar ook op doelt. Zo hebben bijvoorbeeld de Verenigde Staten een specifieke heffing op de waarde van de inkoop van aandelen. Dat is op de brutowaarde, met volgens mij 1%. Duitsland heft op de inkoop in beginsel echter geen belasting. Het Verenigd Koninkrijk kent zelfs helemaal geen dividendbelasting. Uit dit onderzoek uit 2023 blijkt ook dat het lastig is om rechtssystemen met elkaar te vergelijken. Zoals ik al zei, heeft de inkoopfaciliteit in Nederland op zichzelf bezien een gerechtvaardigde bestaansreden, ongeacht hoe in het buitenland de inkoop van aandelen wordt belast.
In de Tweede Kamer is dit onderwerp ook in het debat aan de orde gekomen. Daar is ook gevraagd naar de belastingheffing op de inkoop van aandelen in andere landen. Daar heb ik toen toegezegd dat ik de vergelijking met andere landen zou actualiseren. In overleg met de fractiegenoot van de heer Martens in de Tweede Kamer is toen besloten dat wij ons daarbij in eerste instantie richten op Italië en Frankrijk, omdat dat de landen zijn waarvoor recent, met name in de pers, aandacht is geweest.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Het is inderdaad beter om het zo te doen dan om de hele werking met elkaar te herhalen, want daar zijn we mee bekend. Ik heb kennisgenomen van het feit dat de staatssecretaris die toezegging heeft gedaan. Daar zijn wij blij mee, want wij zijn wel degelijk van mening dat hier wat aan de hand is. Nederland is een klein land, maar economisch natuurlijk groter dan dat onze oppervlakte doet vermoeden. Nederland is nummer een in aandeleninkoop, met meer dan 100 miljard per jaar. Er is iets aan de hand. De vorige keer dat wij dit hier in de senaat ter hand hadden, werd sterk de indruk gewekt dat Nederland een grote uitzonderingspositie zou innemen als we zouden ophouden met het bieden van zo'n faciliteit in de mate waarin we dat nu doen. Nieuwe informatie laat zien dat dat waarschijnlijk niet zo is.
De staatssecretaris noemde in het debat in de Tweede Kamer nog iets wat mij interesseerde. Dat was dat de faciliteit een bepaalde ruimte biedt. Om kort te gaan zeg ik het even zo. De faciliteit biedt een bepaalde ruimte, die ruimte wordt gebruikt en die daarboven niet of nauwelijks, of vrijwel niet. Dat laat zien dat de bedrijfseconomische redenen om dit te doen misschien toch beperkt zijn en dat het misschien toch fiscaal gedreven is dat er in Nederland zo veel aandeleninkoop is. In tien jaar is het ook vijf keer over de kop gegaan. Dat zegt ook wel wat. Ik dank de staatssecretaris — dit is niet helemaal mijn plaats — voor zijn toezegging in de Tweede Kamer. We vervolgen wat mij betreft het debat hierover.
De voorzitter:
We vervolgen het debat.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Walenkamp vraagt mij naar mijn oordeel over zijn ingediende motie over het verruimen van de erfbelasting. Deze motie is ingediend bij de Algemene Financiële Beschouwingen en is aangehouden. In de motie is verzocht om voorstellen uit te werken om de belastingvrije voet in de erfbelasting voor kinderen te verhogen en de mogelijkheden te onderzoeken om het heffingsmoment van de erfbelasting te verschuiven naar het moment waarop het erfdeel daadwerkelijk wordt ontvangen. Ik heb toen aangegeven dat ik geen voornemen heb om de vrijstelling voor kinderen in de erfbelasting, van nu ruim €25.000, te verhogen. Bovendien zou een verhoging dekking vergen vanwege de budgettaire derving. In het Belastingplan stelt het kabinet voor de termijn voor het doen van de aangifte van de erfbelasting — dat is nu acht maanden — te verlengen met een jaar, tot twintig maanden na het overlijden. Daarna volgt de aanslag met een betalingstermijn. Ik herken me niet in het beeld dat er normaal gesproken drie à vier jaar zit tussen het moment van overlijden en het ontvangen van de erfenis. Het zal ongetwijfeld in incidentele gevallen voorkomen, maar in het overgrote deel van de gevallen niet. Dat is ook de reden dat ik deze motie nog steeds zou willen ontraden.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
De Hoge Raad heeft geoordeeld rond het fictief rendement, waarvan eerder door staatssecretaris Van Rij is gesteld dat het niet rechtmatig was, onder andere omdat er een te hoog rendement op een verkeerd moment werd geïnd. Zou het dan niet logisch zijn om te zeggen dat, op het moment dat kinderen, in de ruimste zin des woords, of partners — er komen steeds meer samengestelde gezinnen en steeds ingewikkeldere situaties; ik ken genoeg voorbeelden waarbij het drie tot vier jaar duurt, dus buiten die achtmaandenregeling — overlijden, de Belastingdienst pas geld int op het moment dat daadwerkelijk het geld wordt ontvangen, in plaats van vooraf al, als het lijk net begraven is?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk, als antwoord op het eerste deel van de vraag van de heer Walenkamp, dat box 3 en de Wet erf- en schenkbelasting absoluut onvergelijkbaar zijn. Aan de uitspraken van de Hoge Raad kan geen enkel recht ontleend worden, denk ik. In de tweede plaats: men heeft tot twintig maanden na overlijden de tijd om aangifte erfbelasting te doen. Ik denk dat dat zeker niet onmiddellijk na overlijden is.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Maar het moment dat iemand het geld heeft waarmee gerekend wordt, is het moment dat iemand net is overleden, terwijl het geld vaak veel later komt. Zou het dan niet op z'n minst redelijk zijn om dat tweede moment te nemen?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ben even helemaal niet zeker of ik de vraag goed begrijp. Bedoelt u met "het geld is nog niet genoten" dan het vermogen in box 3?
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Als u het mij toestaat, mevrouw de voorzitter, het volgende hierover. Ik ken echt heel veel gevallen waarin wordt gezegd "u krijgt als nabestaande een bedrag", omdat iemand is overleden, en er vanaf dat moment wordt gerekend, terwijl iemand pas veel later dat geldt ontvangt. Daar zijn echt heel veel voorbeelden van; dan gaat echt niet om een paar procent. Mijn verzoek aan de staatssecretaris is of hij generositeit wil hanteren door te zeggen dat wordt uitgegaan van het tweede moment, dus het moment dat iemand het geld daadwerkelijk ontvangt.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat kan ik niet doen. Het is namelijk normaal fiscaal recht dat je belast wordt op het moment dat je een vordering hebt, en die heb je op het moment dat je gerechtigd bent tot een erfenis.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Holterhues vraagt mij hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat het parlement inzicht krijgt in verschillen tussen ramingen en realisaties, en hoe het kabinet het opnemen beoordeelt van een plicht tot monitoring en rapportering bij grote fiscale maatregelen, bijvoorbeeld van meer dan 500 miljoen. Dat was mede naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer, denk ik. Daar zijn meerdere vragen over gesteld. Ik vind het heel belangrijk dat het parlement, de Eerste en de Tweede Kamer, zo goed mogelijk inzicht heeft in de verschillen tussen ramingen en realisaties. Het kabinet wil het inzicht van het parlement verbeteren door in de evaluatieparagraaf van de memorie van toelichting expliciet in te gaan op de mogelijkheden voor monitoring van de budgettaire opbrengst. Dat zal gebeuren voor de ramingen waarvan de mate van onzekerheid door het CPB is ingeschat als "middel" en/of "hoog", en met een groot budgettair belang van 500 miljoen per jaar of meer. Een algemene plicht tot monitoring van budgettaire effecten van beleidsmaatregelen acht het kabinet onverstandig. Ook de Rekenkamer gaat uitgebreid in op de complexiteit die hierbij komt kijken en de databeperkingen die er zijn. De Rekenkamer adviseert daarom om geleidelijk stappen te ondernemen. Dat is ook wat dit kabinet wil doen. In het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn, ik meen, negen of tien aanbevelingen gegeven. Het merendeel van deze aanbevelingen wordt opgevolgd; dat blijkt ook uit de reactie van de minister van Financiën.
Dan een vraag van de heer Martens naar de horizonbepalingen naar aanleiding van een in de Tweede Kamer aangenomen motie. Het proces dat het kabinet rond horizonbepalingen voor zich ziet, is dat er in ieder geval bij nieuwe fiscale regelingen én na een evaluatie van fiscale regelingen de afweging wordt gemaakt of een horizonbepaling wordt opgenomen. Bepalen of een dergelijke horizonbepaling aan de orde is, vraagt om maatwerk. Mede daarom zijn ook in de begrotingsregels een aantal afwijkingsgronden beschreven, bijvoorbeeld als een regeling nauw is verbonden vanwege de tariefstructuur en het doel van een belasting, als het aflopen van een horizonbepaling disproportionele impact zou hebben of als zo'n bepaling het doel van de fiscale regeling ondergraaft. Dat betekent ook dat in veel gevallen een horizonbepaling niet aan de orde is. Zaken worden wel afgewogen en beoordeeld, maar het kan zijn dat er op grond van die afwijkingsgronden uiteindelijk toch voor gekozen wordt om geen horizonbepaling op te nemen. Voor verscheidene nieuwe regelingen zijn wel horizonbepalingen opgenomen, bijvoorbeeld voor het verlagen van het energiebelastingtarief voor waterstof of de verlaagde bpm voor bijzondere personenauto's en motorfietsen.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Heel kort. Ik begrijp het niet helemaal: heeft de staatssecretaris nu wel of niet aan reeds bestaande fiscale regelingen een horizonbepaling toegevoegd?
Staatssecretaris Heijnen:
In ieder geval voor nieuwe bepalingen. Ik heb het volgende begrepen. Bij bestaande regelingen is het zo dat er, op het moment dat er geëvalueerd moet worden, ook beoordeeld wordt of er een horizonbepaling wordt toegevoegd. Ik kom nog even terug op de vraag of dat daadwerkelijk bij bestaande regelingen is gebeurd.
De heer Walenkamp vraagt of het voorgestelde beleid voldoet aan het uitgangspunt om consequent snoeiharde keuzes te maken, in lijn met de aanbevelingen uit het rapport-Wennink. Voor het concurrentievermogen van de Nederlandse economie is stabiel fiscaal beleid belangrijk. Daar staat dit kabinet voor. Zoals ik al aangaf: ik herken de boodschap uit het rapport dat een volgend kabinet belangrijke keuzes moet maken voor de toekomstige welvaart van Nederland. Het rapport van de heer Wennink biedt daarvoor waardevolle aanbevelingen, bijvoorbeeld het omvormen van ondoelmatige fiscale regelingen. Het maken van keuzes in dezen is nu vooral een zaak voor de formerende partijen.
De heer Walenkamp vroeg ook of er wordt nagedacht over een langetermijnvisie voor de fiscale omgeving, zodat bedrijven worden gestimuleerd om in Nederland te investeren. Uiteraard! Er wordt altijd nagedacht over verbeteringen van het belastingstelsel. Er liggen meerdere ambtelijke rapporten met beleidsopties om het investeringsklimaat in Nederland te verbeteren. Het maken van de keuzes is nu vooral een zaak van de formerende partijen. Ik wil de heer Walenkamp wijzen op het rapport Kansen voor lagere tarieven en beter beleid uit 2025 en het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief uit 2024; die kent hij vast.
Dan een vraag van de heer Kroon. Hij vroeg of ik het beeld herken dat dit Belastingplan er niet voor zorgt dat burgers méér gaan ondernemen en dat het ondernemerschap in de weg staat. Nee, dat beeld herken ik niet. Bij de start van dit kabinet zijn lastenverzwaringen teruggedraaid die eraan zouden komen en die zeer schadelijk zouden zijn geweest voor ons vestigingsklimaat. Voor een goed ondernemingsklimaat is stabiliteit van beleid juist heel belangrijk; daar staat dit kabinet voor.
De heer Kroon had een aantal feitelijke vragen over de belastingrente. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2024. De heer Kroon vraagt mij hoe het traject bij de Hoge Raad verloopt en welke uitkomst ik voorzie. Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft. Het is dus afwachten of de Hoge Raad deze conclusie gaat volgen. Ik kan hier echt geen voorspelling over doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een hoger percentage belastingrente Vpb onverbindend moet worden verklaard. De rechtbank kwam erop uit dat de rente gelijk moet worden gesteld met de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Naar aanleiding van die uitspraak is ook sprongcassatie ingesteld. Vervolgens vroeg de heer Kroon naar aanleiding van deze kwestie wat de financiële impact is wanneer de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank bekrachtigt. Als de Hoge Raad deze uitspraak en dus ook het advies van de advocaat-generaal volgt, dan zou dat leiden tot een structurele budgettaire derving van 155 miljoen.
Dan vraagt de heer Kroon mij of ik mij herken in de perceptie dat belastingrente onrechtvaardig is, wat het kabinet heeft gedaan sinds de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van het matigen van de belastingrente en wat wij voornemens zijn om nog verder te doen. Ook vraagt de heer Kroon of ik kan toezeggen dat ik onderzoek doe naar een belastingrentesysteem waarbij het onderscheid tussen belastingsoorten verdwijnt en dat symmetrisch is voor Belastingdienst en burger. Het kabinet deelt de conclusie dat de belastingrente de afgelopen jaren te versnipperd is geraakt. In de Kamerbrief van 27 juni 2024 zijn door het vorige kabinet verschillende beleidsopties gepresenteerd om deze versnippering te verminderen. Hierbij zijn ook opties gepresenteerd waarbij de percentages tussen de belastingsoorten gelijk worden getrokken; de heer Kroon vroeg daarnaar. Onderzoek hiernaar is dus al uitgevoerd, maar het kabinet acht het niet passend om in demissionaire status hierover keuzes te maken, gelet op de budgettaire gevolgen. Dit heeft het kabinet ook zo aangegeven in zijn beantwoording van 20 oktober 2025. Wel heeft het kabinet in het wetsvoorstel Verbetermaatregelen toeslagen de rente die wordt gerekend over terugvorderingen en nabetalingen van toeslagen afgeschaft. En we hebben ervoor gezorgd dat de invorderingsrente minder hard is gestegen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Tot slot merk ik nog op dat het percentage belastingrente dat door de Belastingdienst in rekening wordt gebracht niet hoger is dan het percentage dat aan burgers en bedrijven wordt vergoed. Die zijn dus aan elkaar gelijk.
Voorzitter. Dan ben ik aan mijn laatste antwoord gekomen. Ik hoop dat ik hiermee alle vragen van de Kamerleden heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan geef ik het woord aan mijn collega, de minister.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Bakker nog.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
De afvalverbrandingsinstallaties. Worden die door … Oké, ja.
De voorzitter:
Dan geef ik … De heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik had nog een vraag gesteld over de btw op logies en tweede-orde-effecten.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, die vraag heb ik beantwoord, maar ik denk dat u toen net even de zaal uit was.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, dat klopt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb daar een hele toelichting op gegeven. De uiteindelijke conclusie was dat er al zo veel onderzoeken zijn gedaan dat we geen reden zien om daar nog een nader onderzoek naar te doen.
De voorzitter:
Dank u wel. U kunt het nog nalezen. Dan wil ik graag het woord aan de minister van Klimaat en Groene Groei geven.
Minister Hermans i:
Dank u wel, voorzitter. De staatssecretaris van Financiën heeft zojuist een heel aantal vragen, ingedeeld in heel veel blokjes, beantwoord. Er zijn nog een paar vragen aan mij gesteld over de klimaatopgave, over de CO2-heffing in de industrie en bij de AVI's en natuurlijk over de pseudo-eindheffing. Daar zal ik op ingaan.
Voorzitter. Dat zeg ik tegen de achtergrond van wat we vorige week of twee weken geleden ook bespraken in het kader van de Wet collectieve warmte. We zitten in een klimaat- en energietransitie die een van de meest fundamentele opgaven is van deze tijd. Geopolitieke ontwikkelingen en dreigingen wereldwijd tonen eens temeer het belang aan van een weerbaar en betaalbaar energiesysteem, een toekomstbestendige economie en een energievoorziening die minder afhankelijk is van onbetrouwbare regimes. De transitie biedt ook volop kansen voor een lagere energierekening, voor een gezondere leefomgeving en voor het vergroten van ons concurrentievermogen met innovatieve en hoogwaardige technologie.
Tegelijkertijd gaat de klimaat- en energietransitie niet vanzelf. Het is een fundamentele transitie die we met elkaar moeten doormaken en dat vraagt wat van ons allemaal. Het kabinet heeft hierbij nadrukkelijk oog voor wat binnen de randvoorwaarden kan en hoe de randvoorwaarden verder op orde gebracht kunnen worden. Dat zeg ik ook in de richting van de heer Van Strien, die ik nu niet zie. Via u zeg ik dat tegen de heer Van Strien, die zijn zorgen erover uitte dat het kabinet bij het nemen van fiscale maatregelen bijvoorbeeld onvoldoende rekening houdt met netcongestie. Het kabinet zet bijvoorbeeld samen met de netbeheerders in op een versnellingspakket om de netcongestie zo snel als mogelijk aan te pakken. Tegelijkertijd liggen we nog niet op koers om het streefdoel van 55% emissiereductie in 2030 te halen, zoals opgemerkt door mevrouw Visseren-Hamakers. Het kabinet heeft daarom in het voorjaar gekeken welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de transitie te versnellen. Beprijzing speelt hierbij een belangrijke rol in de instrumentenmix, zeg ik tegen de heer Van Apeldoorn, die daar een opmerking over maakte. Het is natuurlijk nooit alleen beprijzen. We kijken altijd naar de mix van subsidiëren, normeren en beprijzen. Het is in de balans van die drie elementen dat we zoeken naar een geschikt pakket van maatregelen.
Ook dit kabinet heeft dus gekeken hoe je met belastingen kan sturen richting een groenere economie. Een van de voorstellen die het kabinet in dit kader heeft gedaan, is normering van de zakelijke markt voor personenauto's via de pseudo-eindheffing. Dit is een maatregel waarmee het kabinet het aantal elektrische auto's wil vergroten, zodat we over een aantal jaar ook een voldoende aanbod aan betaalbare tweedehands elektrische auto's organiseren en dat is weer belangrijk als je kijkt naar de maatregelen die in Europees verband worden genomen op het gebied van auto's. Netcongestie is, naar wij verwachten, bij deze maatregel geen groot knelpunt, omdat je laadpunten die in de publieke ruimte staan flexibel kunt gebruiken en laadpunten bij woningen vaak binnen de binnen de bestaande aansluiting kunnen worden geïnstalleerd.
Voorzitter. Dan kom ik bij de CO2-heffing in de industrie. Die CO2-heffing was oorspronkelijk bedoeld als een stok achter de deur om samen met subsidiebudgetten de industrie te helpen en te prikkelen om te verduurzamen. Toen wij deze maatregel afspraken in het Klimaatakkoord in 2019 werd ook afgesproken dat dan wel de randvoorwaarden op orde zouden moeten zijn om te kunnen verduurzamen. Want als je CO2-emissies gaat beprijzen, dan moet er natuurlijk wel handelingsperspectief zijn. Breder zullen wij natuurlijk altijd naar het handelingsperspectief blijven kijken, maar ook natuurlijk naar wat er gebeurt met de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Sinds ik verantwoordelijk ben voor het klimaat- en energiebeleid is mij heel duidelijk geworden dat de randvoorwaarden voor de verduurzaming van de industrie niet op orde zijn. Ik zei net al een paar dingen over de drukte op het stroomnet. Ook is de ontwikkeling van de markt voor waterstof minder ver dan we een aantal jaar geleden gedacht hadden. Dan kom je in de situatie terecht dat bedrijven misschien wel willen verduurzamen, maar het niet kunnen om de redenen die ik net noemde. Dan ga je een heffing betalen, eigenlijk tegen je eigen goede voornemens of intenties in en dat was niet de bedoeling van die heffing. Daarbovenop speelt nog eens dat de internationale concurrentiepositie van industriële bedrijven in toenemende mate onder druk staat. Daarom heeft het kabinet besloten om de CO2-heffing per '26 voor ETS1-bedrijven, lachgasinstallaties, te verlagen, zodat op korte termijn aan deze bedrijven een verlichting wordt geboden.
In dat kader vroeg de heer Holterhues terecht: hoe voorkom je dat jaarlijkse wijzigingen in de autobelastingen en de energieheffingen het investeringsklimaat ondermijnen? Ook de heer Martens refereerde in zijn termijn aan de verminderde investeringszekerheid doordat de CO2-heffing voor de industrie is aangepast. In algemene zin deel ik deze opmerkingen, want ons investeringsklimaat is niet gebaat bij een fiscaal stelsel dat telkens wijzigt. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat je in zo'n grote transitie wendbaar blijft. We hadden de CO2-heffing in 2019 bedacht als een goed instrument. In theorie, op papier, klopt het dat je prikkelt met een heffing die zo is vormgegeven dat bedrijven de betaling van die heffing kunnen voorblijven als ze investeren. Maar als je wel wilt investeren maar dat niet kunt, zoals ik net schetste, dan wordt iets wat bedoeld was als een prikkel om te investeren, een boete en dan moet je bereid zijn om het aan te passen.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Dank voor de beantwoording tot dusverre. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat we in de discussie over CO2-reductie op een bepaalde manier de witte vlag hijsen. Als wij op werkbezoek gaan, dan zien we de kracht van de markt en van innovatie. Dan zien we oplossingen waarvan ik — dat ligt natuurlijk aan mij — regelmatig denk: ik had nooit gedacht dat dit mogelijk was. De minister schetst dat het niet lukt omdat het stroomnet vol is, maar het ligt natuurlijk genuanceerder, want waar een wil is, is een weg. We zouden tegen de industrie moeten zeggen: wat heeft u nodig om wél te kunnen verduurzamen? Want het klimaat wacht ook niet. Als we het nu niet doen, dan doen we het volgend jaar ook niet. Het jaar daarna is het nog steeds moeilijk. Het blijft altijd moeilijk. Het komt nooit uit, maar we moeten het wel doen. Ik vraag de minister om hier met een andere bril naar te kijken. Ik vraag haar om de belemmeringen die de industrie ervaart, te attaqueren in plaats van de prikkel weg te nemen om te verduurzamen.
Minister Hermans:
Volgens mij moet je en-en doen. De randvoorwaarden en de belemmeringen die de industrie ervaart, kan ik niet negeren en dat wil ik ook niet. Dat heeft te maken met de hoge elektriciteitskosten, met de waterstofmarkt en met de drukte op het stroomnet, waar overigens niet alleen de industrie last van heeft, maar ook het mkb en de cluster 6-bedrijven. Dat geldt voor ons allemaal, want het raakt nu ook woningbouwprojecten. Ik noemde CCS al. Daar kom ik zo meteen nog even op in het kader van de afvalverbrandingsinstallaties. We moeten die randvoorwaarden op orde brengen, want dat hebben we allemaal nodig om de verduurzaming voor elkaar te krijgen.
We hadden de CO2-heffing als instrument, als middel, bedacht om de industrie op een goede manier te prikkelen om te verduurzamen, maar dat pakt in de praktijk anders uit. Ik heb eerder in de Tweede Kamer gezegd dat ik niet getrouwd ben met dit instrument. Ik wil kijken of we dit instrument op een andere manier moeten vormgeven of dat we hetzelfde doel met een ander instrument kunnen bereiken, want ik ben het helemaal met de heer Martens eens dat het doel overeind blijft staan, namelijk de verduurzaming van de industrie. Ik wil en vind ook dat de industrie moet verduurzamen. Dat is dé manier om toekomstbestendig te zijn en om de banen hier te houden. Het is ook van groot belang voor onze strategische autonomie dat de industrie hier blijft om de producten te maken die we het liefst dicht bij huis maken. Maar we zien dat dit beleidsinstrument niet het effect of de uitwerking heeft die we wilden.
Ik heb wel iets gezegd over het verlagen van de CO2-heffing. Als je kijkt naar hoe de ETS-prijs voor volgend jaar is vastgesteld, dan zie je dat er volgend jaar de facto geen heffing betaald hoeft te worden. In de afgelopen maanden heeft er een CO2-overlegtafel bestaan. Die heeft gekeken wat voor alternatief beleid we kunnen verzinnen om de transitie wél voor elkaar te krijgen, ook na 2030. Dat laatste zeg ik er nadrukkelijk bij.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals dank voor het antwoord. Kijk, als wij het over geld hebben, dan zijn we heel precies: als we ergens een euro weghalen, dan moet er ergens anders een euro bij. Dan hebben we het natuurlijk eerder over honderden miljoenen en miljarden. Daar ben ik ook voor. Maar met CO2 doen we dat eigenlijk niet. De minister legt uit dat er nu een maatregel verdwijnt die misschien niet werkt. Nou ja, dat is tot daar aan toe, maar waar is dan die andere maatregel? De minister zegt daar wel in abstracto iets over. Om het heel concreet te maken: kan zij mij toezeggen dat zij met een maatregel komt die equivalent is aan wat we afschaffen als we dit wetsvoorstel aannemen?
Minister Hermans:
Die overlegtafel, die CO2-tafel, heb ik gevraagd om met een aantal scenario's te komen. Een van de scenario's ziet ook op een pakket dat compenseert voor wat de CO2-opbrengst is die je misloopt. Maar in dit Belastingplan focussen we op de CO2-heffing en de pseudo-eindheffing voor de zakelijke markt. Dat is een van de maatregelen waarmee we CO2-uitstoot reduceren. In het pakket dat we in april gepresenteerd hebben zitten meer van dat soort maatregelen. Er is dus niet sprake van een koppeling een-op-een, maar er liggen wel voorstellen van de CO2-tafel, die door een volgend kabinet betrokken kunnen worden in het klimaat- en energiebeleid. Dat is overigens niet het enige dat er ligt, er ligt ook een rapport-Van Kempen met een ongelofelijk uitvoerige ambtelijke analyse van alles wat er mogelijk is in de verschillende sectoren waar de klimaat- en energietransitie de komende jaren verder voortgezet moet worden.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ja, tot slot, voorzitter. De minister zegt in feite wat ik graag hoor, maar ik moet helaas toch constateren dat het net niet helemaal hard wordt en dat de boter bij de vis net ontbreekt als het gaat om het halen van de CO2-doelen. Dat betreuren wij.
Minister Hermans:
Mag ik daar even een korte reactie op geven? Er ligt wel degelijk beleid om de CO2-reductie verder vorm te geven. Daar praten we vandaag ook over. We zitten, zeg ik daarbij, in een fase van de transitie die lastig en ingewikkeld is door randvoorwaarden die nationaal niet op orde zijn en door een internationale concurrentiepositie of, zo moet ik zeggen, een internationale economische situatie waarin onze industrie en onze economie onder druk staan. Ik vind het dan echt ook de verantwoordelijkheid van het kabinet om daarnaar te kijken. Hoe kun je in balans maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat we de industrie hier houden ... Met fabrieken die hier sluiten en ergens anders nog steeds CO2 blijven uitstoten en niet gaan verduurzamen schiet het klimaat geen bal op, om het zo maar te zeggen. Dan zijn we hier de banen kwijt en ook de productie, wat slecht is voor onze strategische autonomie.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik moet eerlijk zeggen dat ik nog niet helemaal overtuigd ben door het verhaal van de minister. Zij zegt: deze maatregel werkt niet of werkte niet. Dan vraag ik mij af: voor wie werkte die niet en voor wie of wat misschien toch wel? Erkent de minister in ieder geval dat de afschaffing de facto — dat zegt de minister nu zelf ook — van de CO2-heffing voor de industrie, voor broeikasgassen en lachgas, de prikkel om te verduurzamen voor die bedrijven vermindert? De minister kan dan zeggen "we gaan het in andere maatregelen zoeken, aan overlegtafel X of Y", maar die prikkel om te verduurzamen die er was, is er vanaf 2026 dus niet meer.
Minister Hermans:
Kijk, als je sec naar het instrument kijkt, dat bedoeld was om te prikkelen, dan heeft de heer Van Apeldoorn gelijk. Door de tariefverlaging en het de facto niet betalen is het instrument weg. Maar dit zou suggereren dat alleen het instrument van de CO2-heffing een prikkel is voor de industrie om te verduurzamen. Dat gaat eraan voorbij dat er ook bij die bedrijven een intrinsieke motivatie is om dit te doen. Je kunt erover van mening verschillen of het wel snel genoeg gaat, maar als je bij die bedrijven langsgaat, dan zie je dat er al een heleboel gebeurt, precies wat de heer Martens zei. Het is niet zo dat er niets gebeurt. Zijn we er al? Nee, nog niet, er moet nog meer gebeuren. Maar als je hoort waar bedrijven tegenaan lopen, waarom investeringsbeslissingen niet genomen worden, dan blijkt dat een opeenstapeling van factoren te zijn. Ook de CO2-heffing speelde hierin een rol, net als de hoge elektriciteitskosten, stikstof en het niet verlenen van vergunningen als gevolg daarvan. Dat gaat dus echt wel verder dan alleen maar dit ene instrument. Het is niet zo dat als dat er niet meer is, er geen enkele prikkel meer is om te verduurzamen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Uiteraard zeg ik niet dat dat het enige instrument is. Ik zeg alleen dat het een effectief instrument was dat de minister nu uit handen geeft en dat zij geen duidelijk verhaal heeft over welk instrument ervoor in de plaats komt. Ik constateer ook dat uit onderzoek blijkt dat bedrijven die last hebben van de hoge energieprijs, die erg energie-intensief zijn — dat zijn bedrijven zoals Shell of Yara — eigenlijk heel weinig hebben geïnvesteerd in verduurzaming, terwijl ze enorme winsten maakten. Ze hebben ervoor gekozen om die winsten uit te keren aan hun aandeelhouders. Deze CO2-heffing was in ieder geval een prikkel voor die bedrijven om toch nog te verduurzamen. Die haal je nu ook weg. Wat stelt de minister daarvoor in de plaats? Wat vindt zij van het feit dat die bedrijven eigenlijk veel te weinig gedaan hebben al die jaren en wel enorme winsten aan aandeelhouders hebben uitgekeerd?
Minister Hermans:
Nogmaals, we kijken nu alleen naar die CO2-heffing en dat was een kop op een Europees systeem. Ik verwijs naar de ETS-rechten. Die bouwen we af. Die afbouw gaat ook gewoon door. Daar verandert helemaal niks aan. Maar die CO2-heffing kwam bovenop dat ETS-systeem. Dat zette de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven binnen Europa nog eens extra onder druk. Maar het ETS-systeem blijft gewoon bestaan, dus er is nog steeds een prikkel voor bedrijven om te verduurzamen, omdat de rechten worden afgebouwd.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot, ja. De minister heeft het steeds over de concurrentiepositie van bedrijven. Ik zeg tegen de minister: kijk eens goed over welke bedrijven het gaat. We hebben in Nederland ook een maakindustrie die veel minder energie-intensief is — ik noem maar iets: recycling — veel minder energie verbruikt en veel minder vervuilend is. Ik zou zeggen: investeer daar ook in en zet ook in op die industrieën. Dwing de vervuilende industrieën, die heel erg energie-intensief zijn, om te verduurzamen. Dat gebeurt nu dus niet. Feitelijk hebben die bedrijven ervoor gekozen om gewoon te blijven investeren in fossiele productie en hun winsten uit te keren aan aandeelhouders, zeg ik nogmaals. Tegelijkertijd keert de Nederlandse staat ook nog eens 40 miljard aan fossiele subsidies uit. Dat is uiteindelijk geen effectief beleid.
Minister Hermans:
Voor al die bedrijven in Nederland die onder het EU ETS-systeem vallen, geldt dat de ETS-rechten worden afgebouwd naar nul in 2040, dus er is wel degelijk een prikkel voor die bedrijven. Wij hebben alleen die Nederlandse kop daarop nu afgezwakt en de reductiefactor wat in de tijd naar achteren geschoven, omdat we zien in wat voor ingewikkelde situatie deze bedrijven verkeren. De heer Van Apeldoorn is het daarin misschien niet met mij eens, maar ik vind het van groot belang dat we ook oog hebben voor de concurrentiepositie van onze bedrijven.
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik hoor de minister zeggen: we kunnen erover van mening verschillen of het wel of niet snel genoeg gaat. De fractie van D66 ziet dat echt anders. We hebben klimaatdoelstellingen met elkaar afgesproken, ook internationaal. Daar heeft Nederland zich ook aan gecommitteerd. Die waren bij het vorige kabinet nog binnen bereik. Die zijn nu buiten bereik geraakt. Het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en CE Delft hebben allerlei rapporten opgesteld waarin staat dat we de doelen niet meer gaan halen. Dat is dus helemaal geen kwestie van: je kan er verschillend over denken. De feiten wijzen uit dat ze buiten bereik zijn. Als we dat plaatsen naast het feit dat de nationale CO2-heffing nu wordt afgeschaft en dat we zien dat bij de industrietafel over groene akkoorden maar heel moeizaam weinig akkoorden om te verduurzamen gesloten worden met de zware industrie … Daar komt nog eens bovenop dat het fiscaal voordelig groen beleggen wordt versoberd en afgeschaft. Dat is een zeer effectieve maatregel. In dit pakket zit het voorstel om die te versoberen en daadwerkelijk af te schaffen. Dat is een van de meest doelmatige maatregelen die we kennen uit het hele belastingpakket. Daar wijst ook de Algemene Rekenkamer nog eens op. Hoe kan de minister dan betogen, ook als je naar al die verschillende kwesties kijkt, dat je daar verschillend naar kan kijken? Feit is dat de klimaatdoelen buiten bereik raken en dat alle instrumenten die werkten en daaraan een bijdrage zouden leveren, gewoon worden afgebroken.
Minister Hermans:
Ik snap dat mevrouw Moonen nu een quote van mij in een bredere context gebruikt om een ander punt te maken; dat laat ik maar even. Ik wil een paar dingen zeggen. Eerst even over de Klimaat- en Energieverkenning. In 2023 lag 55% inderdaad net binnen de bandbreedte, maar was de kans dat we dat ook zouden halen kleiner dan 15%. Nu zitten we net niet op die 55% en is de kans dat we het doel gaan halen kleiner dan 5%. Al in 2023 zei het Planbureau voor de Leefomgeving: dit gaat alleen lukken als alles in de uitvoering meezit. Ik zei het al: ik doe dit nu anderhalf jaar, en vanaf de dag dat ik begonnen ben, heb ik elke dag wel een tegenvaller in de uitvoering en de randvoorwaarden op mijn bureau gekregen. Ik ben niet zielig — dat wil ik op geen enkele manier betogen — maar dat is wel de realiteit van de fase van de transitie waar we in zitten.
Ik kan dan twee dingen doen. Ik kan met oogkleppen op doorrennen en zeggen: dit beleid hadden we bedacht, dit hadden we afgesproken en dit instrument hebben we opgetuigd met elkaar. Maar als iets niet werkt of een averechts effect bereikt, bijvoorbeeld ten aanzien van onze industrie, vind ik het mijn verantwoordelijkheid om om ons heen te kijken en realistisch klimaatbeleid te voeren, nog steeds met het oog op de bal van dat doel in 2050. In die context heb ik keuzes gemaakt. Zo heb ik ook naar de CO2-heffing gekeken.
Zeg ik daarmee dat er geen prikkel meer moet zijn of dat er geen beleidspakket moet komen voor de verduurzaming van de industrie? Integendeel, vandaar dat verzoek aan de CO2-tafel en dat ambtelijk rapport. Maar dit vraagt wel om verder te kijken dan beleid tot 2030, want de afbouw van het ETS-systeem gaat naar 2040. Ik vind dus dat het beleid dat je nu gaat maken, echt een transitiepad moet zijn naar 2040, natuurlijk met een doorkijk naar 2050.
Dan over groen beleggen. Volgens mij zei de staatssecretaris zojuist ook al dat het een amendement uit de Tweede Kamer is. Het was geen voorstel van het kabinet. Maar ja, het is aangenomen met een meerderheid van stemmen, dus dan is het aan ons om daar uitvoering aan te geven.
Mevrouw Moonen (D66):
Het laatste klopt: het is een amendement waarin deze dekking is gezocht. Dat is correct. Tegelijkertijd constateren we deze twee dagen dat er weleens ongelukken gebeuren met amendementen die 's nachts worden aangenomen in de Tweede Kamer. Feit is wel dat we nu het inzicht hebben, met twee rapporten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en met een rapport van de Algemene Rekenkamer. Daaruit blijkt dat fiscaal groen beleggen een buitengewoon effectieve maatregel is om CO2-doelen te halen, klimaatdoelen te halen en stikstof te reduceren. Effectiever dan dit kun je het bijna niet vinden. Ik zeg: laten we dingen afschaffen die niet werken. Hierbij hebben we het over een instrument dat wel werkt. Dat is eigenlijk jammer. Mijn vraag is dus toch: hoe houden we dit in de lucht?
Minister Hermans:
Zoals gezegd: het is een amendement uit de Tweede Kamer; het was geen voorstel van het kabinet. Ik heb ook die analyses gezien over hoe deze vorm van beleggen kan werken. Mogelijk luistert iemand van een van de formerende partijen mee. Laat ze zich hierdoor inspireren, zeg ik dan toch maar met een glimlach.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen, tot slot.
Mevrouw Moonen (D66):
Zeker, er wordt meegeluisterd.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Fijn om de minister weer in onze Kamer te zien. De minister zei iets intrigerends in haar eerste antwoord in dit debatje. Ik wil graag wat meer horen over de afwegingen tussen twee onderdelen van het antwoord van de minister. Ze zei aan de ene kant: die randvoorwaarden zijn niet op orde, dus wordt het geen prikkel meer, maar een soort boete. Aan de andere kant zei de minister heel charmant aan het einde van haar antwoord: en de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven is ook een overweging. Kan de minister die relatie tussen deze twee argumenten wat meer uitpluizen?
Minister Hermans:
Ik denk dat ik de vraag van mevrouw Visseren begrepen heb en als dat niet zo is, hoor ik dat vast. Met "randvoorwaarden" bedoel ik: hoe hebben we nou in Nederland nationaal de randvoorwaarden geregeld, zodat een industrieel bedrijf dat wil verduurzamen, dat ook kan doen? Is er ruimte op het stroomnet? Ik noem de verantwoordelijkheid die wij genomen hebben met het aanleggen van de waterstofinfrastructuur, CCS en de elektriciteitskosten. Dat zijn allemaal factoren die meespelen bij de vraag of je kunt investeren in verduurzamen of in het zetten van een eerste stap naar verduurzaming. Je ziet dat dit op een heel aantal van die punten niet op orde is. De waterstofmarkt is nog niet zover als we gedacht hadden. De prijs per kilo waterstof ligt nog veel te hoog om die tot een rendabele investering te maken. Wat de CCS-projecten betreft: Porthos wordt nu aangelegd en ik hoop dat er op termijn een investeringsbeslissing volgt voor Aramis. De elektriciteitskosten zijn hoog in Nederland ten opzichte van elders in Europa en in Europa ten opzichte van de rest van de wereld. Dit maakt dat hier een investering doen extra duur is. We hebben een tijd discussie gehad over de raffinageroute en de correctiefactor. Dat zet er ook een rem op. Hoe gaat het nou werken als een bedrijf een investering doet in verduurzaming?
Dus dat is wat er speelt aan de Nederlandse kant. Daardoorheen speelt dat we internationaal economisch gezien in een zwaardere periode zitten. Dat kun je natuurlijk nooit helemaal los zien van elkaar. Dat geldt zeker voor bepaalde sectoren, zoals de chemie en de staalsector. Die hebben last van dumping van goedkoop staal en goedkope chemische producten uit andere landen op onze markt. Dat zet die bedrijven enorm onder druk. Daar raakt het aan de strategische autonomie en ook aan onze veiligheid en weerbaarheid. Het zijn wel bedrijven die producten maken die je liever dicht bij huis of in de buurt maakt. Het zijn producten die we allemaal elke dag gebruiken. Die maak ik liever hier en daarvoor ben ik liever niet afhankelijk van landen waar je niet afhankelijk van wilt zijn. Dan komen verschillende elementen bij elkaar en moet je een weging maken.
Ik vind dus niet dat we moeten stoppen met verduurzamen of dat we de verduurzaming van de industrie even in de ijskast moeten zetten, totdat we denken: nu is het allemaal economisch en internationaal gezien ook wel weer rustig. Verduurzaming van de industrie is juist onderdeel van het een en ander. Het gaat daarbij om economie, veiligheid en klimaat. Volgens mij heb ik dat hier laatst ook gezegd in het debat. Energie is de linking pin. Dus het moet doorgaan; het moet niet stoppen. Maar je moet wel oog hebben voor: wat kunnen we nu redelijkerwijs vragen, op zo'n manier dat we de werkgelegenheid hier houden en dat de industrie hier verduurzaamt? Dat de toekomst van de industrie groen, verduurzaamd en schoon is, daar sta ik 100% achter. Maar we moeten dat doen op een manier waarmee we die industrie hier houden, maar tegelijkertijd de verduurzaming wel doorgaat.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dit was ongeveer het antwoord dat ik verwachtte. Dank daarvoor. Twee overwegingen. In een transitie als de energietransitie ontkom je er niet aan om fundamentelere keuzes te maken dan: al het bedrijfsleven dat we nu hebben, laten we verduurzamen. Als je echt de energietransitie op tijd voor het behalen van de doelen wilt bewerkstelligen, zul je als samenleving een keuze moeten maken welke industrie je in Nederland en in Europa wilt hebben en waarom. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt, omdat niet alle bedrijven en niet alle huishoudens op het elektriciteitsnet passen. Je zult dus fundamentelere keuzes moeten maken over welke bedrijven je wilt behouden in Nederland en welke niet. Als je die keuzes niet maakt, raak je in de vertraging, zoals nu gebeurt. Je zou kunnen zeggen dat de vertraging waar we nu inzitten, en de randvoorwaarden, mede beïnvloed worden door de keuzes, of eigenlijk door de keuzes die we niet hebben gemaakt, in onze duurzame-industriepolitiek. Dan was het makkelijker geweest om een en ander met betrekking tot die randvoorwaarden op te lossen dan met al die bedrijven die nog moeten verduurzamen. Dat is één. Twee. Dat bedrijven weglopen uit Europa of uit Nederland om elders goedkoper te produceren is een argument dat vaak wordt gebruikt, niet alleen in de energietransitie, maar bij heel veel onderwerpen. Daar kan je wat aan doen als politiek. Je kan er ook voor zorgen dat die normen mondiaal gaan gelden, gewoon door internationale afspraken te maken. Dat doe je niet van de ene op de andere dag, maar daar moet je aan werken. Bovendien kan je ook gewoon zeggen: wij gaan voorlopen in die transitie. Daarmee creëer je de duurzame groene industrie van de toekomst. Graag een reactie van de minister op deze analyse.
De voorzitter:
De minister. Ik wil er wel voor waarschuwen …
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dan houd ik op.
De voorzitter:
Ja, we voeren geen klimaatdebat. We hebben het over het Belastingplan, dus ook graag een kort antwoord dat relevant is voor het Belastingplan.
Minister Hermans:
Oké, ik zal het heel kort doen. We hebben ETS. Per definitie is dat een prikkel. Dat zijn rechten die gewoon worden afgebouwd. Die worden afgebouwd naar nul in 2040. Dat even in de eerste plaats. Dan hebben wij natuurlijk de maatwerkaanpak, waar net iemand over begon. Volgens mij was dat de heer Martens. Het klopt dat ik misschien — nou, niet misschien — ook wel liever met meer bedrijven een maatwerkovereenkomst had willen sluiten. Maar nu we met een aantal bedrijven niet meer dat gesprek voeren, vindt er wel nog steeds verduurzaming plaats langs al die subsidieregelingen die we hebben, waar heel veel bedrijven aanvragen voor doen. Gelukkig is één maatwerkafspraak nu definitief en zijn er een aantal joint letters of intent. Dus we gaan wel door met die bedrijven. Ik ben het eens met mevrouw Visseren: in de fase waarin we nu zitten zul je wel meer internationaal moeten gaan doen. In de eerste plaats geldt dit Europees. Dan noem ik even één ding om te voorkomen dat het te lang duurt. Dat is het echt gaan stimuleren en creëren van vraag, want dat is een van de punten waarop het nu spaak loopt. Het wachten is nu op een voorstel uit Europa, van de Europese Commissie: hoe kan je die vraagcreatie bijvoorbeeld in de staal of in de chemie nu meer gaan stimuleren?
De voorzitter:
Ik ben even benieuwd hoeveel antwoorden u nog in uw mapje heeft.
Minister Hermans:
Voorzitter, ik kom nu bij de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties. Het kabinet heeft daar een andere afweging ten aanzien van de CO2-heffing gemaakt. Het voorstel daar is om het tarief van de CO2-heffing te verhogen naar €295 per ton CO2 in 2030. Daar zeg ik wel direct bij: deze aanpassing is als technische invulling onderdeel van het dekkingspakket voor het niet doorgaan van de circulaire plasticheffing. Dat pakket bestaat naast de aanscherping van de CO2-heffing ook uit een verhoging van de afvalstoffenbelasting en is het gevolg van de andere dekking die er moest komen voor die 547 miljoen die we mislopen door het schrappen van de plasticheffing. Met de aanscherping van die heffing beoogt het kabinet een grotere prikkel te geven aan de AVI's om op termijn CCS toe te passen, wat ook weer belangrijk is om dat CCS-project van de grond te krijgen.
Tegelijkertijd herken ik wel het punt dat mevrouw Bakker en de heer Baumgarten terecht maakten, namelijk dat de benodigde infrastructuur voor CO2-afvang en -opslag naar verwachting pas in 2030 gereed is als onderdeel van dat randvoorwaardenvraagstuk waar ik het zojuist over had, terwijl de ophoging van die CO2-heffing al in de jaren daarvoor plaatsvindt. Dat hangt dus direct samen met die budgettaire opbrengst. Het kabinet erkent ook dat de technische dekking voor de afvalsector niet ideaal is. Daarom hebben we de Werkgroep afvalsector gevraagd om alternatieven in kaart te brengen. Dat rapport wordt eind van dit jaar verwacht. Op basis hiervan zal het kabinet in het voorjaar een definitieve weging maken over hoe we dat vraagstuk invullen. Daarbij kijken we niet alleen of de alternatieve maatregelen leiden tot de benodigde budgettaire opbrengst of dekking, maar ook hoe de alternatieve maatregelen bijdragen aan het bevorderen van de circulaire economie en het reduceren van de CO2-emissies. Dat zeg ik specifiek tegen mevrouw Bakker, want die had daar een vraag over gesteld, volgens mij.
De voorzitter:
De heer Martens, voor zijn elfde interruptie. Ik houd het allemaal bij.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Is dat zo? Dan moet ik mezelf nu echt matigen, voorzitter. Ik begreep uit de schriftelijke antwoorden dat deze oplossing een soort placeholder is. Dat is eigenlijk mijn vraag: is het een soort placeholder? Hoe moet de Nederlander dit begrijpen? Maar als het wel doorgaat, omdat de genoemde werkgroep niet tot een alternatieve oplossing kan komen, kan dit leiden tot een dermate grote kostenstijging dat de afvalstoffenheffing voor huishoudens verdubbelt. Dat lijkt me heel intens en dat moeten we echt niet willen. Dat maakt zo'n placeholder eigenlijk ook ongeschikt. Maar hoe leg je dit uit aan de gewone, normale Nederlander? Hoe moeten we dit nu zien? Kan dit gebeuren, of is dit iets wat we nu even opschrijven en gaan we echt iets anders bedenken?
Minister Hermans:
De heer Martens had ook nog gevraagd waar die rekening nou terechtkomt. Misschien kan ik daar kort iets over zeggen. Dan zal ik nog iets zeggen over de placeholder, of de technische dekking. In het algemeen gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat belastingmaatregelen onvermijdelijk tot een zekere lastenstijging leiden. Maar het streven van het kabinet is natuurlijk altijd om dat zo eerlijk mogelijk te doen. Mochten de afvalverbrandingsinstallaties de kosten doorrekenen, dan wordt een substantieel deel — de verwachting is 40% — door de bedrijven gedragen. Dan kom ik op het punt dat u terecht maakt. Het is een placeholder. Het is een technische invulling. Wij moesten iets opschrijven, iets invullen, want je moet die begroting sluitend krijgen. Om ook richting dit deel van de industrie verlichting te bieden, was het niet door laten gaan van de plasticheffing belangrijk, want die hing, naast de CO2-heffing en de toen nog niet opgeloste correctiefactor raffinageroute, ook boven de markt. Omdat hieraan zo nadrukkelijk een budgettaire opbrengst was gekoppeld, lag hier een verantwoordelijkheid om er een invulling voor te vinden. Het is niet gelukt om met de sector samen tot iets te komen waarvan iedereen zegt: "Dit is het. Laten we het zo doen." Daarom is gekozen voor deze technische invuling. Met de werkgroep kijken we wel of het op een andere manier kan, waarbij we, naast budgettaire dekking, ook de andere doelen, circulaire economie en CO2-reductie, voor ogen houden.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
De minister zegt: voor de industrie was het niet doenlijk en dan gaan we naar alternatieven kijken. Nu weten we dat het ook niet doenlijk is voor de afvalstoffensector om dit te doen en dat naar alternatieven wordt gekeken. Ik zoek ook naar de verschillen tussen de industrie en deze sector, want zij hebben ook te maken met concurrentieverhoudingen met het buitenland. Waarom is die placeholder niet wat breder gekozen, zodat de hele industrie, inclusief deze sector, met elkaar een alternatief moet verzinnen? Want nu lijkt het alsof het alleen bij de afvalstoffensector terechtkomt.
Minister Hermans:
Misschien eerst even dit. Aan die plasticheffing zat een budgettaire opbrengst vast van 550 miljoen, zeg ik maar even. Daarvoor moesten we een alternatieve dekking vinden. Dat was bij de CO2-heffing in de industrie niet het geval. Die regeling is ook nooit bedoeld om een budgettaire opbrengst te genereren. Dat is al even een verschil tussen de twee. Dan geldt dat voor de industrie, de ETS1-sectoren, het ETS blijft gelden. Dat geldt niet voor de AVI's. Zo is er een onderscheid gemaakt toen we naar de CO2-heffing zijn gaan kijken, mede naar aanleiding van een motie uit de Tweede Kamer. Zo hebben we gezocht naar een oplossing die én recht doet aan de motie én recht doet aan het Europese systeem én recht doet aan de budgettaire opbrengst van de plasticheffing waar we een alternatief voor moesten verzinnen. Het kabinet heeft absoluut oog voor de effecten. Deze technische dekking is niet ideaal, vandaar de werkgroep. En vandaar ook dat we kijken of dit op een andere manier kan, waarbij we de CO2-reductie, het stimuleren van circulaire economie en de budgettaire opbrengst met elkaar in balans proberen te brengen.
Dan stelde de heer Holterhues mij nog een vraag over CBAM en of daarbij expliciet is gekeken naar de effecten op de BES, waar de importafhankelijkheid groot is. CBAM is niet van toepassing op import naar de BES-eilanden, alleen op goederen die worden ingevoerd in het douanegebied van de Europese Unie. De BES-eilanden maken daar geen onderdeel van uit.
Tot slot zeg ik tegen mevrouw Visseren dat er inderdaad blijvend aandacht nodig is voor de transitie van zowel klimaat als energie, ook de komende periode dus nog. Ik zal me blijven inzetten voor de uitvoering van de maatregelen die we hebben afgesproken en voor het op orde brengen van de randvoorwaarden waar we het net over hadden, en ik zal blijven nadenken over wat nou logische stappen zijn in de verschillende sectoren waar we klimaatwinst willen boeken. Mevrouw Visseren vroeg mij heel expliciet of het kabinet op tijd, voor de Miljoenennota, kan reflecteren op de vraag of we op koers liggen voor het halen van de doelen. Dat gebeurt via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Die komt met de Miljoenennota op de derde dinsdag van september naar buiten. Dan krijgt u ook weer inzicht in hoe we ervoor staan met ons klimaat- en energiebeleid. Het kabinet zal daar natuurlijk op reageren met de Klimaat- en Energienota.
De voorzitter:
Dank u wel. Een heel korte vraag. Dan gaan we schorsen en daarna volgt de tweede termijn.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank aan de minister voor het antwoord. Mij ging het om meer onderwerpen dan alleen klimaat, ook om stikstof, natuur, circulaire economie, om ervoor te zorgen dat we bij het opstellen van de Miljoenennota in kaart hebben of we de doelen bereiken, of we op koers zijn en welke maatregelen eventueel nodig zijn om op koers te blijven of te komen. Het is dus breder en net iets eerder, denk ik, zodat we de ontwikkeling van de Miljoenennota kunnen informeren.
Minister Hermans:
Ook ten aanzien van stikstof maakt het PBL natuurlijk analyses en berekeningen van hoe het ervoor staat en wat het doelbereik ongeveer is met het beleid dat er nu ligt. Datzelfde weten we ook op basis van de KEV van afgelopen jaar. Daarmee hebben we een goed beeld van waar we staan of van wat er extra nodig is om doelen dichterbij te brengen. Dat is de ene kant. De andere kant is: wat voor type maatregelen neem je? Daarvoor liggen er het advies van de CO2-tafel en het ambtelijk rapport van Van Kempen, waar ik aan refereerde. Zo liggen er nog een aantal andere voorstellen en adviezen, die betrokken kunnen worden bij het vormgeven van beleid om te zorgen dat de KEV van volgend jaar weer een stap vooruit laat zien.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil graag voor vijf minuten schorsen. Dan gaan wij verder met de tweede termijn van de kant van de Kamer.
De vergadering wordt van 15.46 uur tot 15.56 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Zoals ik net al besproken heb, gaat het nu redelijk gezwind. Ik geef graag het woord aan de heer Martens van GroenLinks-PvdA.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Wij gaan beginnen. Voorzitter, dank u. Ik dank de staatssecretaris en ook de minister voor de beantwoording. Ik beperk mij vooral tot het indienen van een motie over vereenvoudiging.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
• er een breed politiek draagvlak bestaat voor een vereenvoudiging van het belastingstelsel met betrekking tot onder andere de uitvoeringslasten voor burgers, bedrijven en overheid, en de aantallen en effectiviteit van fiscale regelingen;
• het Instituut voor Publieke Economie een heldere definitie adviseert als startpunt van een vereenvoudiging in het rapport "Waarom een eenvoudiger belastingstelsel niet zonder heldere definitie van complexiteit kan";
• de Verklaring Bestaanszekerheid 2025 bij de bestuurlijke Top Bestaanszeker Nederland op 3 december jongstleden ook aangeeft dat een vereenvoudiging van fiscale regelingen noodzakelijk is voor bestaanszekerheid;
• het rapport "Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid" van de WRR pleit voor een vereenvoudiging van het belastingstelsel;
overwegende dat:
• fiscale regelgeving de afgelopen jaren het stelsel per saldo niet eenvoudiger gemaakt heeft, ondanks de breedgevoelde wens tot vereenvoudiging;
• een integrale belastingstelselherziening nog ruime tijd zal vragen;
• het onwenselijk is dat het stelsel in de tussentijd, en ook na het realiseren van een stelselherziening, sluipenderwijs jaarlijks groeit in complexiteit;
• complexiteit in essentie gedefinieerd kan worden als de moeite die het betrokkenen kost om het stelsel te begrijpen en ernaar te handelen;
verzoekt de regering:
• een hanteerbare definitie te ontwikkelen voor complexiteit van het belastingstelsel;
• aan de hand van deze maatstaf zorg te dragen dat vanaf het Belastingplan 2027 en verder het jaarlijkse pakket belastingwetgeving per saldo een vereenvoudigend effect heeft op de fiscaliteit, en hierover te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens, Bakker-Klein, Holterhues, Schalk, Baumgarten, Van der Goot, Hartog en Van Strien.
Zij krijgt letter H (36812).
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ik constateer dat ik mijn moties korter moet formuleren, als ik dit allemaal zo moet voorlezen. Ik geef een toelichting hierop. Het past bij de reflectieve rol van de senaat om bij te sturen op het gegeven dat de jaarlijkse pakketten belastingplan ondanks alle goeie intenties de complexiteit vergroten en de begrijpelijkheid en uitvoerbaarheid voor burgers en de Belastingdienst verminderen. We moeten deze in onze ogen sluipende ontwikkeling — dit kan technisch lijken, maar dat is het niet — in het licht trekken en daarop bijsturen. Dat gaat ook om initiatief vanuit het parlement. De staatssecretaris memoreerde daaraan, met recht en reden. Dat vraagt wel eerst om dat inzicht. Mijn bedoeling van hier niet zelf zo'n norm formuleren is om de staatssecretaris de ruimte te geven om tot een deskundige, werkbare norm te komen. Meten is weten, en dat inzicht is een startpunt om de incrementele, groeiende complexiteit te stoppen.
Ik kom nog slechts op één ander punt terug. Dat is de inkoop van eigen aandelen. Wij wachten het genoemde onderzoek af. Wij vervolgen de discussie dan, zo kan ik nu al aankondigen, want wij moeten daar iets aan doen. Ik heb een aantal belastinglekken aan de kapitaalkant aangewezen. Dit is er daar een van. Dit kost 2,2 miljard per jaar. Vertaal dat eens naar de inkomstenbelasting. Die kun je dan fors verlagen. Het soort lekken zoals deze vergroot dus de druk op werkende mensen. Daar moeten wij heel kritisch naar blijven kijken, ook als dat ingewikkeld is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord de heer Van Strien namens de PVV.
De heer Van Strien i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de minister hartelijk voor de uitgebreide en zorgvuldige beantwoording van de vragen. Ik ben blij met de twee toezeggingen die de staatssecretaris heeft gedaan wat betreft de youngtimerregeling. Wij zullen ons in de fractie nader beraden op een eventuele aanscherping door een aantal moties, waarvan ik begrepen heb dat die er nog aan komen. Resumerend kan ik u zeggen dat ik, mede op basis van de beantwoording van de vragen, mijn fractie zal adviseren om voor alle wetsvoorstellen te stemmen, met uitzondering van de Wet differentiatie vliegbelasting. Op dat punt adviseer ik mijn fractie tegen te stemmen.
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Holterhues van de ChristenUnie.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Mijn fractie en die van OPNL danken de staatssecretaris, de minister en de ambtenaren voor de beantwoording van onze vragen in de eerste termijn.
Voorzitter. In de eerste termijn hebben we onze zorgen geuit over de bevindingen uit het recente rapport van de Algemene Rekenkamer "Verantwoord belasten: voor een beter belastingbeleid". De Rekenkamer stelt dat de verantwoording over belastingontvangsten versnipperd en onduidelijk is. Informatie wijkt af van rijksbegrotingsvoorschriften, sluit niet aan op internationale standaarden en mist een transactiebasis, die juist de meeste waarde biedt. Ook blijven risico's van juridische belastingprocedures buiten beeld, terwijl deze miljarden kunnen kosten. De staatssecretaris heeft daar antwoord op gegeven maar helaas niet alle zorgen in dezen weggenomen. Derhalve de volgende motie. Bij voorbaat vraag ik vergiffenis voor deze lange motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
-
-het parlement op grond van artikel 105 van de Grondwet recht heeft op adequate verantwoording over zowel uitgaven als ontvangsten van het Rijk;
-
-de belastingontvangsten in 2026 naar verwachting ruim 300 miljard bedragen en daarmee de belangrijkste inkomstenbron van de overheid vormen;
-
-uit het rapport Verantwoord belasten van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de huidige verantwoording over belastingopbrengsten onvoldoende inzichtelijk en eenduidig is, waardoor het parlement zijn controlerende taak niet goed kan uitoefenen;
-
-er geen structurele verantwoording plaatsvindt over de gerealiseerde effecten van belastingmaatregelen en over de verdeling van de belastingdruk;
-
-de verantwoording afwijkt van internationale standaarden en niet aansluit op transactiebasis, wat het inzicht in beleidsresultaten beperkt;
overwegende dat:
-
-betere verantwoording over belastingontvangsten en belastingmaatregelen noodzakelijk is om verschillen tussen ramingen en realisaties te verklaren, te leren van beleid en bij te sturen;
-
-het opnemen van informatie over doelen, resultaten, grondslagen en risico's van belastingprocedures bijdraagt aan transparantie en democratische controle;
-
-de Algemene Rekenkamer concrete aanbevelingen doet om de verantwoording te verbeteren, waaronder toepassing van rijksbegrotingsvoorschriften, meer gedetailleerde specificaties en een rapportage op transactiebasis;
verzoekt de regering om uiterlijk bij het eerstvolgende Financieel Jaarverslag van het Rijk een plan van aanpak te presenteren voor een eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingontvangsten, conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer;
verzoekt de regering in dit plan van aanpak in ieder geval te voorzien in:
-
-een meerjarig overzicht van gerealiseerde belastingontvangsten per belastingmiddel;
-
-een toelichting op verschillen tussen ramingen en realisaties, inclusief relevante grondslaginformatie en indicatoren;
-
-een rapportage van de belangrijkste belastingmaatregelen uit het Belastingplan, inclusief monitoring van budgettaire effecten;
-
-een vermelding van financiële risico's van lopende belastingprocedures, voor zover niet herleidbaar tot individuele belastingplichtigen;
-
-een verkenning naar verantwoording op transactiebasis in lijn met internationale standaarden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Holterhues, Visseren-Hamakers, Van Apeldoorn, Moonen, Martens, Bakker-Klein, Schalk, Van der Goot en Hartog.
Zij krijgt letter I (36812).
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ten slotte, voorzitter, constateer ik in dit debat dat dit debat ook heeft laten zien dat een kleine fractie in de Tweede Kamer een enorme impact kan hebben.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Bakker van het CDA.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van onze vragen. Dank ook aan de minister voor de beantwoording van de vragen die we aan hem hadden. We zijn blij met de toezeggingen die zijn gedaan over de youngtimerregeling. Ik doel op de invoeringstermijn die wordt opgeschort en het feit dat we goed onderzoek gaan doen naar de eventuele financiële impact. Ik heb begrepen dat er, zo nodig, reparatiewetgeving komt. Die zaken komen dan in ieder geval in het overdrachtsdossier terecht. Wij vinden de dekking via de wet-Hillen nog steeds niet deugdelijk. Daarom steunen wij het pleidooi van de heer Van Rooijen van 50PLUS. Ik neem aan dat daarover nog een motie komt; die zullen wij ook van harte steunen.
Voorzitter. We hebben vragen gesteld over de onafhankelijke commissie en het contact met de Vereniging voor Belastingwetenschap. We zijn ook blij met het antwoord van de minister daarop.
Ten slotte iets over de afvalstoffenheffing. Het is heel onbevredigend dat een sector iets moet doen wat ze eigenlijk niet kunnen en dan toch, omdat ze het dus gewoon niet kunnen, belasting moeten betalen. Vooralsnog zijn we wel tevreden met het antwoord van de minister dat er een werkgroep voor alternatieve afvalstoffen is, die gaat kijken hoe dit probleem kan worden verholpen. We hadden daar een motie over voorbereid — vandaar dat ik om iets meer spreektijd had gevraagd — maar die houden we nog even aan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Apeldoorn van de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Dank, voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor de beantwoording. We hebben het vandaag veel gehad over auto's, in het bijzonder over youngtimers; ik heb het daar zelf niet over gehad, maar heb er wel veel over gehoord. Overigens kan mijn fractie de bezwaren wel begrijpen die door een aantal fracties hier naar voren zijn gebracht.
Daarnaast ging het over de noodzaak tot het vereenvoudigen van ons belastingstelsel. Hoewel wij als SP, juist vanuit het perspectief van het doenvermogen en bestaanszekerheid, ook willen dat we een eenvoudig belastingstelsel krijgen, moet het wat ons betreft vooral eerlijker worden. Ons belastingstelsel is op dit moment verre van eerlijk. Zoals ik eerder betoogd heb, zet dit kabinet wat ons betreft ook geen stappen in de goede richting, integendeel. Zo worden de lasten op arbeid verder verhoogd — dat geeft de staatssecretaris ook toe — terwijl we het er allemaal over eens zijn dat dat niet goed is voor de economie en dat werken moet lonen. Het gaat over de beperking van de tabelcorrectiefactor en de beperkte inflatiecorrectie, wat vooral de lage inkomens en de middeninkomens treft.
Terwijl de hardwerkende Nederlander, of de werkende klasse, opnieuw de klos is, worden de allerrijksten en de meest vermogenden nog steeds stelselmatig ontzien in ons land. Als ik de staatssecretaris vraag naar dit omgekeerde robinhoodaspect van ons belastingstelsel, namelijk het feit dat de allersterkste schouders helemaal niet de zwaarste lasten dragen, maar dat de allerrijksten minder belasting betalen dan veel middeninkomens, dan ontkent de staatssecretaris uiteindelijk gewoon de feiten. De staatssecretaris en ik kunnen het politiek-ideologisch oneens zijn — ik denk dat duidelijk is dat dat ook zo is — maar we mogen toch geen feitenvrije politiek bedrijven? Nogmaals, het gaat hier om meerdere CPB-studies. Moet ik nou concluderen dat de staatssecretaris de wetenschappelijke kwaliteit van deze studies in twijfel trekt, of heb ik de staatssecretaris misschien verkeerd begrepen? Hij trekt in ieder geval de conclusies in twijfel. Op basis waarvan doet hij dat?
Ik wil toch even in herinnering brengen dat het CPB in maart 2020 met een studie kwam, een zogenaamde "policy brief", waaruit bleek dat, terwijl de gemiddelde belastingdruk in Nederland rond de 40% ligt, slechts ongeveer de helft van de 800 allerrijkste huishoudens iets aan de fiscus afdragen. De top 0,001% betaalt minder belasting dan de middeninkomens. Ik heb de voorganger van de staatssecretaris, de heer Van Rij, hierover bevraagd bij de behandeling van het Belastingplan 2024. Hij had toen kritiek op die studie. Hij zei: "Het gaat maar over één jaar, 2016. Er wordt vaak winst ingehouden. Als je zou rekenen over meerdere jaren, dan zou het plaatje er anders uitzien." Het CPB heeft toen, ook naar aanleiding van het debat, op verzoek van de toenmalige staatssecretaris een nieuwe studie gedaan, die in mei 2024 is gepubliceerd. Die studie ging over de jaren 2011-2019, dus over heel veel jaren meer. Maar de uitkomst van die studie op verzoek van staatssecretaris Van Rij was hetzelfde, namelijk dat de belastingdruk voor de allerrijksten, eigenlijk vanaf de top 1% maar zeker voor de top 0,1% en 0,01%, gewoon veel lager ligt. Dan is de conclusie toch duidelijk dat de feiten uitwijzen dat de sterkste schouders in Nederland niet altijd, en zeker niet die aan de top, de zwaarste lasten dragen. De staatssecretaris lijkt dat niet te willen erkennen.
Het is in ieder geval duidelijk dat dit demissionaire kabinet daar niets aan gedaan heeft. We hebben het net weer gehad over de inkoop eigen aandelen. Het kabinet heeft structureel voor miljarden cadeau gedaan aan het kapitaal. Onze conclusie is daarom onveranderd. Om deze redenen, en dan hebben we het nog niet eens gehad over verduurzaming, maar daar heb ik ook genoeg over gezegd, zal de SP dit Belastingplan geen steun kunnen verlenen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Moonen van D66.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. D66 staat voor een belastingstelsel waarbij de belastingen zo vorm worden gegeven dat duurzaam gedrag wordt gestimuleerd, maar ook dat belastingen op een eerlijke manier over de samenleving zijn verdeeld. Met eerlijk bedoelen wij dat het loont om meer te werken, dus de belasting op arbeid naar beneden gaat. Daar moet iets tegenover staan. Het is onherroepelijk dat dan de belasting op vermogen zal dienen toe te nemen.
Ten slotte vinden wij het ook buitengewoon belangrijk dat ons belastingstelsel eenvoudiger, eenduidiger en meer begrijpelijk wordt. Het is ook eerlijk dat iedereen kan begrijpen wat de belastingen inhouden en dat iedereen zich kan verhouden tot zo'n stelsel.
Onze hoop is erop gevestigd dat de nieuwe regering werk zal maken van de drie aspecten die ik net noemde, dus duurzaam gedrag stimuleert, arbeid lager belast en vermogen hoger, en toewerkt naar een belastingstelsel dat eenvoudiger, eenduidiger en begrijpelijker is en dat daadwerkelijk in werking treedt.
Er blijft één kwestie over en daar heb ik nog een vraag over. Dat betreft het volgende. We hebben vandaag inderdaad veel gesproken over auto's, de youngtimerregeling, en we hebben er ook een brief over ontvangen van de staatssecretaris. Nu schrijft de staatssecretaris dat er geen enkel budgettair effect is. Dat is toch apart. Wij komen tot een overgangsjaar. In dat overgangsjaar wordt de bijtelling opgeschoven met een jaar; die wordt minder hoog. Hoe kan het — ik zie de heer Walenkamp ook al geïnteresseerd kijken — dat als je een versobering een jaar later laat ingaan, er geen enkel budgettair effect is? Dat is nog een openstaande vraag waar we als D66 graag een antwoord op zien. En als er een budgettair effect is, waar vindt de staatssecretaris daar dan de dekking voor? We weten dat gratis niet kan en dat als je ergens iets aanpast, je elders de dekking moet vinden.
Tot slot dank ik de collega's, maar ook de ambtenaren van het ministerie van Financiën voor de snelle en adequate beantwoording, ook gedurende deze twee dagen.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Schalk van de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Natuurlijk ook dank aan de staatssecretaris en aan de minister, die ik iets minder vragen had gesteld of helemaal niet zelfs, volgens mij.
Ik heb heel veel reacties gekregen van de staatssecretaris in ieder geval, onder andere over de vereenvoudiging van de kindregeling. Die wordt al opgepakt door Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In juni 2026 kunnen we daar een brief over verwachten en die gaan we met grote belangstelling lezen. Veel dank.
We hebben ook gesproken met elkaar over het probleem van de eenverdieners. Ik was blij met de toezegging om in het kabinet en in het overdrachtsdossier dit thema in ieder geval mee te nemen. Dat heeft de staatssecretaris toegezegd. Hopelijk gaan we dan weg bewegen van de ouderwetse politiek van economische zelfstandigheid naar eigen keuze met het respecteren van gezinnen die kiezen voor zorg voor eigen kinderen, voor mantelzorg, voor pleegzorg, voor vrijwilligerswerk enzovoort.
Voorzitter. Je youngtimerregeling is uitgebreid aan de orde geweest. Dank voor de heldere toezeggingen. Het uitstel is natuurlijk vooral bedoeld voor degene, de auto's dan, die volgend jaar ineens geen youngtimer meer zouden zijn. Mijn verhelderingsvraag is nog wat nou de situatie is voor degenen die op dit moment al gebruik maken van de youngtimerregeling. Gaan die zo meteen daar ook enorm last van krijgen of zie ik dat verkeerd?
Ik heb ook gevraagd naar het uitstel van de brandstofaccijnzen. Daar werden we het niet helemaal eens. Mijn voorstel was om een halfjaar uitstel te geven, zodat contracten voor ondernemers kunnen worden ingeregeld. Voor het openbaar vervoer begint het extraatje dan een halfjaartje later, maar voor ondernemend Nederland is deze regeling zo direct meteen per 1 januari heel desastreus. Ik heb de voorbeelden genoemd. Op dat punt zijn we het nog niet eens geworden. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als gevolg van een aangenomen amendement-Grinwis c.s. in de Tweede Kamer de brandstofaccijnzen volgend jaar stijgen en dat deze verhoging al op 1 januari 2026 ingaat;
overwegende dat autorijders zich niet of nauwelijks hebben kunnen voorbereiden op deze verhoging en dat dit zeker bij ondernemers tot problemen kan leiden, omdat ze vaak werken met contracten waarin geen rekening is gehouden met deze kostenstijging;
overwegende dat dit schuurt met het voorzienbaarheidsbeginsel en de rechtszekerheid, en het behoorlijk bestuur daarmee op het spel staat;
verzoekt de regering de verhoging met minimaal een halfjaar uit te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schalk, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter J (36812).
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Ik geef nu alvast aan dat mijn fractie voor de wetten zal stemmen. Dat geef ik hierbij alvast aan, maar er is vandaag ook behoorlijk diepgaand gesproken over de problematiek rondom allerlei amendementen. Ik ben het met de heer Holterhues eens dat kleine fracties enorme invloed kunnen hebben. Dit gaat echter niet alleen maar over kleine fracties, maar over heel veel fracties. Die doen in de Tweede Kamer hun werk uitstekend, maar dat heeft wel consequenties. Al denkend over hoe we dat zouden kunnen proberen aan te pakken, heel zorgvuldig, heb ik de volgende motie voorbereid en dat is een spreekt-uitmotie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat tijdens de wetsbehandeling in de Tweede Kamer het recht van amendement voluit gebruikt wordt;
constaterende dat door amendering de wetgevingskwaliteit regelmatig ter discussie staat in de Eerste Kamer;
overwegende dat een verplichte toetsing van amendementen ontbreekt;
spreekt uit dat de Eerste Kamer middels een in te stellen commissie of werkgroep in overleg dan wel in samenwerking met een afvaardiging van de Tweede Kamer onderzoekt of en, zo ja, op welke wijze een standaard amendemententoets kan worden ingericht, met als doel te komen tot meer zorgvuldigheid bij het hanteren van het instrument amendement in het wetgevingsproces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schalk, Kroon, Bakker-Klein, Baumgarten, Koffeman en Beukering.
Zij krijgt letter K (36812).
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Bij deze motie wil ik heel nadrukkelijk zeggen dat het eigenlijk een onderzoeksmotie is, die respect heeft voor de werkwijze en de rechten en plichten van de Tweede Kamer. Maar het gaat erom dat wij er regelmatig tegenaan lopen. Staat u het mij toe om een slotopmerking te maken?
De voorzitter:
Een hele korte.
De heer Schalk (SGP):
Een hele korte. Dat zou aan het einde van mijn tweede termijn zijn: vrede op aarde. Dat zou mijn wens zijn.
De voorzitter:
Nou, dank u wel. Daar gaan we aan werken. Dan geef ik nu graag … O, de heer Martens heeft nog een interruptie.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Ik vind de motie interessant. Voor mijn fractie bestaat de behoefte om daar nog wat langer op te kauwen om de implicaties ervan te doordenken. Ik weet niet hoe gebruikelijk het is, maar mag ik de suggestie doen om de ingediende motie aan te houden? Want we stemmen vandaag direct na het debat. Tenminste, we stemmen vandaag. Dat geeft weinig tijd om erover na te denken, terwijl die behoefte wel bestaat, in ieder geval als ik voor mezelf spreek.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb dat verzoek gehoord. Ik zal me erop beraden en hierover contact hebben met andere fracties om te kijken of we het heel erg belangrijk vinden om het uit te stellen of dat we dit juist een heel mooi moment vinden zo vlak voor het kerstreces om te zeggen: we gaan met elkaar proberen om het nog beter te maken.
De voorzitter:
In de geest van de motie zou je toch moeten willen nadenken. Dat geef ik even mee.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb het gehoord, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Rooijen van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik dank nogmaals zijn hele ambtelijke staf voor alle antwoorden op onze schriftelijke vragen. Het waren er veel. Ik dank ze ook voor de ondersteuning bij de beantwoording van vandaag.
U heeft een aantal antwoorden gegeven op onze vragen inzake de versnelde afbouw van de wet-Hillen. Die waren soms wat teleurstellend, zoals ik vanochtend al een beetje aangaf, maar ik heb enigszins begrip voor de positie waarin de staatssecretaris zich bevindt.
Voorzitter. Ik zal niet in herhaling vallen van hetgeen ik gisteren en vanochtend tijdens interrupties in het debat uitvoerig heb besproken. Ik heb daar een aantal vragen bij gesteld. Derhalve wil ik nu volstaan met het indienen van een korte motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de dekking in het amendement-Grinwis, een versnelde afbouw van de wet-Hillen, in strijd is met de begrotingsregels;
overwegende dat deze dekking leidt tot een groter financieringstekort van 1,2 miljard euro in 2026 en 2027;
verzoekt de regering bij de Voorjaarsnota 2026 met voorstellen te komen voor een deugdelijke dekking in 2027 en deze op te nemen in het Belastingplan 2027,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Rooijen, Walenkamp, Bakker-Klein, Kroon, Van den Oetelaar, Koffeman, Beukering, Visseren-Hamakers en Van de Sanden.
Zij krijgt letter L (36812).
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter. Ik heb tot slot nog een korte opmerking over de btw voor logies. Ik kon er even niet bij zijn, omdat ik in commissieverband even de zaal uit was. Mijn fractie vroeg om een onderzoek naar de tweedeorde-effecten van de verhoging van het btw-tarief per 1 januari aanstaande van 9% naar 21%. Ik zei gisteren al dat mijn fractie onrustbarende signalen hebben bereikt over de grote economische en financiële gevolgen die optreden voor de sector. Denk aan hotels, vakantieparken en dergelijke. Het raakt de werkgelegenheid en de omzet in de sector, met name voor het midden- en kleinbedrijf en zeker en vooral, zoals de Belgen vaak zeggen, voor het mkb in de grensstreek. Bent u alsnog bereid om dat onderzoek uit te voeren, als aan het begin van volgend jaar na het eerste kwartaal zal blijken dat de gevolgen groter zijn dan nu blijkt uit eerdere stukken, die we allemaal kennen? De tweedeorde-effecten zijn altijd moeilijk in te schatten. Dat is duidelijk. Daarom zijn ze er tot dusverre ook nooit, maar ze zijn heel belangrijk om te weten of iets wat in gang is gezet, economisch en financieel verantwoord is. Daarom zou ik de staatssecretaris willen vragen of hij wil toezeggen dat als die informatie hem en fracties in deze Kamer bereikt — ik ga daarvan uit — hij bereid is om te overwegen om zo'n studie te laten doen naar de tweedeorde-effecten.
Tot slot. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris uiteraard met belangstelling af.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Walenkamp.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Dank, voorzitter, voor het woord. Dank aan de staatssecretaris, de minister en de ambtenaren voor hun goede werk, voor de toezeggingen en voor de uitleg.
"Rechtszekerheid" is toch wel een sleutelwoord dat we vandaag en gisteren regelmatig hebben gehoord; rechtszekerheid voor autobezitters, voor huizenbezitters. Hoe staat het met die rechtszekerheid voor ouderen, hoe staat het met die rechtszekerheid voor arme mensen tot aan modaal in de grote steden? Ik woon in Utrecht en ik merk dat als mensen belasting moeten betalen over hun erfenis of schenkbelasting moeten betalen, er in Kanaleneiland en Overvecht echt wel wat meer aan de hand is dan ik eerder te horen heb gekregen. Ook de Consumentenbond spreekt daarover; ik heb het net nog geraadpleegd.
Daarom dien ik een aangepaste motie in. De motie die ik bij de Miljoenennota heb ingediend, trek ik in en ik kom nu met twee nieuwe moties.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Walenkamp c.s. (36800, letter N) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Ik kan de nieuwe moties helemaal gaan voorlezen als u dat wilt. Of wilt u alleen het dictum horen?
De voorzitter:
Moties dienen in hun geheel te worden worden voorgelezen.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
In de gemeenteraad was het voldoende om ... Goed. Een motie over het verruimen van de erf- en schenkbelasting ter verhoging van de belastingvrije voet tot het modale inkomen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige belastingvrije voet voor kinderen, pleegkinderen en stiefkinderen in de erfbelasting nu €25.490 bedraagt;
constaterende dat erfbelasting direct dient te worden voldaan, terwijl de uitbetaling van de erfenis in de praktijk vaak pas na gemiddeld drie jaar plaatsvindt, waarvan genoeg voorbeelden te geven zijn;
constaterende dat dit leidt tot een onevenredige financiële druk op erfgenamen — zeker uit samengestelde gezinnen die weinig eigen financiële buffer hebben — die soms zelfs een extra hypotheek moeten afsluiten of moeten lenen als ze geen eigen huis hebben om de verschuldigde erfbelasting tijdig te kunnen betalen;
constaterende dat met name middeninkomens en lage inkomens hierdoor hard worden geraakt, terwijl de belastingvrije voet de afgelopen jaren nauwelijks is meegegroeid met het inkomensniveau en het modaal inkomen inmiddels rond €47.000 ligt;
overwegende dat het heffen van erfbelasting voordat het erfdeel is ontvangen onredelijk en inefficiënt is, zoals blijkt uit uitspraken van diverse rechters, ook van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;
overwegende dat de huidige belastingvrije voet onvoldoende bescherming biedt voor erfgenamen met een modaal inkomen;
verzoekt de regering voorstellen uit te werken om de belastingvrije voet voor kinderen (inclusief pleeg- en stiefkinderen) te verhogen, in lijn met het huidige modale inkomensniveau,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Walenkamp, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter M (36812).
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Het dictum bestaat uit één punt. Het gaat om voorstellen, het is dus geen amendement.
De voorzitter:
Ik verzoek u om de volgende keer dat u een motie voorleest, niet te komen met terzijdes, omdat het anders verwarrend wordt. We hebben de tekst en dat is het. Ik zie dat de heer Van Strien een interruptie heeft.
De heer Van Strien i (PVV):
Mijn fractie is in principe altijd voor moties die minder belasting betalen betekenen, maar in dit geval heb ik toch wel een aantal vragen. Kloppen de overwegingen en de constateringen in deze motie eigenlijk wel, vraag ik de heer Walenkamp. In geval van erfbelasting kun je de zaak gewoon laten afhandelen door een aangewezen executeur-testamentair en dan kom je helemaal nergens mee in de problemen. In ieder geval lijkt het mij prettig om even precies te weten — hopelijk horen we dat straks van de staatssecretaris — hoe het zit met die constateringen en overwegingen in deze moties.
De voorzitter:
De vraag was aan de staatssecretaris of aan de heer Walenkamp? Het is mij niet helemaal duidelijk.
De heer Van Strien (PVV):
Aan beiden. Maar misschien kan eerst de heer Walenkamp antwoorden en kan de staatssecretaris straks als hij aan het woord is een reactie geven.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Als u mij toestaat, mevrouw de voorzitter: ik ken echt heel wat voorbeelden uit gewone families uit Overvecht en Kanaleneiland waar dat allemaal zo gemakkelijk niet gaat. Dan kunnen ze allemaal wel heel dure mensen gaan inhuren of een executeur testamentair die het allemaal apart gaat regelen, maar soms werkt het allemaal niet zo, zeker bij die samengestelde gezinnen met weinig financiële buffer. Mag ik het hierbij laten, mevrouw de voorzitter?
De heer Van Strien (PVV):
Ik hoor graag straks ook de reactie van de staatssecretaris op deze constateringen en overwegingen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Dank u wel, voorzitter. Voor partners bestaat er nu een vrijstelling tot ruim acht ton, voor heel wat bedrijven ook. We hebben vandaag en gisteren uitvoerig gesproken over rechtszekerheid voor autobezitters. Dat is, denk ik, terecht. Maar voor gewone mensen — ik gaf al wat voorbeelden — is die er nog een stuk minder. Vandaar de tweede motie. Die gaat over het verruimen van de inning van de erf- en schenkbelasting, over belasting op het daadwerkelijke moment van ontvangst.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende:
-
-dat de belastingvrije voet voor kinderen, pleegkinderen en stiefkinderen in de erfbelasting €25.490 bedraagt;
-
-dat erfbelasting direct dient te worden voldaan terwijl de uitbetaling van de erfenis in de praktijk vaak pas na gemiddeld drie jaar plaatsvindt;
-
-dat dit leidt tot een evenredige financiële druk op erfgenamen die soms zelfs een extra hypotheek moeten afsluiten om de verschuldigde erfbelasting tijdig te kunnen betalen;
-
-dat met name middeninkomens hierdoor hard worden geraakt, terwijl de belastingvrije voet nauwelijks is meegegroeid met het inkomensniveau en het modaal inkomen inmiddels rond €47.000 ligt;
overwegende:
-
-dat het heffen van erfbelasting voordat het erfdeel is ontvangen onredelijk en inefficiënt is;
-
-dat de huidige belastingvrije voet onvoldoende bescherming biedt voor erfgenamen met een modaal inkomen;
verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om het heffingsmoment van de erfbelasting te verschuiven naar het moment waarop het erfdeel daadwerkelijk wordt ontvangen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Walenkamp, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter N (36812).
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Ik vraag dus om een reëel onderzoek.
De heer Van Strien (PVV):
Over deze motie heb ik dezelfde vraag als die ik zojuist gesteld heb.
De voorzitter:
U kunt hetzelfde antwoord geven.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Er zijn genoeg bewijzen van ervaringsdeskundigen die hier anders in zitten en van de Consumentenbond. Dus we hopen echt dat er begrip wordt getoond voor wat armere mensen.
Ik wens u allen een zalig kerstfeest. Dank voor uw aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van der Linden van de VVD.
Mevrouw Van der Linden i (VVD):
Voorzitter. Allereerst spreek ik mijn dank uit aan de staatssecretaris en de minister voor hun uitgebreide beantwoording, evenals aan de medewerkers voor hun grondige inzet achter de schermen. In korte tijd is er veel werk verzet. Namens mijn fractie wil ik daarvoor onze waardering uitspreken.
Zoals tijdens mijn eerste termijn aangegeven, onderkent mijn fractie het belang van de voorgestelde maatregelen in het huidige pakket. Tegelijkertijd acht mijn fractie het noodzakelijk om te waken voor reparaties die niet leiden tot structurele verbeteringen van het stelsel. Om deze reden heb ik in mijn eerste termijn gepleit voor voorspelbaarheid op fiscaal vlak en duidelijke regie richting de stelselherziening in 2028. Het is van belang niet te blijven voortbouwen op een instabiele basis, maar te streven naar een solide fundament, hetgeen vraagt om een heldere visie en een gestructureerde werkwijze.
Voorzitter. Ten aanzien van het vestigingsklimaat waardeert mijn fractie het dat de staatssecretaris hier continu aandacht aan besteedt, in het bijzonder ten aanzien van de offshoresector. Deze bedrijven spelen een essentiële rol in onze economie. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat blijft daarbij van groot belang.
Voorts spreekt mijn fractie waardering uit voor de toezeggingen met betrekking tot de youngtimerregeling. De geboden overgangsregeling tot 2027 stelt gebruikers in staat nog gebruik te maken van de bestaande regeling, wat praktisch is gezien de snelle en abrupte invoering. Ook is mijn fractie positief over de toezegging om het CPB de ramingen te laten certificeren.
Met betrekking tot de afbouw van de wet-Hillen merk ik namens mijn fractie op dat hiermee geen deugdelijke dekking wordt gerealiseerd en dat deze maatregel niet bijdraagt aan voorspelbaarheid voor huiseigenaren. Niettemin erkennen wij dat deze keuze voorkomt dat in box 3 het heffingsvrije vermogen daalt en het forfait op overige bezittingen stijgt. Die effecten zouden voor veel particulieren ingrijpender zijn geweest.
Tot slot, voorzitter. Eén conclusie delen wij allen, namelijk dat de weg naar een stelselherziening in 2028 dient te worden ingezet. Werkenden, ondernemers en uitvoeringsinstanties zijn gebaat bij een toekomstbestendig en uitvoerbaar stelsel. Tijd dus voor fundamentele hervormingen in plaats van incidentele reparaties.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren.
De heer Koffeman i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en de minister graag heel hartelijk danken voor de uitgebreide beantwoording. Fijn is de toezegging dat het voornemen is dat er een overgangsregeling komt voor youngtimers. Milieutechnisch is het beter om een youngtimer van 15 jaar oud te rijden dan een oldtimer van 25 jaar oud, dus dat zou in ieder geval een goede toevoeging zijn aan de rechtszekerheid van de mensen die daar gebruik van maken.
We zijn ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat er in ieder geval onderzoek gedaan wordt om te kijken hoe we e-timers kunnen behouden voor dit land. Het gaat in heel rap tempo. Er is dit jaar al bijna 400 miljoen weggelekt van de bevorderingsmaatregelen die het kabinet genomen heeft. De export van elektrische auto's is in de eerste helft van dit jaar ruim verdubbeld ten opzichte van vorig jaar. De staatssecretaris heeft de vluchtigheid van de departementale verantwoordelijkheid meerdere malen benadrukt tijdens dit debat. Om die reden wil ik ter ondersteuning graag een motie indienen waarin het kabinet wordt opgeroepen om onderzoek te doen naar hoe we het lek op korte termijn kunnen dichten. Die motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat grote aantallen gebruikte elektrische auto's na vijf jaar zakelijk gebruik worden geëxporteerd naar het buitenland en daarmee niet beschikbaar blijven in het Nederlandse tweedehandsaanbod;
overwegende dat de groei van de export van tweedehands elektrische voertuigen in 2025 verdubbeld is ten opzichte van 2024;
overwegende dat daarmee de effecten van honderden miljoenen door de overheid geïnvesteerde stimuleringsmaatregelen weglekken naar het buitenland;
verzoekt de regering te onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om meer elektrische voertuigen te behouden voor de Nederlandse tweedehandsmarkt, en daarover binnen zes maanden te rapporteren aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koffeman, Nicolaï en Kroon.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter O (36812).
De heer Koffeman (PvdD):
Dan heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris over twee moties uit 2023 waarvan niet helemaal duidelijk is of die wel of niet zijn uitgevoerd. Het gaat om de motie-Koffeman van 31 oktober, waarin gevraagd wordt de verhoogde heffing op dranken zonder toegevoegde suikers op nul te zetten, en de motie-Visseren-Hamakers van 12 december 2023, waarin wordt gevraagd om geen verbruiksbelasting voor drank zonder toegevoegde suikers te hanteren. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er inderdaad op een aantal niet-gearomatiseerde dranken geen verbruiksheffing wordt geheven, maar in de toelichting staat ook dat het om zuivel en soja gaat. Ik wil dus heel graag weten van de staatssecretaris of dat ook geldt voor andere granendranken. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat hij kans zag om per 1 januari 2027 geen verbruiksbelasting meer te heffen op pure vruchten- en groentesappen. Misschien kan de staatssecretaris daar ook nog een korte toelichting op geven.
Mevrouw Moonen i (D66):
Gisteren stelde u de vraag over oude auto's, namelijk of het beter is om daarmee door te rijden. U was toen heel stellig en zei: dat is beter voor het milieu dan het fabriceren van nieuwe elektrische auto's. Ik wil toch graag weten wat daarbij uw bron is. Voor zover wij vandaag bronnen hierover hebben geraadpleegd, zien wij namelijk een andere uitkomst: oude auto's stoten juist veel fijnstof, stikstofoxiden en CO2 uit; daarmee lang blijven doorrijden is uiteindelijk minder gunstig voor het milieu. Mijn vraag blijft dus nog altijd: hoe kwam u aan die stelligheid? Wat is uw bron daarbij?
De heer Koffeman (PvdD):
Het gaat dus niet zozeer om de uitstoot, maar om de energie die nodig is om auto's te produceren. Dat betreft niet per se elektrische auto's, maar auto's in het algemeen. In het algemeen kan je zeggen dat het langer gebruikmaken van een auto minder energie vergt dan veelvuldig auto's vervangen, maar ik heb daar geen recente bronnen voor; die ga ik voor u opzoeken.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank, voorzitter. Dank voor de beantwoording door de staatssecretaris en de minister tijdens het debat en het schriftelijk overleg. Mijn fractie had veel vragen gesteld en die zijn allemaal echt heel goed beantwoord, dus dank daarvoor.
Het debat heeft het oordeel van de Partij voor de Dieren over het Belastingplan helaas niet veranderd. Het Belastingplan houdt structureel en langzaam geweld in termen van klimaat, natuur, vervuiling, bio-industrie, armoede en ongelijkheid in stand. Mijn fractie betreurt het dat de verlenging van de accijnsverlaging op benzine, diesel en lpg in stand blijft. Ik hoop dat een nieuw kabinet deze nieuwe fossiele subsidie weer zal stopzetten.
De Partij voor de Dieren maakt zich zorgen over de afbraak van het duurzaamheidsbeleid, wereldwijd, in Europa en in Nederland. Verschillende afgesproken duurzaamheidsdoelen dreigen niet te worden gehaald. Dat zeg ik overigens met veel respect voor de energie waarmee de minister van Klimaat en Groene Groei aan het werk is. Dat staat dus los van hoe zij in haar werk staat.
Het demissionaire kabinet zegt dat de doelen overeind blijven staan, maar hoe kunnen de doelen worden gehaald als maatregelen worden afgebouwd? Daarom heeft mijn fractie de volgende motie voorbereid, om effectief en voortvarend duurzaamheidsbeleid, als onderdeel van de Miljoenennota, hopelijk van een nieuw kabinet, te faciliteren. Even voor de helderheid: ik pleit niet voor nieuw onderzoek. Er is al heel veel bekend via rapporten uit de afgelopen jaren. Ik pleit dus niet voor nieuwe rapporten, maar voor een actueel overzicht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de afgesproken doelen van de overheid op het gebied van klimaat, stikstof, natuur, waterkwaliteit en de ontwikkeling van een circulaire economie niet gehaald dreigen te worden;
overwegende dat veel duurzaamheidsbeleid, onder meer relevante belastingmaatregelen, de afgelopen jaren is vereenvoudigd of aangepast;
verzoekt de regering op tijd voor de ontwikkeling van de Miljoenennota in kaart te brengen in welke mate Nederland op koers is voor het behalen van bovengenoemde doelen en, indien nodig, welke maatregelen, waaronder belastingmaatregelen, zouden kunnen worden genomen om de afgesproken doelen te bereiken, en de Eerste Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visseren-Hamakers, Van Apeldoorn en Moonen.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter P (36812).
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Hartog van Volt.
De heer Hartog i (Volt):
Voorzitter. De Volt-fractie wil de staatssecretaris en zijn team natuurlijk allereerst danken voor de antwoorden. Er blijven voor mijn fractie echt nog wel een aantal vragen op het gebied van de vliegbelasting.
Allereerst heeft de staatssecretaris beloofd in tweede termijn antwoord te geven op mijn vragen over de A-status van Gibraltar, Akrotiri en Dhekelia. Daarnaast heeft de staatssecretaris geen antwoord gegeven op mijn vraag of het toch niet goed zou zijn om deze wet met Frankrijk, Spanje en Portugal te bespreken.
Het zal deze Kamer niet verbazen: voor een pan-Europese partij als Volt telt elke Europese regio, ook de regio's die ver weg liggen en onderdeel zijn van een andere EU-lidstaat. Deze ver weg liggende gebieden kunnen het als stigmatiserend ervaren als zij expliciet genoemd worden, terwijl het juridisch niet nodig is. De nationale hoofdstad van Fuerteventura is Madrid, net als het geval is voor Extremadura. Het is dus juridisch niet nodig om ze apart te vermelden. Het zou juist goed zijn om te weten van de EU-partners of ze behoefte hebben aan een aparte vermelding.
Er is ook een materieel effect voor de Franse ultraperifere gebieden. Vanwege het arbitraire afstandscriterium van 3.500 kilometer vallen zij niet in categorie A, maar zij degraderen naar categorie C. Mijn fractie vraagt zich af of dit juridisch houdbaar is. De nationale hoofdstad van de Franse UPG's is Parijs. Er is geen enkele reden om op het algemene principe van de wet een uitzondering te maken. Mijn fractie vraagt zich daarom af, ook namens onze leden in Frankrijk, of dit volgens EU-recht juridisch houdbaar is. Worden burgers die verder weg wonen in de Unie niet anders behandeld dan burgers in het Europese deel van de Unie? Hoe dan ook is het goed om met Frankrijk hierover te praten. Zij willen dan misschien ook overwegen om Sint Maarten, bijvoorbeeld, in hun eventuele categorie A op te nemen. Is de staatssecretaris alsnog bereid over de vliegbelasting met Frankrijk, Spanje en Portugal overleg te voeren? Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Baumgarten van JA21.
De heer Baumgarten i (JA21):
Voorzitter. Ik wil allereerst de staatssecretaris, de minister en alle ambtenaren die op de achtergrond hard werken hartelijk danken voor de antwoorden op onze vragen. Dat waren er nogal veel. Ik wil de vrijheid nemen om een aantal punten uit het debat aan te halen. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris inzake een overgangsregeling youngtimers.
De placeholder voor de heffing voor de afvalstoffensector vind ik in alle eerlijkheid bizar. De minister voor Klimaat en Groene Groei geeft gelukkig aan dat er naar alternatieven zal worden gezocht. Ik wil wel graag de mondelinge bevestiging van de minister ontvangen dat deze Kamer in het voorjaar een update krijgt over werkbare en voor de sector draagbare alternatieven.
Nog enkele woorden over de vliegtaks. Het zal u niet verbazen, mevrouw de Voorzitter, dat mijn fractie hier geen voorstander van is, omdat hiermee het vestigingsklimaat in Nederland onherstelbaar kan worden benadeeld. Luchtvaartmaatschappijen en passagiers wijken nu al uit naar het buitenland vanwege nationale taksen en andere kosten. Ik ben wel blij met de toezegging van de staatssecretaris om de effecten van deze maatregel jaarlijks te monitoren en deze rapportages te delen met deze Kamer. Ondanks deze toezegging zullen wij dit wetsvoorstel evenwel niet kunnen steunen.
Voorzitter, hier wil ik het in de tweede termijn bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Beukering.
De heer Beukering i (Fractie-Beukering):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan beide bewindslieden voor het beantwoorden van de vragen. Ook wij zijn heel blij met de toezegging over de youngtimerregeling. Ik zal mijn bijdrage nu beperken tot één motie, die ik hierbij wil indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde accijnsverhogingen op brandstoffen en de stijgende indirecte lasten op primaire levensbehoeften onevenredig drukken op huishoudens met lage en middeninkomens, alsmede op bewoners van grensregio's waar uitwijkgedrag leidt tot omzetverlies en lagere belastingopbrengsten;
overwegende dat deze lastenstijgingen de koopkracht van ouderen, werkenden en gezinnen aantoonbaar verlagen, terwijl de beoogde opbrengsten van de accijnsverhogingen in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen;
overwegende dat versneld doorgevoerde onderdelen van de energietransitie, waaronder subsidies, stimuleringstrajecten, verplichtingsschema's en investeringssubsidies, financieel zeer omvangrijk zijn en tot hoge begrotingsdruk leiden;
van mening dat de energietransitie maatschappelijk draagvlak vereist, en dat dit draagvlak ondermijnd wordt wanneer burgers tegelijkertijd geconfronteerd worden met stijgende lasten voor mobiliteit en boodschappen;
verzoekt de regering om de lastenstijging door accijnsverhogingen en dure basisboodschappen niet bij de burgers neer te leggen, maar hiervoor compensatie te vinden binnen het temporiseren, faseren en doelmatiger uitvoeren van kostbare onderdelen van de energietransitie;
verzoekt de regering hierbij:
-
-expliciet in kaart te brengen welke klimaat- en energiemiddelen in 2026-2028 verantwoord kunnen worden vertraagd of herschikt zonder dat nationale of EU-doelstellingen in gevaar komen;
-
-de vrijgevallen middelen te gebruiken voor gerichte lastenverlichting op brandstofaccijnzen en primaire levensbehoeften;
-
-de Kamer hierover uiterlijk 1 april 2026 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beukering, Walenkamp, Van den Oetelaar en Van de Sanden.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter Q (36812).
Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van den Oetelaar van Forum voor Democratie.
De heer Van den Oetelaar i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister en de staatssecretaris voor de heldere antwoorden. Ik wil graag nog even terugkomen op de youngtimerregeling. Vrijwel iedereen gaat ervan uit dat een versobering van de youngtimerregeling gigantische extra inkomsten oplevert voor de schatkist. Wij betwisten dat. De heer Kroon wees terecht op de gemiddelde nieuwprijs van een youngtimer, die rond de €85.000 ligt. Er zijn echter ook auto's die aanzienlijk duurder zijn, zoals een Mercedes S-klasse of een BMW 7-serie. Deze zijn als youngtimer verkrijgbaar voor €15.000, maar kosten nieuw vaak meer dan €180.000.
In zo'n auto rijden is niet alleen veilig, maar ook bijzonder, comfortabel en plezierig. Rijders van youngtimers zijn doorgaans mensen die fiscaal bewuste keuzes maken en altijd zoeken naar optimale oplossingen. Niemand van hen zal tienduizenden euro's aan bijtelling per jaar gaan betalen voor een auto van vijftien jaar of ouder. Ze zullen in plaats daarvan zorgvuldig hun kilometers registreren om bijtelling te vermijden, de auto privé gebruiken en aan de zaak declareren tegen €0,23 per kilometer of overstappen op een auto van 25 jaar of ouder. Ik garandeer u: vrijwel niemand zal die verhoogde bijtelling straks betalen. Het heeft volgens ons dus ook geen enkele zin om te discussiëren over hoe al dat extra geld moet worden besteed.
Laat ik vooropstellen dat FVD geen voorstander is van de versobering van de youngtimerregeling. Wat ons betreft was deze prima zoals hij was. Maar om de regering te behoeden voor een kapitale fout, stellen wij een cap voor op het bedrag waarover bijtelling wordt berekend, bijvoorbeeld een maximum van €50.000 voor auto's van vijftien jaar of ouder. Als dit niet gebeurt, zal de schatkist juist geen extra inkomsten binnenhalen uit deze duurdere modellen, omdat die categorie in geen enkel geval meer gebruikmaakt van de bijtellingsregeling. Het gevolg zal zijn dat op de weg vooral goedkope, kleine en minder aantrekkelijke youngtimers overblijven. Dat is niet alleen esthetisch minder fraai, maar ook onveilig en minder plezierig voor de rijders. Hiertoe dienen wij de volgende motie in.
De voorzitter:
Maar eerst is er een interruptie van de heer Van Strien.
De heer Van Strien i (PVV):
Ik vroeg me af wat de bijtelling van een vijftien jaar oude Maybach nu is. Die vraag stel ik aan de heer Van den Oetelaar.
De heer Van den Oetelaar (FVD):
Ik weet waar de heer Van Strien naartoe wil, maar die heb ik privé, dus die zit niet in de bijtellingsregeling. Het antwoord zal ik jullie besparen.
Dan de motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de versobering van de youngtimerregeling leidt tot een bijtelling van 22% over de volledige oorspronkelijke cataloguswaarde voor auto's tussen 15 en 25 jaar oud;
constaterende dat veel youngtimers een hoge oorspronkelijke cataloguswaarde hebben (gemiddeld rond €85.000, met uitschieters naar €180.000 voor luxe modellen), waardoor de bijtelling tienduizenden euro’s per jaar kan bedragen voor een auto van 15 tot 25 jaar oud;
overwegende dat zakelijke rijders fiscaal bewust zijn en bij zo'n hoge bijtelling alternatieven zullen kiezen, zoals strikte kilometerregistratie, declareren van kilometers of overstappen naar een auto van 25 jaar of ouder;
overwegende dat dit gedragseffect ertoe leidt dat de geraamde inkomsten voor de schatkist (54 miljoen euro) beperkt blijven, terwijl vooral duurdere, comfortabele en veilige youngtimers van de weg verdwijnen ten gunste van goedkopere, kleinere en minder veilige modellen;
verzoekt de regering om bij de versobering van de youngtimerregeling een cap in te voeren op de waarde waarover bijtelling wordt berekend, te weten een maximum van €50.000 voor auto's van vijftien jaar of ouder, zodat hogere bedragen buiten de bijtelling vallen en de beoogde opbrengst beter wordt gerealiseerd zonder negatieve effecten op verkeersveiligheid en rijcomfort,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter R (36812).
Dan geef ik tot slot graag het woord aan de heer Kroon van de fractie van de BBB.
De heer Kroon i (BBB):
Voorzitter, dank u wel. Als ChatGPT vandaag had meegeluisterd en je gevraagd had welke bijeenkomst er vandaag aan de Kazernestraat 52 in Den Haag was, had Chat waarschijnlijk geantwoord dat het een conferentie van mobiliteitsfiscalisten of autohandelaren was.
Voorzitter. Via u dank ik de staatssecretaris en ook de minister, en op de achtergrond de ambtenaren, voor de ruime voorbereiding in en ook voor dit debat. De staatssecretaris zei in zijn opening dat hij eerder het fiscale dossier van deze kant behartigde en dat het bijzonder is om het nu aan die kant te doen. Dan wil ik u vanuit de Kamer complimenteren met de manier waarop u dat vandaag gedaan heeft. Het was een plezierige gedachtewisseling. U bent uitstekend van plek gewisseld, als ik het zo mag zeggen.
Ik doel hiermee ook op uw toezeggingen in het kader van de beruchte youngtimerregeling. Uw brief met de aankondiging van het goedkeurend besluit is in goede orde ontvangen. We appreciëren ook de nu meer realistische kijk van de minister van Klimaat en Groene Groei op de haalbaarheid van wetten op het gebied van CO2. Die werd ook goed ontvangen. Dank u wel.
Zoals de staatssecretaris zelf vaststelde, is de brede zorg rond de ramingen van de youngtimerregeling aanleiding voor veel discussie. Voor 2026 is er nu een overgangsregeling. Voor bestaande rijders is er geen financiële impact en er is ruimte om voor te sorteren op een andere regime; waarvoor dank. Maar de impact na 2027 blijft onzeker. Er is nog tijd om te herstellen. Aangemoedigd door uw herkenning hiervan gisteren, dien ik hierbij de gisteravond aangekondigde motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan in de Tweede Kamer een amendement is aangenomen dat de youngtimerregeling afbouwt;
constaterende dat er discussie is ontstaan over de aannames die ten grondslag liggen aan de geraamde opbrengst en er signalen zijn dat deze daardoor hoger zou kunnen zijn;
overwegende dat de staatssecretaris heeft toegezegd om voor de Voorjaarsnota de raming te laten certificeren bij het CPB, om de discussie over de raming te beslechten;
verzoekt de regering in het geval van niet beoogde meeropbrengsten uiterlijk bij het Belastingplan 2027 terug te komen met wetgeving waarin dergelijke niet beoogde meeropbrengsten worden teruggesluisd naar de groep die door de maatregel zou worden geraakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kroon, Baumgarten, Schalk, Van Rooijen, Van de Sanden, Walenkamp, Beukering en Koffeman.
Zij krijgt letter S (36812).
De heer Kroon (BBB):
Voorzitter. Vanuit het voorgaande betoog begrijpt u dat wij als fractie de duurzame doelstelling achter de motie van de heer Koffeman ook steunen. Vandaar dat we die ook meeondertekend hebben. Net als de heer Schalk vinden wij dat in de laatste fiscale behandelingen goede wetten vaak aangetast worden door slecht doordachte amendementen. Vanuit deze rol wil ik in de Eerste Kamer nog eens die motie onder de aandacht brengen en van harte aanbevelen.
Ook de oproep van de heer Van Rooijen om als vervanging een nette dekking te hebben op de aanpassing op de wet-Hillen hoort denk ik bij onze rol, dus wij ondersteunen graag die motie.
Voorzitter. Als laatste. Bij de stemming over de Fiscale verzamelwet heeft de BBB-fractie haar ongenoegen kenbaar gemaakt over het amendement waarmee een gemeentelijke leegstandsheffing op vastgoed in de Fiscale verzamelwet gerommeld werd. Dit is ook zo'n amendement. We gaven toen aan dat de regeling die is opgenomen in dat amendement onwenselijk is, ook vanuit het perspectief van een versnellende woningbouw. Woningbouwcorporaties en hun verenigingen hebben daar opmerkingen over gemaakt. Voor de tweede termijn heb ik twee vragen aan de staatssecretaris. Herkent de staatssecretaris zich in deze beoordeling? Kan de staatssecretaris de BBB-fractie toezeggen dat hij met de implementatie van die leegstandsregeling ook rekening houdt met de voorliggende wetgeving van het departement van VRO?
Nogmaals dank voor deze extra vraag en hierbij is dit het einde van mijn termijn.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Wenst een van de leden nog in tweede termijn het woord? Dat is niet het geval.
Staatssecretaris en minister, bent u in de gelegenheid om direct te antwoorden of heeft u enkele minuten nodig? Steekt u daarbij het aantal vingers op voor het aantal minuten. Tien, voor u samen? Nee, ik ga u geen twintig geven.
Ik schors de vergadering tot 17.10 uur.
De vergadering wordt van 16.59 uur tot 17.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en ik geef graag het woord aan de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane voor de beantwoording in tweede termijn namens de regering.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de leden voor de nadere vragen en de ingediende moties, die ik uiteraard na de beantwoording van de vragen zal appreciëren. Na mij zal de minister nog een aantal openstaande vragen beantwoorden.
Ik begin met de vraag van de heer Martens. Die vraag had ik in de eerste termijn open laten staan, herkenbaar, denk ik. Hij vraagt of er bij bestaande regelingen al horizonbepalingen zijn ingevoerd. Zoals ik heb toegelicht, heeft het kabinet rond horizonbepalingen het proces gevolgd om zowel bij nieuwe als, na een evaluatie van een fiscale regeling, bij bestaande fiscale regelingen een afweging te maken of een horizonbepaling wordt opgenomen. Dat heeft er voor verschillende nieuwe regelingen in geresulteerd dat die bepaling is opgenomen. Bij de meest recente evaluatie van bestaande regelingen heeft het kabinet er echter niet voor gekozen om horizonbepalingen op te nemen. Wel is er een horizonbepaling opgenomen bij de tariefkorting motorrijtuigenbelasting van nulemissievoertuigen. Voor volgend jaar staan er weer een aantal evaluaties op de planning. Ook na die evaluaties zal weer de optie van een horizonbepaling worden overwogen.
Dan vraagt de heer Van Apeldoorn terecht naar de studies van het CPB. Hij vraagt of hij moet concluderen dat ik de wetenschappelijke conclusies van het CPB in twijfel trek en zo ja, op basis waarvan ik dat doe. Ik moet me eerst verontschuldigen. Ik heb mij vanochtend niet goed uitgedrukt. Uiteraard trek ik de wetenschappelijke conclusies van het CPB niet in twijfel. Het CPB heeft geanalyseerd dat, indien winsten uit vennootschappen jaarlijks volledig worden uitgekeerd, de inkomstenbelasting progressief uitvalt, dus dat de top-1% relatief meer inkomstenbelasting betaalt. Het CPB stelt daarnaast dat in de praktijk de belastingdruk op het inkomen, inclusief de ingehouden winsten in vennootschappen, van de top-1% lager uitvalt dan alle inkomstengroepen daaronder, omdat het gros van de winsten uit die vennootschappen niet jaarlijks wordt uitgekeerd aan aanmerkelijkbelanghouders, ook niet over een langere periode. De heer Van Apeldoorn verwees er al naar: 2011 tot en met 2019.
Dat winsten niet jaarlijks worden uitgekeerd en dat winsten ook niet over een lagere periode niet worden uitgekeerd, erken ik als een feit. Het CPB heeft dat namelijk met betrouwbare data, de aangiftedata, onderbouwd. Het CPB trekt op basis daarvan de conclusie dat de belastingdruk in de inkomstenbelasting van de top-1% daarmee wordt gedrukt en lager ligt dan die van andere huishoudens, maar daarin ga ik vooralsnog niet mee. Het CPB houdt namelijk geen rekening — dat moet je fiscaal wel doen — met de latente belasting die ingehouden winst drukt. Daarnaast zijn de ingehouden winsten ook noodzakelijk voor toekomstige investeringen en voor een goede liquiditeitspositie. Dat geeft het CPB ook zelf aan.
Dat een deel van de ingehouden winsten om fiscale redenen niet wordt uitgekeerd, wil ik ook niet ontkennen. Maar de conclusie dat de top-1% dankzij ingehouden winsten een lagere belastingdruk kent, gaat me dan weer net te ver. We kennen in box 2 een vermogenswinstbelasting. Dan betaal je inkomstenbelasting op het moment waarop de winst wordt uitgekeerd. Het is uiteraard aan het CPB om deze conclusie te trekken, maar voor mij is dat een manier om tegen belastingdruk aan te kijken. Voor mij geldt de wettelijke grondslag en die luidt dat, zodra winst wordt uitgekeerd, deze wordt belast in box 2 van de IB. Opgeteld met de vennootschapsbelasting, die jaarlijks over winst wordt betaald, pakt de inkomstenbelasting ook progressief uit voor de top-1%.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik zal het kort houden, zodat we op tijd naar het kerstdiner kunnen. Ik dank de staatssecretaris voor de erkenning van de cijfers die door het CPB zijn aangeleverd. Daar zijn we het over eens. Het is mooi dat we het over de feiten eens kunnen zijn. De staatssecretaris trekt daar een andere conclusie uit dan het CPB en ook dan mijn fractie. Ik zie dat als een politieke weging of een politiek oordeel. Ik zou wel willen zeggen: er is een werkelijkheid op papier en er is een werkelijkheid in de praktijk, qua hoeveel er in de praktijk aan belasting betaald wordt door de top 1%, de top 0,1% en de top 0,01%. Wat ons betreft gaat het om de praktijk. Ik zal hier nog een andere keer op terugkomen.
Ik was verheugd van collega Moonen te horen dat haar partij ook vindt dat er iets gedaan moet worden aan de vermogensongelijkheid en dat er misschien een verschuiving moet plaatsvinden naar meer belasting op vermogen. Dat zien wij met belangstelling tegemoet. Daar zal mijn fractie dan op terugkomen, om te zien of eindelijk de stappen in de goede richting gezet zullen worden die dit kabinet heeft nagelaten te zetten.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb een heel korte vraag naar aanleiding van de discussie, die ik overigens helder vond. Oud-minister van Financiën Dijsselbloem heeft destijds tijdelijk om de dividenduitkeringen in box 2 te stimuleren het tarief eenmalig verlaagd. Dit punt zat ook in mijn schriftelijke vragen. Is het een idee dat de staatssecretaris nog eens kan overwegen de komende tijd? Dat leidt namelijk tot enorme extra inkomsten voor het financieringssaldo.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik neem die gedachte mee.
Dan de verduidelijkende vraag over de youngtimerregeling van de heer Schalk. Hij vroeg: wat is de situatie voor degenen die al gebruikmaken van de youngtimerregeling en gaan zij hier enorm last van krijgen? Zoals ik al probeerde aan te geven, kunnen alle mensen die in dit jaar gebruik kunnen maken van de youngtimerregeling dat volgend jaar ook doen. Dat is met name van belang voor de youngtimers die dit jaar 15 jaar zijn en volgend jaar nog geen 16 jaar zouden zijn en die onder de verhoogde bijtelling zouden vallen. Dat geldt de facto dus niet voor de youngtimers die op dit moment nog 14 jaar zijn, want daarvoor geldt de regeling niet.
Dan een hele, hele scherpe vraag van mevrouw Moonen. Zij vroeg: waarom zijn er geen budgettaire gevolgen door het uitstel van de versobering van de youngtimerregeling? Dat is heel slim opgemerkt. Bij de raming is er rekening gehouden met de geest van het amendement, eigenlijk conform de toezegging zoals ik die al had gedaan, en niet met de letterlijke wettekst. Omdat er bij de raming al op die manier rekening mee is gehouden, betekent dat dat er ook geen budgettaire effecten zijn voor de aangekondigde overgangsregeling. Ik moet eerlijk bekennen dat dat mij ook niet bekend was, maar ik ben blij met de vraag.
De heer Schalk i (SGP):
Nog heel even over de youngtimerregeling, want ik probeer het toch te snappen. Heeft de staatssecretaris het nou precies over dat dunne randje van 14, 15 of 16 jaar? Hebben de mensen die nu een youngtimer rijden van een andere leeftijd daar ook mee te maken, of geldt dat allemaal niet voor hen?
Staatssecretaris Heijnen:
Als ik naar het amendement kijk, zo antwoord ik aan de heer Schalk, dan zouden auto's die 16 jaar of ouder zijn volgend jaar nog gebruik kunnen maken van de youngtimerregeling. Pas in het jaar daarna moeten ze minimaal 25 jaar oud zijn. Voor die auto's geldt dus sowieso volgend jaar de youngtimerregeling al — dat zijn de auto's van 16 jaar en ouder, zeg maar — omdat ze al onder de voorwaarden uit het amendement vallen. Alleen voor de auto's die dit jaar 15 jaar zijn en die mogelijk volgend jaar ook nog 15 jaar zijn, zou je de situatie krijgen dat je eerst niet onder de youngtimerregeling valt. Stel dat de auto op 1 juli 16 jaar wordt, dan val je wel onder de youngtimerregeling. Het is dus met name voor die auto's van belang. Daardoor bereiken we dat alle youngtimers die nu in aanmerking komen voor de regeling, volgend jaar ook in aanmerking voor de regeling komen. Dan heeft iedereen een jaar extra de tijd en hebben wij de tijd om berekeningen te maken.
De heer Schalk (SGP):
Dus als je op dit moment een auto hebt van 20 jaar, dan gebeurt er het komende jaar nog niks en dan heb je een jaar om te anticiperen naar die 25 jaar.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt.
De heer Schalk (SGP):
Zo is het. Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Van Rooijen vraagt mij of ik bereid ben om voor de btw-verhoging voor logies een tweedeordeonderzoek te laten verrichten. In ben hier in de tweede termijn al op ingegaan, maar toen kon hij er niet bij zijn. Dat snap ik, want hij moest naar een andere vergadering. Ik heb toen ook gezegd: er zijn al verschillende onderzoeken gedaan waarin hierop is ingegaan. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen meerwaarde in nóg een nieuw onderzoek. Dat is mijn reactie op de vraag.
Dan een vraag van de heer Hartog. Ik heb wel veel geleerd van die vraag. Ik moet 'm heel voorzichtig voorlezen. De vraag was waarom Akrotiri, Dhekelia en Gibraltar — dat zijn LGO's van het Verenigd Koninkrijk — onder het laagste tarief vallen. De hoofdregel voor bijlage A is: een straal van minder dan 2.000 kilometer tot Amsterdam en gelegen op het Europese continent en/of in de Europese Unie. Voor de gebieden die de heer Hartog noemt zullen wij een check uitvoeren naar of deze anders hadden moeten worden ingedeeld. We zullen de Kamer hier begin volgend jaar over informeren, zodat de indeling, zo nodig, tijdig kan worden aangepast bij het volgende Belastingplan.
Dan de vraag van de heer Hartog of ik in overleg wil treden met Frankrijk en andere Europese landen over de vliegbelasting. Zoals al eerder aangegeven in de eerste termijn zou dat mijns inziens niet nodig moeten zijn, maar desalniettemin vind ik het belangrijk om in Europees verband zo veel mogelijk gezamenlijk op te trekken. Dat is ook de achtergrond van de vraag van de heer Hartog, denk ik. Daarom zeg ik toe de vliegbelasting met relevante collega-lidstaten te bespreken.
De heer Hartog i (Volt):
Dank u voor deze twee toezeggingen. Dat is heel nuttig en ook goed ter verduidelijking van de wet, denk ik. Kunt u ook antwoorden op de vraag of de nationale hoofdstad van Guadeloupe nu echt Parijs is?
Staatssecretaris Heijnen:
Op dit moment niet.
De heer Hartog (Volt):
Voor mij is de Golf van Amerika nog steeds de Golf van Mexico. De nationale hoofdstad van Guadeloupe is Parijs. Dat mag de staatssecretaris dan niet zo wensen, maar ik denk dat de Franse regering dat wel zo wenst. Dat kan dus tot juridische procedures leiden.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat ik hierin weinig te wensen heb. Ik moet u heel eerlijk bekennen dat ik het antwoord niet wist. Vandaar mijn antwoord "nee". Het gaat mijn fiscale kennis te boven.
De heer Koffeman vroeg naar de status van de twee moties over de behandeling van de dranken met toegevoegde suikers. Ook vroeg hij naar granendranken. Tot slot vroeg de heer Koffeman of pure sappen per 1 januari 2027 kunnen worden uitgezonderd. Voor de moties geldt dat hierop is teruggekomen in Tweede Kamerbrieven. Het kabinet heeft daarin aangegeven de keuze aan een nieuw kabinet te laten vanwege de impactvolle keuzes die moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld met betrekking tot de tarieven. Voor granendranken geldt dat ze niet onder de verbruiksbelasting vallen als ze niet zijn gearomatiseerd. Granendranken die wel toevoegingen bevatten, zijn wel belast. Ik kom voor medio februari 2026 in een brief terug op het uitzonderen van pure sappen; dat heb ik ook toegezegd in de Tweede Kamer.
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik zou toch iets meer duidelijkheid van de staatssecretaris willen vragen. Misschien kan dat niet meteen, maar die twee ingediende moties, de aangenomen moties, gaan over toegevoegde suikers. De staatssecretaris spreekt nu over "niet-gearomatiseerde dranken". Dan is de vraag of dat betekent dat tomatensap waar een vleugje zout in zit — dat is een gearomatiseerde drank — dan ineens onder de verbruiksbelasting valt, terwijl puur sap daar niet onder valt. Het ging bij de moties om toegevoegde suikers. Ik denk dat dat echt een ander begrip is dan "gearomatiseerde dranken". Ik zou daar toch wat meer helderheid over willen hebben. Als de staatssecretaris die nu niet kan geven, dan zou het fijn zijn om die per brief te krijgen.
Staatssecretaris Heijnen:
Laat ik het proberen. Als het niet voldoende is, kan ik er altijd nog op terugkomen. Ik denk dat we een onderscheid moeten maken tussen de huidige regeling en de eventuele nieuwe regeling, dus een van de varianten uit de brief. In de huidige regeling geldt dat granendranken die niet gearomatiseerd zijn, niet onder de verbruiksbelasting vallen. Dranken die dat wel zijn, vallen er dus wel onder. In de nieuwe regeling, afhankelijk van het scenario waar de Kamers uiteindelijk voor kiezen, kan het zo zijn dat pure vruchten- en groentesappen inderdaad niet belast zijn met verbruiksbelasting. Als de Kamer daarvoor kiest, kan het ook zo zijn dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen dranken met toegevoegde suikers en dranken met niet-toegevoegde suikers, maar dat is dan in het nieuwe stelsel. Ik had het met de opmerking over de granendranken met name over het huidige stelsel. Heb ik daarmee de vraag van de heer Koffeman beantwoord?
De heer Koffeman (PvdD):
Dan zijn we inderdaad een eindje op weg, maar wat echt belangrijk is, is dat er in deze Kamer twee moties zijn aangenomen die vooral hierover gingen: als er geen suiker toegevoegd is, dan geen verbruiksbelasting. Wel of niet aromatiseren is echt een ander begrip dan waar deze Kamer om gevraagd heeft. Het zou toch fijn zijn om helderheid te krijgen over die moties, die hier echt met ruime meerderheden aangenomen zijn. Kan het worden beperkt tot suiker, of is dat aromatiseren een zijweg als het gaat om datgene waar de Kamer om gevraagd heeft?
Staatssecretaris Heijnen:
Het aromatiseren heeft bij de moties geen enkele rol gespeeld. De moties gingen er met name over dat toegevoegde suikers belast zouden moeten worden met verbruiksbelasting en dranken zonder toegevoegde suikers niet. Uiteindelijk is dat scenario een van de varianten die in de scenario's is opgenomen. Het zijn er zeven: 1 tot en met 4a en 4b, 5 en 6. Uit deze varianten kan een keuze worden gemaakt. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd dat ik de gevolgen van die keuzes ga actualiseren op basis van de recente ontwikkelingen. Dan kan er inderdaad gekozen worden voor het scenario waarbij er geen verbruiksbelasting verschuldigd is zolang er geen suikers zijn toegevoegd. Dat staat volkomen los van het wel of niet aromatiseren.
Tot slot de vraag van de heer Kroon over het amendement over leegstandheffing dat is aangenomen bij de Fiscale verzamelwet 2026. Hij geeft aan dat woningcorporaties zorgen hebben. Hij vraagt: "Herkent de stas dit? Kan de staatssecretaris toezeggen bij de implementatie rekening te houden met het wetsvoorstel van VRO?" Ik hoop dat de heer Kroon begrijpt dat ik geen uitspraken kan doen over zorgen van woningcorporaties. Daarnaast kan ik ook geen toezeggingen doen op dit onderwerp. Het amendement met betrekking tot leegstandheffing is weliswaar opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2026, maar beleidsmatig ligt dat op het terrein van de minister van VRO. Ik kan daar dus geen toezeggingen op doen, sorry.
Voorzitter, als u mij toestaat, dan ga ik nu de moties appreciëren.
Dan begin ik met de motie 36812, letter H, de motie-Martens c.s. over vereenvoudiging. Ik kan die motie oordeel Kamer geven.
Dan ga ik naar de motie 36812, letter I, de motie-Holterhues c.s. Die ging met name over het rapport van de Algemene Rekenkamer. Die kan ik ook oordeel Kamer geven.
Dan ga ik naar de motie 36812, letter J, de motie-Schalk c.s. over de brandstofaccijnzen en het verzoek om de minder grote verlaging van de brandstofaccijnzen minimaal een halfjaar uit te stellen. In feite is het een amendement van de Tweede Kamer. Ik moet de motie ontraden.
Dan de motie 36812, letter K van de heer Schalk over amendementen en het overleg. Dat is een spreekt-uitmotie, dus daar hoef ik geen appreciatie aan te geven.
Dan de motie 36812, letter L van de heer Van Rooijen. Hij verzoekt een alternatief te zoeken voor de dekking in het amendement-Grinwis, de versnelde afbouw van de wet-Hillen, en dit op te nemen in het Belastingplan 2027. Ik kan alleen aangeven dat er meerdere amendementen zijn ingediend in de Tweede Kamer om de verhoging van het forfait voor overige bezittingen dan wel de verlaging van het heffingsvrij vermogen in box 3 terug te draaien. De Tweede Kamer heeft gekozen voor dit amendement met deze dekking. Het kabinet heeft het amendement inderdaad ontraden vanwege de dekking, maar wil wel de wens van de Tweede Kamer respecteren. Het wil daarom de afbouw van de wet-Hillen in principe niet terugdraaien bij de Voorjaarsnota. Vandaar dat ik deze motie moet ontraden.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Kortheidshalve: ik heb vanochtend duidelijk aangegeven hoe zwaar dit voor mijn fractie weegt. Ik begrijp het niet. Twee jaar geleden krijgt uw voorganger drie amendementen voor miljarden van Van der Lee in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer wenst met moties dat die worden teruggedraaid. Van Rij zegt: ik ga dat onderzoeken bij de Voorjaarsnota en kom erop terug. Dat heeft hij allemaal onderzocht. Hij heeft ook geadviseerd aan het nieuwe kabinet om het terug te draaien. Het nieuwe kabinet heeft dit gedaan. Waarom stelt u zich zo negatief op? Ik begrijp dat niet.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb tijdens mijn tweede termijn geprobeerd dat uit te leggen. Ik denk dat beide situaties absoluut niet vergelijkbaar zijn. Twee jaar geleden was er een heel andere situatie met ook een Tweede Kamer in een hele andere samenstelling. Nu weten we één ding zeker. Op het moment dat we hier wijzigingen in gaan aanbrengen, lopen we een groot risico dat het Belastingplan niet wordt aangenomen. Het spijt me, maar ik vind beide situaties absoluut niet vergelijkbaar. Vandaar dat ik tot mijn conclusie ben gekomen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Daarover zullen we van mening blijven verschillen. Begin volgend jaar zal ik u eventueel nog een keer uitvoerig de Handelingen van dat debat voorlezen. Het is toen echt gebeurd. Die moties zijn aangenomen en uitgevoerd, en die amendementen zijn teruggedraaid door het nieuwe kabinet. Ik begrijp niet dat u hier zegt: het is aangenomen, wij waren er wel tegen, maar ik vind eigenlijk niet dat de Eerste Kamer het recht heeft om … Nou ja, laat ik het hierbij laten.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan ga ik naar de motie 36812 met letter M van de heer Walenkamp over verruimen erf- en schenkbelasting ter verhoging van belastingvrije voet tot modaal inkomen. Het betreft fundamentele aanpassingen van de erfbelasting, en die zijn niet meer aan ons als demissionair kabinet. Dit past niet bij onze demissionaire status. Vandaar dat ik deze motie ontraad.
De tweede motie van de heer Walenkamp is motie 36812 met letter N over inning erf- en schenkbelasting op daadwerkelijk moment van ontvangst. Met dit Belastingplan wordt de aangiftetermijn verlengd van acht naar twintig maanden, tweeënhalf keer zo lang. Als een aanslag niet op tijd kan worden voldaan, kan men kort of lang uitstel van betaling verzoeken of verzoeken om een betalingsregeling. Wij zien in de praktijk hier nauwelijks problemen mee. Er kunnen natuurlijk in individuele gevallen wel problemen zijn, maar dan zijn er mogelijkheden om te vragen om uitstel van betaling of om een betalingsregeling. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Dan de motie 36812 met letter O van de heer Koffeman over onderzoek om meer elektrische auto's te behouden. Die is volkomen in lijn met mijn toezegging en dus oordeel Kamer.
De motie van de heer Beukering verzoekt de regering om de lastenstijging niet bij burgers neer te leggen, maar te verschuiven naar het schrappen van klimaatmaatregelen. Dat is de motie 36812 met letter Q.
De voorzitter:
P is voor de minister.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat was de motie met letter Q. De motie met letter P is voor de minister, hoor ik net. De koopkrachtontwikkeling voor 2026 is positief. Het kabinet maakt nu eenmaal andere keuzes en dat zijn niet de keuzes die worden voorgesteld in deze motie. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Dan de inventieve motie van de heer Van den Oetelaar om een cap te zetten op de bijtelling voor de youngtimerregeling. Dat is de motie met de letter R. De Tweede Kamer heeft tot deze versobering besloten. Ik heb al een overgangsregeling voorgesteld. Wij hebben geen voornemen tot een verdere aanpassing. Hiervoor zal ook budgettaire dekking nodig zijn. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Tot slot de motie van de heer Kroon. Hij verzoekt de raming van de versobering van de youngtimerregeling te laten certificeren door het CPB en indien nodig uiterlijk bij het Belastingplan 2027 reparatiewetgeving te maken voor een terugsluis van de eventuele meeropbrengsten naar de groep die door de maatregelen wordt geraakt. Ik heb eerder in het debat toegezegd dat ik de raming door het CPB zal laten certificeren. In lijn met deze toezegging lees ik deze motie als een wens van de Eerste Kamer richting mijn opvolger, mocht de formatie spoedig verlopen. Ik zal deze wens op een zorgvuldige manier overbrengen aan mijn opvolger. Daarmee geef ik deze motie oordeel Kamer.
Dat waren de moties, voorzitter. Dit is het einde van mijn bijdrage. Misschien mag ik nog één opmerking maken, want hierna komt de minister. Ik wil alle Kamerleden hartstikke bedanken voor het zeer interessante debat, voor alle vragen en voor de gedachtewisseling. Ik wil de diverse voorzitters — want u bent de derde voorzitter die voorzit tijdens het Belastingplandebat — bedanken voor hun uitstekende wijze van voorzitten. Tot slot wil ik langs deze weg en ook specifiek voor de camera mijn team bedanken. Dat is al door diverse Kamerleden gedaan. U moet zich voorstellen dat zij tot gisternacht, tot vanochtend, druk bezig zijn geweest met alle antwoorden, zodat ik die aan u kon geven. Daar ben ik heel blij mee en heel dankbaar voor, dus daarvoor is een groot dankjewel op zijn plaats.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan geef ik nu graag het woord aan de minister van Klimaat en Groene Groei.
Minister Hermans i:
Voorzitter, dank. Ik heb één vraag te beantwoorden en één motie.
De heer Baumgarten vroeg of ik nog even mondeling wil bevestigen dat de Kamer in het voorjaar een update krijgt over de alternatieven voor het afvalpakket. Dat kan ik mondeling bevestigen. De werkgroep levert het rapport op aan het einde van het jaar, dus dat is heel binnenkort. Het kabinet zal dit betrekken bij de voorjaarsbesluitvorming en daarover wordt de Kamer natuurlijk geïnformeerd.
Voorzitter. De motie 36812 met de letter P, van PBL, was voor mij, zeg ik in de richting van mevrouw Visseren. Ik moet deze motie ontraden, want het PBL doet dit al voor het kabinet. Het brengt heel zorgvuldig in kaart hoe het staat met de klimaat- en energietransitie. Dat doen zij met Prinsjesdag. Dat kan niet eerder, want daaraan gaat een hele systematiek vooraf. Op grond van de laatste KEV weten we wat de opgave is. De verschillende rapporten waaraan ik gerefereerd heb, laten die opgave zien en doen suggesties voor de maatregelen die je kunt nemen. Volgens mij ligt er een heel pakket aan informatie. In september, bij de Miljoenennota, komt de KEV over het jaar 2026. Of is het 2025? Ik heb de nummers nooit goed, maar er komt een nieuwe KEV. De Klimaat- en Energienota van het kabinet geeft daar weer een reflectie op.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Voorzitter, mag ik daar één opmerking over maken? Echt een halve zin.
De voorzitter:
Een halve zin door mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Ik ken de klimaatcyclus. Die waardeer ik; dat is een halve zin. Maar het gaat mij om de bredere duurzaamheidsopgave. Ik heb een aantal duurzaamheidsonderwerpen genoemd. Het gaat mij juist om duurzaamheid in brede zin. Ik weet dat de informatievoorziening op het gebied van klimaat goed op orde is, maar dat geldt minder voor die andere onderwerpen.
De voorzitter:
Minister, wat is daarop uw antwoord?
Minister Hermans:
In drie zinnen? Eigenlijk wat ik ook in de eerste termijn tegen mevrouw Visseren zei. De cyclus voor het klimaatbeleid zit gelukkig goed in elkaar; mevrouw Visseren deelt dat. Wat betreft het stikstofbeleid krijgen we natuurlijk ook steeds vaker analyses en reflecties van het PBL. Bijvoorbeeld bij het voorstel voor de afvalsector kijken we ook wat dat doet ten aanzien van de doelen voor de circulaire economie. Ik denk dat er zo heel veel informatie beschikbaar is. Ik snap de behoefte om alles bij elkaar te hebben, maar op zichzelf is het er. Wat ik in elk geval aan mijn opvolger of aan een volgend kabinet kan overdragen, is: kijk nou of je dat misschien gebundeld kan aanbieden. Die rapporten komen wel op verschillende momenten beschikbaar, zeg ik er wel bij. Maar er is heel veel informatie en … Er is heel veel informatie. Dat was de derde zin.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik sluit de beraadslaging.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van de zeven wetsvoorstellen. Ik kijk even rond om te zien of een van de leden over alle zeven wetsvoorstellen wil stemmen. Ik zie een lid knikken. Ik zie in mijn ooghoek nog een lid knikken. Dat is het geval. Dan stel ik voor na de dinerpauze over elk van de zeven wetsvoorstellen afzonderlijk te stemmen, en ook over alle ingediende moties.
Ik schors de vergadering tot 20.15 uur voor het kerstdiner, zoals eerder is gemeld. Daarna gaan we stemmen over de wetsvoorstellen en de ingediende moties, en eventueel over andere wetsvoorstellen die op verzoek van de Kamercommissies heden ten dage aan de hamerstukken zijn toegevoegd.
De vergadering wordt van 17.42 uur tot 20.15 uur geschorst.