Parlementair jaar 2025/2026, 13e vergadering
Aanvang: 09.15 uur
Sluiting: 20.39 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Voorzitter: Dittrich
Tegenwoordig zijn 74 leden, te weten:
Van Aelst-den Uijl, Aerdts, Van Apeldoorn, Bakker-Klein, Van Ballekom, Baumgarten, Beukering, Bezaan, Van Bijsterveld, Bovens, Croll, Crone, Dessing, Dittrich, Doornhof, Fiers, Van Gasteren, Goossen, Van der Goot, Griffioen, Van Gurp, Hartog, Van Hattem, Holterhues, Huizinga-Heringa, Janssen, Janssen-van Helvoort, Jaspers, Kaljouw, Kanis, Karimi, Kemperman, Van Kesteren, Klip-Martin, Kluit, Van Knapen, Koffeman, Kroon, Lagas, Van Langen-Visbeek, Lievense, Van der Linden, Marquart Scholtz, Martens, Van Meenen, Meijer, Moonen, Musa, Nicolaï, Van den Oetelaar, Oplaat, Panman, Perin-Gopie, Petersen, Ramsodit, Recourt, Rietkerk, Van Rooijen, Roovers, Rosenmöller, Van de Sanden, Schalk, Straus, Van Strien, Talsma, Thijssen, Van Toorenburg, Veldhoen, Visseren-Hamakers, Vogels, Vos, De Vries, Walenkamp en Van Wijk,
en de heer Heijnen, staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, en mevrouw Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei, viceminister-president.
De voorzitter:
Ik heropen hierbij de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Gisteren is deze vergadering begonnen. Vandaag, dinsdag 16 december 2025, wordt het debat voortgezet. Ik heet de leden, de medewerkers, de aanwezigen op de publieke tribune en iedereen die deze vergadering via de livestream volgt van harte welkom. Uiteraard heet ik ook de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane wederom van harte welkom hier in de Eerste Kamer. Ik ben geïnformeerd dat de minister van Klimaat en Groene Groei later vanochtend zal deelnemen aan de beantwoording.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (36812);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816);
-
-het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).
(Zie vergadering van 15 december 2025.)
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen — ik ga een aantal nummers noemen — 36812, Belastingplan 2026, 36813, Overige fiscale maatregelen 2026, 36815, Wet differentiatie vliegbelasting, 36816, Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht, 36817, Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024, 36818, Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting, en, tot slot, 36819, Nadere operationalisering mechanisme koolstofcorrectie aan de grens. Nou, dat zijn alle wetsvoorstellen die we vandaag gaan bespreken.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Nu is het woord aan de regering, aan de staatssecretaris, voor de eerste termijn. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u, voorzitter. Dat was een hele mond vol. Vorig jaar zat ik hier in een andere rol. Zoals u weet, kan het snel gaan in de politiek. Ik ben dan ook zeer vereerd dat ik als fiscalist en oud-senator dit jaar het Belastingplan vanaf deze plek mag verdedigen. Daarmee schaar ik mij in een illuster rijtje staatssecretarissen Fiscaliteit die tevens senator zijn geweest. Dat zijn Marnix van Rij, Marius van Amelsvoort en uiteraard, niet te vergeten, Martin van Rooijen.
Ik wil de senaat alvast bedanken voor de constructieve inbreng in de nota's naar aanleiding van het verslag en voor de grote hoeveelheid vragen — dat mag ik wel zeggen. De senaat staat altijd garant voor oog voor detail als het aankomt op fiscale techniek en inhoud. De senaat is ook altijd scherp op het voorkomen van bedrijfsongevallen met amendementen op een belastingplan. Zij waarschuwen hier altijd in een vroeg stadium voor. Zij proberen dat in ieder geval te doen. Hoewel ik daarvoor probeer te waken en ook anderen daarop attendeer, lukt het helaas niet altijd om dit te voorkomen. Dat is bekend. Daarnaast wil ik ook graag een compliment uitdelen aan mijn opvolger als fiscaal woordvoerder bij BBB, de heer Kroon, die zich in zeer korte tijd dit dossier eigen moest maken.
Dan ben ik beland bij de inhoud van dit Belastingplan. Enkele leden van uw Kamer noemen het "een beleidsarm pakket", maar dit pakket bevat wel degelijk een aantal belangrijke en noodzakelijke wijzigingen, of wijzigingen uit het hoofdlijnenakkoord met een budgettaire opgave. De focus op dit type maatregelen past onzes inziens bij de demissionaire of dubbeldemissionaire status van het kabinet. Desalniettemin heeft de nieuwe Tweede Kamer, zoals bekend, ook enkele grote wijzigingen doorgevoerd in het pakket. Ik wil vooropstellen dat, hoewel deze wijzigingen niet de keuze van dit kabinet waren — de amendementen waar we het gisteren met name over hadden zijn door het kabinet, door mij, allemaal ontraden — wij ons hebben te verhouden tot de wensen en meerderheden in de Tweede Kamer.
Met het oog op de vele vragen over de amendementen van de heer Grinwis was het misschien ook logisch geweest als hij vandaag hier had gestaan om uw vragen te beantwoorden ...
(Hilariteit)
Staatssecretaris Heijnen:
... maar u zult het met mij moeten doen. Van een positieve kant bekeken laat de aandacht voor met name deze amendementen mij ook zien, omgekeerd geredeneerd, dat uw Kamer op hoofdlijnen tevreden is met het pakket dat ik met Prinsjesdag heb ingediend.
De senaat moet uiteraard ook de ruimte geboden worden om een oordeel te vellen over het pakket zoals het nu voorligt. Uiteraard sta ik constructief tegenover eventuele verzoeken van uw Kamer om zaken uit het Belastingplan verder uit te zoeken of te monitoren. Dat heb ik ook toegezegd tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. Dat neemt niet weg — dat weet u — dat de ruimte voor echte wijzigingen beperkt is. Ik wil de senaat ook bedanken voor de alweer getoonde flexibiliteit bij het op korte termijn en in zeer korte tijdspanne behandelen van dit Belastingplan.
Voorzitter. Tot slot van deze inleiding is mij ter ore gekomen dat vanavond het kerstdiner van de senaat op het programma staat. Ik wil uiteraard geen roet in uw eten gooien met dit debat. Daarom stel ik voor om te beginnen aan mijn beantwoording, die ik zal doen aan de hand van de volgende tien onderwerpen: herziening belastingstelsel en toeslagenstelsel, inkomensbeleid, amendement youngtimerregeling, amendement box 3 wet-Hillen, Belastingplan, box 3, Wet differentiatie vliegbelasting, wetsvoorstel inzagerecht, wetsvoorstel tweede aanpassing minimumbelasting. Dan heb ik tot slot nog een mapje varia en — de voorzitter zei het al — minister Hermans sluit later vandaag aan en neemt de vragen over de klimaatmaatregelen voor haar rekening. Laten we beginnen.
De herziening van het belastingstelsel. Diverse leden, onder anderen de heer Holterhues, mevrouw Moonen, de heer Schalk en ook de heer Baumgarten, vragen naar de ideeën die ik heb over de hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. Mevrouw Moonen vraagt mij heel concreet of ik bereid ben om een begin te maken met de voorbereiding van die hervorming. De heer Schalk vraagt mij welke verkenningen er op dit moment lopen om deze stelselwijziging voor te bereiden en welke concrete stappen in het komende begrotingsjaar op dit punt kunnen worden verwacht. Tot slot vraagt de heer Baumgarten mij hoe en wanneer de motie-Baumgarten om begin 2025 met een geloofwaardig tijdpad te komen hoe het toeslagenstelsel kan worden hervormd, wordt uitgevoerd.
Gisteren, maar ook in eerdere debatten met u en in de Tweede Kamer, is duidelijk geworden dat iedereen — iedereen! — in de Tweede Kamer én in de Eerste Kamer doordrongen is van het feit dat een hervorming noodzakelijk is. Ik deel die urgentie en ik deel uw ongeduld. Om een hervorming te realiseren, moeten echter lastige keuzes worden gemaakt, die op langere termijn op breed politiek en maatschappelijk draagvlak moeten kunnen rekenen. Bovendien, zeg ik tegen de heer Schalk, zijn er al heel veel rapporten en adviezen beschikken om deze keuzes te maken. In die zin is veel voorbereidingswerk voor de keuzes beschikbaar. Dit kabinet is echter demissionair en wij vinden het als demissionair kabinet niet passend om die keuzes nu nog te maken of om concrete stappen te zetten. Wij stellen ons hier expliciet bescheiden in op, maar ik neem aan dat er wel keuzes zullen worden gemaakt aan de formatietafel.
Dan kom ik op vragen van de heer Van Rooijen en mevrouw Bakker-Klein. Hoe kijk ik naar de aangenomen motie van de heer Van Rooijen over het instellen van een onafhankelijke commissie voor belastinghervorming? Mevrouw Bakker-Klein wijst mij erop dat wellicht de Vereniging voor Belastingwetenschap hier een rol in zou kunnen vervullen. De aangenomen motie — ik zei het al — vraagt om een onafhankelijke adviescommissie in te stellen om een voorstel te doen tot herziening en vereenvoudiging van het stelsel van belastingen en toeslagen. Ik persoonlijk, wij als partij, herkennen veel in deze motie. We zijn het erover eens dat een hervorming nodig is en kansen biedt, zoals net besproken. Een onafhankelijk advies is een beproefd middel om een hervorming dichterbij te brengen. Gezien de korte tijd hebben we de vormgeving nog niet uitgewerkt, maar we gaan daar wel mee aan de slag in de tijd die ons als demissionair kabinet nog gegeven is. Onderdeel van de uitwerking zal dan moeten zijn dat een breed scala aan betrokken partijen een bijdrage kan leveren. Mevrouw Bakker-Klein stond al op, maar ik kom nu concreet aan haar vraag toe. Betrokkenheid van de Vereniging voor Belastingwetenschap in enige vorm is goed voorstelbaar. We nemen deze suggestie mee in de uitwerking. Ik werk een reactie uit, zeg ik tegen de heer Van Rooijen, en kom er begin volgend jaar op terug, waarbij ik wel begrip vraag voor het feit dat, één, we demissionair zijn en, twee, ik mij heel goed zou kunnen voorstellen dat als er mensen benaderd gaan worden voor een onafhankelijke commissie, de reactie is dat ze liever even wachten op het nieuwe kabinet. Maar goed, ik ga ermee aan de slag; u heeft me dat gevraagd en dat zal ik doen.
De heer Schalk i (SGP):
Allereerst merk ik vriendelijk op dat de staatssecretaris hier natuurlijk niet namens een partij staat maar als dienaar van de Kroon. Maar goed, dat is een ander verhaal.
Ik kom nog heel even terug op de wijziging van het toeslagenstelsel. Ik begrijp dat hè, als een kabinet demissionair is. Anderzijds heeft het kabinet, demissionair of niet, de durf gehad om een aantal maatregelen nu wel te treffen. Je zou kunnen zeggen "leg het hele gebeuren rondom dat toeslagenstelsel nu maar stil", maar zijn er niet voorbereidende acties mogelijk die dit demissionaire kabinet sowieso kan nemen? Want hoe je het ook wendt of keert, er moet wat gebeuren aan het toeslagenstelsel. Het zou wel heel jammer zijn … Wij weten nog niet precies welke kerst bedoeld werd toen het ging over een nieuw kabinet, maar zou er niet vaart gemaakt moeten worden?
Staatssecretaris Heijnen:
Dank aan de heer Schalk voor de vraag en voor de terechte opmerking waarmee hij begon. Ja, ik denk dat wij hier vaart mee zouden kunnen maken. Er liggen al heel veel rapporten waar we iets mee kunnen. Misschien was ik niet duidelijk genoeg. Ik had het over de herziening van het belastingstelsel, maar ik bedoel de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Dank voor uw reactie op de motie die aangenomen is. Ik begrijp de uitleg over dat het in de formatie aan de orde kan komen en dat nu geprobeerd gaat worden om een commissie toch snel aan de gang te krijgen. Begrijp ik dat u dit hierbij als toezegging doet en dat we u daar dus later aan kunnen houden?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ga er inderdaad mee aan de slag, dus in die zin kunt u dat als een toezegging zien.
Dan een interessante vraag van de heer Martens. Hij vroeg mij of ik een definitie voor complexiteit zou kunnen ontwikkelen, om daarmee te sturen op vereenvoudiging, en hoe ik kijk naar recent onderzoek hierover van het Instituut voor Publieke Economie. De heer Martens vraagt mij ook of ik hier iets op wil toezeggen. Het is, zoals ik al zei, een gedeelde wens om meer grip te krijgen op complexiteit, maar ik denk wel dat eenduidig definiëren en mogelijk zelfs kwantificeren van complexiteit een ingewikkeld vraagstuk is. De beoordeling van complexiteit en van vereenvoudiging is mede afhankelijk van de gekozen invalshoek of het perspectief van de verschillende betrokkenen. Aanpassingen van wet- en regelgeving bijvoorbeeld worden beoordeeld op doenlijkheid voor burgers, administratieve lasten voor bedrijven en uitvoerbaarheid voor de publieke dienstverleners. Hier kunnen, zoals bekend, ook uitruilen ontstaan. Vereenvoudiging voor belastingplichtigen kan het mogelijk complexer maken voor de uitvoerende diensten en omgekeerd. Er zijn dus verschillende maatstaven om naar vereenvoudiging te kijken. Een samengesteld totaaleffect plakken hierop is lastig. Een dergelijke weging, zeg ik tegen de heer Martens, zal ook bij de maatstaf van het Instituut voor Publieke Economie gemaakt moeten worden en dat maakt een eenduidige maatstaf niet vanzelfsprekend.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Complexiteit is inderdaad een ingewikkelde aangelegenheid. Dat zegt de staatssecretaris heel mooi. Dat betekent dat we er niet omheen moeten lopen. Wat ik jaarlijks in de schriftelijke ronde vraag, is of het stelsel hiermee complexer of eenvoudiger kan worden. Helaas is het antwoord tot nu toe steeds "helaas complexer", ondanks alle inzet die daarop gepleegd wordt van alle kanten. Dat zie ik en dat waardeer ik, maar ik constateer dat we daar scherper op moeten opereren. Ik wil er daar dus nog één keer bij de staatssecretaris op aandringen. De laatste stelselhervorming van 2001 heeft een vereenvoudiging gerealiseerd en sindsdien is het stelsel opnieuw in complexiteit gegroeid: ieder jaar een kerstbal in de kerstboom erbij. Daardoor is het behoorlijk ingewikkeld geworden. Dus we moeten daar iets mee. Ik vraag de staatssecretaris dus nog één keer of hij iets kan aanscherpen wat hij concreet van plan is te doen op het punt dat ik aansnij.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat er op dit moment — de heer Martens noemde het wel — elk jaar een kerstbal bij komt of misschien zelfs wel meer kerstballen. Ik denk net als hij dat hij goed is om de kerstboom niet te vol te hangen met kerstballen. Dat geldt ook voor het belastingstelsel. Als je uitgaat van het huidige belastingstel en dat wilt vereenvoudigen, denk ik dat dat heel lastig gaat worden. Ik denk dat je er concreet niet aan ontkomt om een hele herziening te doen. Dan zou het eenvoudiger moeten kunnen, maar dan moeten er wel keuzes gemaakt worden. Er moeten keuzes gemaakt worden over de belastingmix, belastingheffing over arbeid versus belastingheffing over vermogen. Er moeten keuzes gemaakt worden over wat de doelstellingen zijn die je met belastingheffing wilt bereiken naast het ophalen van geld om de publieke uitgaven te financieren. Ik denk dus dat het belangrijk is om die keuzes te maken aan het begin, maar dat de echte vereenvoudiging pas kan bij een herziening van het belastingstelsel.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ik deel tot op zekere hoogte met de staatssecretaris dat de echte vereenvoudiging uit een integrale stelselherziening moet voortkomen. Tegelijkertijd hebben wij een dergelijke maatstaf voor complexiteit nodig om onszelf — hier bestaat het recht op amendement zoals bekend niet, maar ik heb het over parlement — de discipline op te leggen om terughoudendheid te betrachten en het stelsel niet sluipenderwijs complexer te maken. Dat is het vaak, want niemand boogt dat. Ik denk dus dat wij daar wel stappen op zouden moeten zetten. Ik heb het antwoord van de staatssecretaris in voldoende mate gehoord en tot me genomen. Ik denk dat ik in de tweede termijn terugkom op welke stappen wij daarin zouden willen zetten.
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien mag ik daar nog één ding aan toevoegen. Het hangt denk ik ook samen met zelfdiscipline. Dan heb ik over zelfdiscipline van "wij parlementen".
Voorzitter. Dan ga ik naar het tweede blokje: inkomensbeleid. Er zijn diverse vragen gesteld over het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor. Daarover waren vragen van de heer Martens, de heer Van Strien, de heer Van Apeldoorn en mevrouw Moonen. De heer Van Strien wil graag weten of dit niet een hogere belasting op arbeid inhoudt. De heren Martens en Van Apeldoorn vragen concreet waarom er geen andere maatregel is gekozen voor de dekking. Zoals bekend, heeft het kabinet gekozen voor het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor als dekkingsbron. Daardoor wordt, zoals terecht wordt opgemerkt, arbeid zwaarder belast. Het heeft ook niet de voorkeur van het kabinet om last op arbeid te verhogen, maar op deze manier wordt de lastenverzwaring wel zo breed mogelijk gedragen. Je zou kunnen zeggen dat het voordeel van het behoud van het lage btw-tarief ook voor alle Nederlanders is.
Daar komt bij dat de koopkrachtontwikkeling volgend jaar naar verwachting positief is voor alle groepen huishoudens en inkomensgroepen. Ik weet dat er bij het zoeken naar dekking ... Volgens mij is daar vorig jaar met een van mijn voorgangers ook uitgebreid over gediscussieerd. Het idee was om de dekking binnen de btw te vinden. Dat is niet gelukt. Toen is in overleg met beide Kamers gezegd: dan maar buiten de btw. Deze keuze heeft niet de voorkeur van het kabinet, maar de redenen waarom deze keuzes gemaakt zijn, heb ik net toegelicht.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Toch even voor de helderheid: het kabinet zelf zegt dat de lasten op arbeid te hoog zijn en dat werken moet lonen. Toch is voor deze oplossing gekozen. De lasten op arbeid gaan omhoog. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dat de lage en middeninkomens relatief het meest het treft, omdat die het meest afhankelijk zijn van de algemene heffingskorting en een relatief klein inkomen overhouden dat vrij besteedbaar is? De hogere inkomens merken toch veel minder van die beperking van de tabelcorrectiefactor of van de beperking van de inflatiecorrectie?
Staatssecretaris Heijnen:
Het klopt dat de lage inkomens relatief gezien hierdoor zwaarder getroffen worden. Daar staat tegenover dat, zoals ik al aangaf, ook voor die lage inkomens de koopkrachtontwikkeling positief is. Daar hebben we ook nadrukkelijk naar gekeken bij het maken van deze keuze.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Maar dan blijft het toch een politieke keuze, waarvan de staatssecretaris zelf zegt dat die de lage inkomens relatief het hardst treft. Dan had je het toch ook anders kunnen oplossen? Je had de beperking van de tabelcorrectiefactor toch kunnen toepassen op de hoogste inkomens, laten we zeggen de derde schijf, en niet op de eerste schijf? Dat had ook een keuze kunnen zijn. Of je had de derde schijf kunnen bevriezen. Daar is allemaal bewust niet voor gekozen. Terwijl de lasten op arbeid al zo hoog zijn en je vooral voor de lage en middeninkomens zou willen dat werken meer loont, is er dus voor gekozen om het in gelijke mate te spreiden over al die groepen, waardoor het de lage en middeninkomens uiteindelijk relatief het hardst treft.
Staatssecretaris Heijnen:
Zoals ik aangaf, is dat inderdaad een keuze. Ik wil wel opmerken dat met onze nota van wijziging ter voorkoming van de gevolgen van de buffelboete er een flinke reparatie heeft plaatsgevonden van de hogere belasting die met name de lage inkomens zouden moeten betalen. Ik kan alleen herhalen dat dit een politieke keuze is, dat ben ik met de heer Van Apeldoorn eens. De lage btw komt ten goede aan alle Nederlanders, vandaar dat wij hebben gekozen voor een dekking op deze manier.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot, voorzitter. De reparatie van de buffelboete komt uit de Tweede Kamer, niet van dit kabinet. Dat wil ik even opgemerkt hebben. Het is terecht dat dat gerepareerd is voor volgend jaar, en hopelijk ook voor de jaren daarna; er ligt een motie in de Tweede Kamer die daarom vraagt. Ik geloof dat de regering ook van zins is om die uit te voeren of daar in ieder geval goed naar te kijken. Dat lijkt me heel belangrijk. Maar goed, ik constateer toch nogmaals dat deze politieke keuze is gemaakt, waarbij de btw-verhoging voor sport, media en cultuur niet doorgaat. Dat is mooi. Maar vervolgens krijgen mensen daar in negatieve zin een verhoging van de lasten op arbeid voor terug. Dan is toch de vraag wat de meeste mensen per saldo daarmee opschieten.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan waren er een aantal vragen van de heren Holterhues en Schalk over het verschil tussen werkenden en niet werkenden. Hoe kijk ik daarnaar in het kader van de stijgende arbeidskorting? Dit geldt niet alleen voor arbeidsongeschikten, wordt aangegeven, maar ook voor eenverdieners. De vraag is: wordt deze groep wel voldoende meegewogen? De heer Schalk vraagt tot slot of de doelstelling dat meer werken moet lonen, nog wel opgaat. Het kabinet vindt dat werken moet lonen en vindt het daarnaast een goed streven dat beide partners in een huishouden economisch zelfstandig kunnen zijn. Het klopt: de arbeidskorting is de afgelopen jaren regelmatig verhoogd. Hierdoor is werken meer gaan lonen. De keerzijde daarvan is een steeds groter wordend verschil in belastingdruk met bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden. Het verkleinen of wegnemen van dit verschil maakt het minder aantrekkelijk om meer te gaan werken. Bij de totstandkoming van het inkomensbeleid wordt de koopkracht van verschillende groepen bekeken, ook die van uitkeringsgerechtigden en alleenverdieners. Dit kabinet is dubbeldemissionair — ik zei het al — dus een eventuele aanpassing van dit verschil die een meer fundamentele wijziging van het belastingstelsel vraagt, is aan een nieuw kabinet. Maar ik zeg ook tegen de heer Schalk: ik zou me goed kunnen voorstellen dat dit wel een belangrijk onderdeel is dat meegenomen wordt bij de algehele herziening van het belastingstelsel en dat hier keuzes in worden gemaakt. Zoals ik al aangaf, moeten er keuzes worden gemaakt. Vinden wij het als Nederland belangrijk dat economische zelfstandigheid vooropstaat of vinden wij het belangrijk dat eenverdieners en tweeverdieners gelijker belast worden? Ik heb de voorbeelden van de heer Schalk goed gehoord. Ik kan me goed voorstellen dat daarnaar gekeken wordt.
De heer Schalk (SGP):
Ik snap heel goed dat de heer Holterhues ook opveert en ongetwijfeld ook nog vragen heeft hierover. De basis van het antwoord van de staatssecretaris lijkt nu: we moeten uitgaan van economische zelfstandigheid voor iedereen. Maar is dat niet heel betuttelend? Is dat niet echt van vroeger? Moet je niet gewoon zeggen: iedereen mag zelf weten op welke manier ze hun gezin en gezinsinkomen inrichten? Ik vind het zo … Nou ja, ouderwets bijna.
De voorzitter:
Staatssecretaris, wilt u daarop reageren?
Staatssecretaris Heijnen:
Nou ja, dat is wel een goede opmerking, maar ik vind het juist niet ouderwets. Ik denk dat iedereen ernaar zou moeten streven om economisch zelfstandig te zijn, of dat nu binnen een huwelijk of een relatie is of niet. Dus ik denk dat economische zelfstandigheid juist niet ouderwets is.
De heer Schalk (SGP):
Daarmee legt de staatssecretaris ook wel een oordeel neer over juist die mensen die niet kúnnen gaan werken omdat ze bijvoorbeeld zorgen voor kinderen met beperkingen of ouders die mantelzorg nodig hebben. Of neem mensen die ervoor kiezen om heel belangrijk te zijn voor de samenleving door vrijwilligerswerk, kerkenwerk en dergelijke te doen. Je gaat toch niet tegen deze mensen zeggen: stop daar allemaal mee, want u moet zo nodig economisch zelfstandig worden? Dus zou de staatssecretaris niet deze vragen in ieder geval mee kunnen nemen naar het kabinet om dat toch nog eens te heroverwegen?
Staatssecretaris Heijnen:
Daar ben ik graag toe bereid. Ik wil de heer Schalk er wel op wijzen dat ook alleenverdieners een koopkrachtontwikkeling hebben van plus 1,2%, net als alle andere inkomensgroepen. Maar ik heb zijn opmerking goed gehoord. We kunnen discussiëren over of economische zelfstandigheid ouderwets is of niet, maar ik zal het in ieder geval meenemen naar het kabinet.
De heer Schalk (SGP):
Dat is een belangrijke toezegging, denk ik. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat ook de eenverdieners iets omhooggegaan zijn. Maar ook over dat extra verdiende zijn ze nog steeds soms tien keer zoveel belasting aan het betalen.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan ga ik naar een aantal vragen van de heer Schalk en de heer Walenkamp. De heer Schalk vraagt naar de verhoging van de arbeidskorting. Die pakt goed uit voor tweeverdieners maar minder voor eenverdieners, zegt hij. Hij vraagt concreet of dit nou onderdeel is van de hoge marginale druk voor eenverdieners. De heer Walenkamp en de heer Schalk vragen daarnaast of er een oplossing is voor die hoge marginale druk. Ik vind het belangrijk om te benoemen dat de marginale druk voor de meeste mensen niet extreem hoog is. Voor ruim 80% van de werkenden ligt de marginale druk lager dan 60%. Uitschieters boven de 80% zijn zeldzaam. Dat geldt ook voor eenverdieners. Wat betreft de effecten van alle belastingmaatregelen voor volgend jaar, waaronder de wijzigingen in de arbeidskorting, geldt dat de veranderingen voor de marginale druk daarvan beperkt zijn. Het kabinet is net als de heer Schalk voorstander van het verlagen van de marginale druk. Maar hiervoor zijn — daar komt ie weer — binnen het huidige stelsel, met een veelvoud aan inkomensafhankelijke regelingen, geen eenvoudige oplossingen te verzinnen. Dat kan — ik zeg het nogmaals, want het is mijn stellige overtuiging — alleen met een fundamentele herziening van ons stelsel van belastingen en toeslagen. Daarbij moeten er ook keuzes worden gemaakt, zoals ik net met de heer Schalk besprak.
Dan een vraag van de heer Van Apeldoorn. Hij geeft aan dat het logisch is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Hij vraagt hoe ik vanuit dat perspectief kijk naar het Belastingplan dat nu voorligt. Zoals ik al aangaf, heeft het kabinet gestuurd op een evenwichtige koopkrachtverdeling voor 2026. Een mediaan huishouden gaat er 1,2% op vooruit. De koopkrachtontwikkeling van werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden ligt dicht bij elkaar. Specifiek voor de meest recente budgettaire derving in box 3 van cumulatief 2,5 miljard euro over 2026 en 2027 is gekozen voor een dekking geheel binnen box 3. Hiervoor is gekozen door het kabinet. Als gevolg van het amendement-Grinwis is het vermogen van het forfait op beleggingsvermogen teruggedraaid en vervangen door een snellere afbouw van de wet-Hillen. Ik kom daar separaat nog op terug. Maar ook dat betreft een zwaardere belasting op vermogen. Juist met het oog op meer evenwicht in de belasting op arbeid en vermogen denken wij dat het belangrijk is dat het werkelijke rendement wordt belast in box 3. Het wetsvoorstel dat dat moet regelen ligt sinds mei in de Tweede Kamer en wordt op 19 januari behandeld.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dank voor het antwoord, zeg ik tegen de staatssecretaris. We hadden het net al over de tabelcorrectiefactor. Dit werkt wel degelijk vooral negatief uit voor de lagere en middeninkomens. Ik ben bekend met de koopkrachtplaatjes, maar dat feit staat. De SP was overigens niet voor het niet verhogen van het forfait voor box 3, voor de overige bezittingen, maar daar komen we misschien later nog over te spreken.
De staatssecretaris zegt zelf, althans, dat hoorde ik hem zeggen: het is wenselijk dat we vermogen relatief gezien meer belasten dan arbeid, meer dan nu het geval is. Dat is toch eigenlijk nauwelijks gebeurd? De mensen aan de top, de allerrijksten, de top 1%, de top 0,1% of de top 0,01%, zijn mensen die hun inkomen vooral uit vermogen krijgen, bijvoorbeeld uit aanmerkelijk belang. De effectieve belastingdruk is voor die groep lager dan voor de meeste Nederlanders. De gemiddelde belastingdruk ligt rond de 40% en voor die groep ligt het onder de 30%, 27% of zelfs 20% als je indirecte belastingen meerekent. Dan is het toch een feit dat ons belastingstelsel aan de top niet progressief maar regressief is? Ik heb dat "omgekeerde Robin Hood" genoemd. Ik weet dat dat niet het resultaat is van dit Belastingplan, want het is al jaren zo, maar erkent de staatssecretaris a dat dat zo is en b dat dit Belastingplan daar ook weinig tot niks aan doet?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik had deze vraag, die de heer Van Apeldoorn ook in zijn eerste termijn stelde, wat verderop in mijn set zitten, maar ik wil daar best nu op ingaan, hoor. Laat ik beginnen met de vraag: vindt de staatssecretaris dat inkomsten uit vermogen zwaarder moeten worden belast dan inkomsten uit arbeid? Het antwoord daarop is: nee. Ik gaf al aan dat het belangrijk is dat met betrekking tot inkomsten uit vermogen daadwerkelijke inkomsten of genoten inkomsten uit vermogen worden belast. Hoe je dan vervolgens de tarieven vaststelt, is een politieke keuze, maar ons voorstel zou niet zijn om inkomsten uit vermogen zwaarder te belasten dan inkomsten uit arbeid.
Dan naar de top 10% van Nederland die 80% van al het vermogen bezit. De heer Van Apeldoorn vraagt of ik deze verdeling ook niet scheef vindt en hoe ik dat wil corrigeren. Daarnaast vraagt hij, zoals hij net nog aangaf, waarom het kabinet niet de rijkste 10%, 1% en 0,1% zwaarder belast. Dat was denk ik de vraag. Evenwicht in de belasting op arbeid en vermogen was beoogd met de invoering van de Wet IB 2001, maar is in de loop der jaren uit het zicht geraakt. Daar ben ik het mee eens. In reactie op het ibo-rapport over vermogensverdeling uit 2022 zijn in opeenvolgende belastingplannen de nodige maatregelen genomen die de lasten op arbeid hebben verzwaard en meer evenwicht hebben gebracht in de belasting op arbeid en vermogen. Een belangrijke volgende stap in het verdere herstel van dat evenwicht is — ik zei het al — het invoeren van het stelsel van werkelijk rendement in box 3. Eventuele verdere stappen om vermogen gelijker of zwaarder te belasten zijn, zoals ik al aangaf, een politieke keuze. Dat is aan het volgende kabinet.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De staatssecretaris geeft nu eigenlijk antwoord op een andere set vragen van mij. Misschien had hij dit bedacht voor een later blokje. Het klopt, ik heb inderdaad ook opmerkingen gemaakt over de extreme vermogensongelijkheid in Nederland. Dat doe ik eigenlijk elk jaar. Dat blijf ik ook doen zolang die vermogensongelijkheid zo extreem blijft. Ik heb gevraagd wat de staatssecretaris daarvan vindt en ik heb er cijfers bij genoemd. Maar ik had het nu ook over andere cijfers. Die zijn daar weliswaar aan gerelateerd, maar komen niet uit het ibo-rapport maar uit twee verschillende CPB-studies. Die gaan over de belasting. Die gaan niet over vermogensongelijkheid an sich, maar over hoe verschillende inkomensgroepen belast worden, elk centiel en ook nog daarbinnen. Dan blijkt dat de allerrijksten een lagere belastingdruk hebben dan bijvoorbeeld de meeste middengroepen, of dan de gemiddelde Nederlander. De gemiddelde belastingdruk ligt rond de 40%, zei ik net al. Voor de allerrijksten, die de hoogste inkomens genieten, de top 1% — voor de 0,1% en de 0,01% is het nog erger — ligt die belastingdruk lager. Daarmee zeg ik dus — of dat zeg ik niet, dat zegt het CPB — dat ons belastingstelsel aan de top feitelijk niet progressief is, maar regressief. Mijn vraag was: wat vindt de staatssecretaris daarvan? Erkent de staatssecretaris dat? Vindt hij dat een probleem vanuit het principe dat breed gedragen is in de Kamer en ook bij het kabinet, dacht ik, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen?
Staatssecretaris Heijnen:
Uiteraard ken ik het CPB-rapport. Daarin wordt die conclusie getrokken, maar daar zijn we het niet mee eens. De samenstelling van het inkomen van de top 1% wijkt substantieel af van de huishoudgroepen daaronder, omdat het grootste deel van het inkomen voortkomt uit aanmerkelijkbelangbezit, terwijl voor de huishoudgroepen inkomen uit arbeid de grootste inkomstenbron vormt.
Het CPB stelt in zijn analyse dat als de winsten uit de vennootschappen, de aanmerkelijkbelangvenootschappen, volledig worden uitgekeerd, de inkomstenbelasting progressief uitvalt en dat dus die 1% relatief meer inkomstenbelasting betaalt. Die winsten worden echter niet uitgekeerd, vandaar dat het CPB stelt dat de belastingdruk op het inkomen inclusief de ingehouden winsten in vennootschappen, lager uitvalt dan voor de inkomensgroepen daaronder. Wat ik al zei: het is een manier om tegen belastingdruk aan te kijken, maar het CPB houdt geen rekening met bijvoorbeeld de latente belasting die op ingehouden winsten drukt. Vandaar dat wij op een andere manier tegen belastingdruk aankijken dan het CPB.
De voorzitter:
De heer Van Apeldoorn voor de laatste keer.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja, tot slot. Ik zou toch zeggen: het moet niet gekker worden. Ik hoor altijd dat het CPB geldt als objectieve rekenmeester, maar als die vaststelt dat de hoogste inkomens weinig belasting betalen, dan wordt er gewoon openlijk getwijfeld aan de feiten die het CPB presenteert. Ik heb uw voorganger, althans een van uw voorgangers, want de staatssecretarissen van Financiën volgen elkaar snel op, Marnix van Rij ongeveer hetzelfde horen zeggen. Dat was zo'n twee jaar geleden. Het ging toen over een CPB-studie uit 2022, ook over ingehouden belasting en ook toen trok de toenmalige staatssecretaris de rekenmethode van het CPB in twijfel of de basis daarvoor.
Toen is het CPB op mijn aandringen en vervolgens op dat van het kabinet met een vervolgstudie gekomen. Dat was geloof ik in 2024. In die studie is de kritiek van de staatssecretaris meegenomen, en toch is er nog een keer vastgesteld dat de effectieve belastingdruk voor de top 0,1% gewoon een stuk lager ligt, ruim onder de 30%. Dat zijn gewoon feiten en ik zou toch graag willen dat wij hier geen feitenvrije politiek bedrijven, maar uitgaan van de feiten. Als de staatssecretaris zegt dat nog steeds geldt dat het CPB een ondeugdelijke methode hanteert, dan zou ik graag willen dat het kabinet komt met een andere studie waarin een en ander wordt onderbouwd. Anders is het een boude stelling of bewering die de staatssecretaris wat mij betreft niet kan doen.
De voorzitter:
Staatssecretaris, wilt u hierop reageren? Anders geef ik het woord aan de heer Martens voor de volgende interruptie, die ongetwijfeld wat korter zal zijn dan de vorige.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Dat weten we pas aan het einde, voorzitter. Ik ga mijn best doen. Ik veerde net op uit mijn stoel, want ik wil de staatssecretaris bedanken. Ik heb het namelijk nog nooit zo duidelijk gehoord in het debat: de staatssecretaris zei net "nee, ik ben niet van mening dat arbeidsinkomen lager belast zou moeten worden dan inkomen uit vermogen". Iemand die met werken een heel mooi salaris verdient — laten we zeggen €90.000 — betaalt meer belasting dan iemand die €90.000 vermogensrendement heeft. Dat is blijkbaar officieuze staatsideologie in Nederland, want het komt in alle belastingplannen telkens terug. Dat is consequent al het geval zolang ik de fiscaliteit volg. Meent de staatssecretaris dat nou echt? Meent hij echt dat het normaal en logisch is dat die persoon uit dat rekenvoorbeeld dat ik net gaf, die evenveel verdient met werken, die actief is en een bijdrage levert aan de samenleving, daarover meer belasting betaalt dan iemand die passief geniet van een vermogensrendement?
Staatssecretaris Heijnen:
Veel beter qua lengte, voorzitter. Volgens mij heb ik niet gezegd dat iemand die inkomsten uit arbeid geniet, minder of meer belasting zou moeten betalen dan iemand die inkomsten uit vermogen geniet. Wat ik heb gezegd en wat ik hier kan herhalen, is dat ik het belangrijk vind dat inkomsten uit vermogen naar werkelijk rendement wordt belast. Welk tarief je vervolgens hanteert, is een politieke keuze, waarbij je niet alleen rekening houdt met de positie van de mensen die inkomsten uit arbeid genieten, maar ook met tal van andere aspecten. Een van die aspecten is dat vermogen makkelijker verplaatsbaar is dan een dienstbetrekking. Het is volgens mij in bijna alle landen van de wereld zo dat op dit moment inkomsten uit vermogen juist om die reden minder zwaar belast worden dan inkomsten uit arbeid. Ik heb dat niet gezegd; ik constateer alleen wat in de belastingstelsels in de rest van de wereld het geval is.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Dan nog korter. Ik ben blij dat we tot elkaar komen; dat meende ik namelijk te hebben verstaan. Het is tot daaraan toe dat er praktische redenen zijn waardoor er verschillen ontstaan, maar dan herhaal ik graag dat we ernaar moeten streven dat mensen die een actieve bijdrage leveren aan de economie niet het zwaarst worden belast.
De voorzitter:
Uw punt is duidelijk. Ik stel voor dat we de staatssecretaris de gelegenheid geven dit onderdeel af te ronden, want over een kleine tien minuten gaan we schorsen. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik doe mijn best, voorzitter. Dank u. De heer Van Apeldoorn en mevrouw Visseren-Hamakers vragen of ik erken dat het kabinet de vermogensongelijkheid heeft vergroot. Het antwoord is helder: nee, dat herken en erken ik niet. Alle vermogensongelijkheidsmaatstaven van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat de vermogensongelijkheid in Nederland stabiel is en volgens de meest actuele cijfers licht is afgenomen. De vermogensverdeling is vooral afhankelijk van economische ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling in huizenprijzen, aandelen en rente op sparen. Wat het kabinet kan doen — ik gaf het al aan — is inkomen uit vermogen evenwichtig belasten. Specifiek voor de meest recente budgettaire derving in box 3 van cumulatief 2,5 miljard heeft het kabinet in dit Belastingplan gekozen voor een dekking binnen box 3. Echter, als gevolg van het amendement-Grinwis is het vermogen van het forfait op beleggingsvermogen teruggedraaid en vervangen door een snellere afbouw van de wet-Hillen. Wat je er ook van vindt, dat betreft in principe een zwaardere belasting op vermogen. Zoals ik vandaag al een aantal keer heb gezegd, is een belangrijke volgende stap in het eerlijker belasten van vermogen het invoeren van een stelsel dat werkelijk rendement in box 3 belast. Het wetsvoorstel daartoe ligt sinds mei in de Tweede Kamer, zoals ik al aangaf.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, we hadden afgesproken dat de staatssecretaris zijn onderdeel zou afmaken. We gaan echt zo schorsen. Daarna gaan we weer verder.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan toch nog even de vraag van de heer Van Apeldoorn wat ik ervan vind dat rijken en superrijken minder zwaar worden belast dan de hardwerkende Nederlander. We hebben het er net al kort over gehad. Ons belastingstelsel kent een progressieve inkomstenbelasting. Dat betekent: hoe hoger het inkomen uit arbeid en vermogen, hoe meer belasting je betaalt. De samenstelling van het inkomen van de top 1% — ik gaf het al aan — wijkt substantieel af van het … Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord, constateer ik nu. Excuus.
Dan een vraag van de heer Van den Oetelaar. Hij vraagt of het inzetten op economische mobiliteit niet een betere manier is om armoede te bestrijden dan inkomensherverdeling. Het kabinet is het met de heer Van den Oetelaar eens dat aan het werk gaan of meer gaan werken een uitweg kan leveren in armoede. Werk hebben levert inkomen op maar draagt ook bij aan de sociale cohesie. Daarom wil dit kabinet, net als vorige kabinetten, dat het loont om te werken en meer te werken. Tegelijkertijd — we hebben dit al besproken — is het niet voor iedereen mogelijk om te werken vanwege een chronische ziekte of arbeidsongeschiktheid of om een andere goede reden. Mensen die nu werken kunnen ook te maken krijgen met ontslag, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ook kunnen werkenden om andere redenen te maken krijgen met geldzorgen. Ook om die reden is het belangrijk om te zorgen voor inkomensondersteuning voor die mensen die die het hardste nodig hebben. Belastingen zorgen — dat klopt — voor de financiering van inkomensondersteuning en zorgen ervoor dat het onderwijs en de zorg voor iedereen in Nederland toegankelijk zijn, en dat iedereen in Nederland een dak boven zijn hoofd heeft; althans, dat zou zo moeten zijn. Toegankelijke zorg en onderwijs en een dak boven het hoofd zijn voorwaarden voor ieder mens om zichzelf te ontwikkelen en zich voor werk te kunnen kwalificeren. Met belastingen worden deze collectieve uitgaven gefinancierd. Uiteraard — we hadden het er al over — is de manier waarop belastingen worden geheven en de verdeling over grondslagen en de belastingdruk daarop van belang. Het is een politieke keuze in welke mate je mensen aan hun lot overlaat of een handje verder helpt. Er bestaat, zeg ik tegen de heer Van den Oetelaar, in elk geval een grote consensus onder economen dat te grote verschillen in inkomen en vermogen ten koste gaan van economische groei. Een zekere mate herverdeling is alleen daarom al relevant.
Voorzitter, daarmee ben ik aan het einde van mijn tweede blokje gekomen en laat ik even aan u wat u voor de planning wil.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu ook het moment aangebroken om vergadering te schorsen tot 11.45 uur in verband met de ontvangst door de Tweede en de Eerste Kamer van de president van Oekraïne, de heer Zelensky. Ik vraag de leden die deelnemen aan deze bijeenkomst om nu naar de uitgang bij de Kazernestraat te gaan, waar de bussen om precies 10.00 uur zullen vertrekken.
De vergadering wordt van 9.48 uur tot 11.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering, want aan de orde is de voortzetting van de beantwoording door de regering in eerste termijn. Ik heet ook de minister van Klimaat en Groene Groei, mevrouw Hermans, van harte welkom. We waren gebleven bij de staatssecretaris. Hij neemt weer het woord. Ga uw gang, staatssecretaris, aan u het woord.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u, voorzitter. Fijn dat u weer allen hier bent. Ik neem aan dat u de gelegenheid te baat heeft genomen om alle vragen die u heeft aan de heer Grinwis te stellen, want die heeft u wellicht gezien afgelopen anderhalf uur. Desalniettemin ga ik ook graag op die vragen in.
De versobering van de youngtimerregeling. Zoals ik al zei is de versobering in het Belastingplan opgenomen via een aangenomen amendement van de heren Grinwis en Oosterhuis. Dit regelt de gefaseerde verhoging van de leeftijdsgrens in de youngtimerregeling: eerst naar 16 jaar vanaf 1 januari 2026 en dan naar 25 jaar vanaf 1 januari 2027. Verschillende leden van deze Kamer hebben ten eerste vragen gesteld over de budgettaire raming van de versobering. Ze verwijzen daarbij naar de berekeningen van de stichting Autobelangen. Die zijn ons bekend. In de beantwoording in de tweede nota naar aanleiding van het verslag ben ik uitgebreid ingegaan op de cijfers van de stichting Autobelangen, op de cijfers die gebruikt zijn voor de raming en op de verschillen hiertussen. Daarbij is in ieder geval mij duidelijk geworden dat de cijfers van de stichting Autobelangen op een aantal belangrijke onderdelen op aannames berusten. Ik kan alleen zeggen dat in de door ons gemaakte raming de meest robuuste beschikbare cijfers zijn gebruikt. Op dit moment heb ik dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gemaakte raming.
Desondanks stellen verschillende leden van deze Kamer vragen over de onzekerheid en de impact van deze maatregel. Vanzelfsprekend zit er een mate van onzekerheid in de raming. We moeten altijd werken met aannames en uiteindelijk kan de werkelijke opbrengst hoger maar ook lager uitvallen dan in de gemaakte raming. Ik ben dan ook zeker bereid, zeg ik in antwoord op een vraag van de heer Kroon, om het CPB naar de raming te laten kijken en deze te laten certificeren. Dat zeg ik bij dezen toe.
De heer Kroon vraagt ook of ik kan toezeggen dat indien de meeropbrengst groter is dan geraamd, dit via herstelwetgeving teruggegeven gaat worden aan de groep burgers die het betreft. Als uit de certificering een andere geraamde budgettaire opbrengst volgt, zal dit uiteraard verwerkt worden in de begroting. Ik wil wel terughoudend zijn met toezeggingen op dit punt omdat ik de formatie en mijn opvolger op dit punt niet in de weg wil lopen, maar het staat uw Kamer uiteraard vrij om mij daartoe op te roepen.
De voorzitter:
Er komt een interruptie aan, zie ik, van de heer Kroon, BBB-fractie.
De heer Kroon i (BBB):
Ik voel me wel geroepen hierop te reageren. U kent de motieteksten waarschijnlijk nog niet, maar naar aanleiding van uw eerste toezegging, waarvoor dank, zullen wij de teksten reviseren en wellicht in tweede termijn uw overweging hierop horen. Dank u wel.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Ik heb een vraag over het daartoe oproepen. U zegt: stel dat de raming heel anders uitvalt en er veel meer geld in de schatkist komt dan verwacht, dan zou dat moeten terugvloeien naar de gedupeerden. Dat is uw oproep. Maar dat lijkt mij uitvoeringstechnisch een enorm gedrocht. Waarom kunnen we niet gewoon zeggen dat we even wachten totdat de raming binnen is en in de tussenliggende tijd de uitvoering van dit onderdeel van de wet even uitstellen? Volgens mij kunt u dat met een beleidsbesluit doen of op een andere verschrikkelijke manier. Er zijn wel mogelijkheden om dat te doen. Dan hoeven we ook niet gedwongen te zijn om eerst iets af te pakken en het vervolgens weer terug te geven met uitvoeringstechnisch heel veel gedoe.
Staatssecretaris Heijnen:
Mevrouw Bakker-Klein is mij voor, want dat was de tweede toezegging die ik wilde doen. Veel leden van deze Kamer, onder anderen mevrouw Bakker-Klein, maken zich zorgen over de stapsgewijze verhoging, omdat die onvoldoende ruimte biedt om op de wijziging te anticiperen. Ze vragen of ik bereid ben om een overgangsregeling te treffen. Het is inderdaad zo dat een bepaalde groep autogebruikers nu weinig tot geen tijd heeft om te anticiperen op deze verhoging. Dit ziet met name op die gebruikers die nu een youngtimer hebben die in de loop van volgend jaar zestien jaar oud wordt. Voor deze auto's is vanaf 1 januari 2026 de youngtimerregeling niet meer van toepassing totdat zij weer zestien jaar oud worden. Ze hebben daardoor te weinig tijd om te anticiperen en weten ook pas sinds kort dat de wetgeving op dit punt wordt aangepast. Naar mijn idee is dat ook niet de bedoeling geweest van de indieners van het amendement. Dat baseer ik op de toelichting bij het amendement. Dat kan helaas vanwege de korte termijn niet meer hersteld worden door een novelle op het Belastingplan. De enige mogelijkheid — mevrouw Bakker vroeg mij daar al naar — is een goedkeurend beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving. Maar daar is uw Kamer over het algemeen erg kritisch op. Maar gelet op de brede oproep — althans, daar ga ik van uit — ben ik wel bereid om dat te doen. Daarom wil ik een overgangsregeling van één jaar toezeggen, zoals ook verzocht door de heer Kroon, zodat youngtimers die in dit jaar vijftien jaar zijn geworden of dit nog voor het eind van dit jaar worden, voor heel 2026 nog gebruik mogen maken van de youngtimerregeling. Voorwaarde hierbij is wel dat ze aan dezelfde persoon ter beschikking staan. Deze variant lijkt ons het meest recht doen aan de toelichting op het amendement.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Visseren-Hamakers van de partij met dezelfde naam.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
De voorzitter had het bijna goed!
De voorzitter:
Ik moet nog even oefenen. Gaat uw gang.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Volgens mij gaan we nu een beetje te snel. De staatssecretaris reageert op een aanname dat hier een meerderheid is in de Kamer. Die is er misschien wel voor een regeling om te reageren op dit amendement. We weten nog niet of er een meerderheid is in deze Kamer die wijziging van de wet wil zoals die nu in deze Kamer voorligt. Volgens mij gaan we nu te snel. Dus laten we de tweede termijn afwachten. Laten we stemmen en dan kijken wat deze Kamer wil. Daar kan de staatssecretaris dan op reageren. Dat is volgens mij het juiste proces in dit debat. Misschien hóópt de staatssecretaris op een meerderheid in deze Kamer, maar we weten nog niet of er een meerderheid is.
Staatssecretaris Heijnen:
Nou ja, ik heb even geteld. Als ik kijk naar de partijen die mij daarom gevraagd hebben, dan is dat zeer wel een meerderheid. Overigens is het zo, zeg ik in reactie op mevrouw Visseren-Hamakers, dat als ik een beleidsbesluit neem, daar wetgeving op volgt waar u als Kamer, net als de Tweede Kamer, over mag beslissen en stemmen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Toch hecht ik eraan dat we de juiste volgorde hanteren in dit debat. Er zijn kritische vragen gesteld over dit amendement. Dat mag. Maar er is nog geen stemming geweest over dit wetsvoorstel. Er is ook geen stemming geweest over moties. Dus volgens mij gaan we echt te snel in dit debat. De staatssecretaris geeft zijn overwegingen mee aan deze Kamer en Kamerleden geven hun overwegingen mee aan de staatssecretaris. Daarvoor staan we hier. Maar laten we het wel in de juiste volgorde doen.
De voorzitter:
Wil de staatssecretaris daar nog op reageren?
Staatssecretaris Heijnen:
Jazeker, voorzitter. Dat doen we namelijk. Er is mij in de eerste termijn om een toezegging gevraagd. Die toezegging heb ik gegeven. Punt.
De heer Baumgarten i (JA21):
Even meer een procesopmerking dan iets anders. Ik ben blij met de toezegging die de staatssecretaris doet over de overgangstermijn die hij overweegt. Ik wil wel even voor de Handelingen aangetekend hebben dat ook mijn fractie nadrukkelijk vroeg om die toezegging.
De voorzitter:
Dat is genoteerd, zie ik. Dan de heer Van Rooijen van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Dank voor de toezegging. Ik vind het goedkeurend beleidsbesluit, net als meerdere fracties in deze Kamer, op zichzelf een verkeerd instrument, maar dat is al langer bekend. Het ligt tegenwoordig bij Binnenlandse Zaken. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij, conform het kader voor het goedkeurend beleidsbesluit van twee jaar geleden met de vier voorwaarden, ook met spoed met een wetsontwerp komt en niet pas in het Belastingplan van volgend jaar? Kan hij die toezegging doen?
Staatssecretaris Heijnen:
Die toezegging kan ik niet doen aan de heer Van Rooijen. Wij zullen ons uiteraard houden aan de beleidskaders van het beleidsbesluit. Als wij een afzonderlijke wet hiervoor indienen, maakt het trouwens qua timing niet al te veel uit of je dit in een afzonderlijke wet doet of in het Belastingplan 2027.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. In het kader voor het goedkeurend beleidsbesluit — wat al iets heel bijzonders is: het is namelijk in strijd met de fiscale wetgeving — staat uitdrukkelijk dat met spoed een wetsvoorstel moet worden ingediend. Spoed is niet over een jaar.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, maar er staat ook in, zeg ik uit mijn hoofd: uiterlijk 1 januari volgend op het jaar daarop.
De voorzitter:
De heer Van Rooijen weer.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Nu is het recht van de Eerste Kamer in het geding. Wij vinden dat een goedkeurend beleidsbesluit met een apart wetsontwerp moet worden ingediend en dat het niet weggerommeld moet worden in een belastingplan met 100 maatregelen, waardoor je altijd vóór moet stemmen, omdat het verpakt zit in 50 andere maatregelen, zoals Overige fiscale maatregelen. Dit is nu ook het geval voor het invaren van de eerste pensioenfondsen, voor loodsen et cetera.
Staatssecretaris Heijnen:
Nu hoor ik een andere vraag van de heer Van Rooijen. Dit gaat niet zozeer over timing, maar dit gaat over de wijze waarop en de vorm. Ik zou me goed kunnen voorstellen, maar dat is aan mijn opvolger, dat deze wetgeving op grond van dit beleidsbesluit een afzonderlijk wetsvoorstel wordt in het pakket Belastingplan.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
U maakt hier al een forse stap, maar ik zou liever hebben dat het apart wordt ingediend eerder dit jaar. Dat kunnen we bij wijze van spreken met een hamerstuk doen, maar dan is het hier apart behandeld en goedgekeurd. We kunnen niet van belastingwetten afwijken en over een jaar hier een wet krijgen … U zegt nu: ik wil het apart doen. Dat vinden wij nog steeds veel te laat. Een jaar later gaat de Kamer dan pas bepalen of wat u nu, vandaag, besluit rechtmatig is of niet. Stel je voor dat wij dat niet rechtmatig vinden. Je weet het maar nooit.
De voorzitter:
Ik hoorde u "wij" zeggen. Ik weet even niet wie u bedoelt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, het is goed dat u me corrigeert, op dit punt dan. Ik bedoel dus fracties die over een jaar daar een standpunt over moeten innemen. Dat lijkt me vrij logisch.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb de heer Van Rooijen gehoord. Ik kan die toezegging op dit moment niet doen. Ik ga daar wel naar kijken en we zullen hier zo snel mogelijk op terugkomen.
De voorzitter:
Dan denk ik dat de heer Kroon van de BBB weer aan de beurt is.
De heer Kroon (BBB):
Via de voorzitter dankzegging aan de staatssecretaris voor, naar ik meen, drie toezeggingen. Ik wil ze voor de helderheid toch nog even valideren. Dank voor de toezegging dat er iets van een accreditatie — hoe noemde u het? — of een appreciatie komt van het CPB op die ramingen. Kunt u ook toezeggen dat die bij de Voorjaarsnota beschikbaar is? Twee. Dank voor de toezegging over uitstel van de inwerkingtreding van die regeling tot eind 2026. U heeft aangegeven dat u dat doet voor de regeling voor auto's die dit jaar vijftien jaar of ouder zijn. Er is ook een uitdaging voor auto's die volgend jaar vijftien worden, want die zitten economisch gezien wel in de trein van deze regeling. Kunt u toezeggen dat die ook onder deze regeling vallen? Dan de derde. U geeft aan dat het goedkeurend beleidsbesluit vandaag of binnenkort — ik hoop op korte termijn — kenbaar wordt gemaakt en in wetgeving komt. Zou die wetgeving voor de zomervakantie, dus voor het reces van 2026, in deze Kamer kunnen liggen?
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Kroon vraagt mij nu om vier toezeggingen. Ik heb er twee gedaan en daar hou ik het bij, zeg ik tegen de heer Kroon. Dus ik doe een toezegging over de overgangsregeling, zoals ik die heb toegelicht. Ik doe geen toezegging over de auto's die nu nog niet onder de youngtimerregeling vallen. Mijn toezegging ziet erop dat auto's die nu onder de youngtimerregeling vallen ook volgend jaar onder de youngtimerregeling zullen vallen. Als ik dit breder trek, is er sprake van een wetswijziging. Dat kan ik niet doen bij een beleidsbesluit. Ik heb dus twee toezeggingen gedaan. Bij de laatste toezegging werd gevraagd: voor het zomerreces. Daar ga ik mijn uiterste best voor doen, maar ik kan dat niet toezeggen. Ik kan alleen maar een inspanningsverplichting aangaan, namelijk dat we ons uiterste best doen.
De heer Schalk i (SGP):
Ook ik dank de staatssecretaris natuurlijk voor de toezegging. Ik wil het even heel scherp hebben voor mezelf en voor alle mensen die in zo'n youngtimer rijden. Deze toezegging betekent dus dat iedereen die op dit moment in die regeling valt, er in ieder geval in het komende jaar niet mee te maken krijgt. Dan heb ik een vervolgvraag. Als de staatssecretaris dit laat doorrekenen door het CPB en vervolgens blijkt dat er heftige consequenties zijn, kan dat dan betekenen dat hij toch in de loop van het jaar zegt: nou, dan moeten we toch nog eens goed kijken of dit amendement nog een nadere duiding zou moeten hebben, of misschien zelfs in het Belastingplan 2027 moet worden ingetrokken?
Staatssecretaris Heijnen:
Poeh, daar vraagt u me wat! U heeft de toezegging goed begrepen; laat ik daarmee beginnen. Ik vind het echt niet aan mij, als demissionair staatssecretaris, om de regeling of het amendement in te trekken in het Belastingplan 2027. Dat is echt aan een volgend kabinet. Dat kan natuurlijk aan een volgend kabinet worden meegegeven. Wellicht is het ook onderdeel van de formatietafel. Ten aanzien van de autobelastingen ligt er natuurlijk ook een mooie contourennota, De auto rijdt door. Daar staan verschillende elementen in. Ik denk dat één ding zeker is: er zijn wel wijzigingen noodzakelijk in de wijze waarop wij belasting heffen op mobiliteit, of op auto's. Dan zou dit een van de wijzigingen kunnen zijn die in het beleid van een nieuw kabinet wordt meegenomen.
De heer Schalk (SGP):
Dit begrijp ik heel goed, namelijk dat de staatssecretaris zegt: dat zal ongetwijfeld bij een nieuw kabinet meegenomen kunnen of moeten worden. Maar hij kan het natuurlijk wel inbrengen in zijn overdrachtsdossier. De cruciale vraag die ik stelde, was de volgende. Stel je voor dat het CPB nou cijfers geeft die zo desastreus zijn dat je het toch moet heroverwegen. Dan is dat natuurlijk aan een volgend kabinet. Maar stel dat het volgende kabinet er niet komt. Dan ga ik ervan uit dat we niet zomaar doordraven, maar dat we gewoon echt akte nemen van datgene wat het CPB ons ook voorhoudt.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Schalk is wat optimistischer over mijn resterende zittingsduur dan ikzelf, maar dat vind ik prima. Ik zou graag nog wat langer blijven zitten, maar ik ben bang dat ik niet een volgend belastingplan met uw Kamer ga behandelen. Desalniettemin kan ik de heer Schalk toezeggen dat we daarnaar gaan kijken als uit die berekeningen, validaties van het CPB blijkt dat er fors meer budget wordt opgehaald dan nodig is en ik dan nog staatssecretaris ben. Dan gaan we daar iets mee doen.
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik heb twee opmerkingen. Ik denk dat het eerdere antwoord van de staatssecretaris juister was, namelijk om het over te laten aan een volgend kabinet. Hij kan wel iets zeggen over datgene waarover hij de toezegging heeft gedaan — daar gaat hij nog over — maar ik denk niet dat het correct is om over de volgende jaren toezeggingen te doen.
Mijn tweede punt is het volgende. Voordat u de toezegging deed, spraken we even over de compensatiekwestie; ik vond dat mevrouw Bakker-Klein daar een heel goede inbreng bij had. We zijn als Kamer ook gehouden aan het belang van een goede uitvoering. We moeten geen uitvoeringsproblematiek toevoegen; die is namelijk al groot genoeg. Ik wil iets even heel scherp hebben: is met de toezegging die u net heeft gedaan over dat uitstel van een jaar die hele kwestie van compensatie nu ook echt van de baan? Want anders krijgen we een cumulatie van uitvoeringsproblematiek. Daar wil ik even zeker van zijn.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik snap niet zo goed wat mevrouw …
Mevrouw Moonen (D66):
Het ging over het volgende. Voordat u die toezegging deed, hadden we een discussie. Als de regeling ingaat en er wordt meer geld opgehaald, wordt het dan mogelijk teruggesluisd naar die doelgroep, als een soort compensatieregeling? Ik wil scherp hebben dat dat niet meer aan de orde is met de toezegging die u heeft gedaan.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt helemaal. Dank voor deze vraag, want nu kan ik er een toelichting op geven. Het benutten van het extra geld dat eventueel opgehaald wordt, is niet aan mij maar aan een volgend kabinet. Ik denk dat een volgend kabinet daar wel ideeën over heeft, mevrouw Moonen.
Mevrouw Moonen (D66):
Bedankt voor dat antwoord.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Ik vond al dat dit pakket Belastingplan obsessief veel aandacht besteedde aan de auto. Ik constateer dat we ook hier in het debat echt meer aandacht besteden aan de auto dan mijn fractie lief zou zijn.
De voorzitter:
Dan zie ik mevrouw Bakker-Klein van het CDA voor een interruptie.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
Volgens mij gaat dit debat niet over de auto maar over of we fatsoenlijke wetgeving met elkaar maken. Wij maakten ons er zorgen over of dit mogelijk in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik ben dus blij met de toezegging dat we het in ieder geval een jaar doorschuiven, zodat dingen wat beter ingeregeld kunnen worden. Ik heb nog wel een vraag over uw reactie op mevrouw Moonen, die zei "stel dat uit de berekening van het CPB komt dat de sector gelijk heeft en dat het dus niet in verhouding is, dan zou je kunnen gaan werken aan reparatiewetgeving". Is dat ook wat u voor ogen hebt, of zegt u: dat stukje draag ik dan over aan mijn opvolger, maar wel met de aanmerking dat hier nog wat nodig is?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ga ervan uit dat ik niet meer aan die wetswijziging zal werken, dat ik er dan niet meer zit. Uiteraard zal ik — dat was ook een vraag van de heer Schalk — dit onderwerp en mijn ideeën daarover meenemen in het overdrachtsdossier aan mijn opvolger.
De heer Kroon (BBB):
Ik ging nog even door de aantekeningen van het gesprek van gisteravond. We hebben met elkaar ook stilgestaan bij de ongewenste situatie dat veel jonge elektrische auto's geëxporteerd worden en dat we daarmee de verduurzaming van ons wagenpark vanuit een tweedehandsperspectief niet echt vormgeven. Heeft u daar ook gedachten over en kunt u toezeggen dat u dat onderwerp op een vergelijkbare manier meeneemt in het overdrachtsdossier?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik wilde daar later op ingaan, want de heer Koffeman heeft daar ook een vraag over gesteld.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, en met excuses dat we het toch nog steeds over de auto hebben, maar de heer Schalk vroeg of ik kon ingaan op een rekenvoorbeeld voor de youngtimerregeling. Een Ford Focus uit 2010 met een cataloguswaarde van €37.500 en een waarde economisch verkeer van €3.000. De versobering zou dan €600 extra per maand kosten, was de berekening, als we dat goed genoteerd hebben. Het klopt inderdaad dat een nieuwe Ford Focus op dit moment tussen de €28.500 en €34.500 kost, maar een Ford Focus uit 2010 kostte destijds nieuw circa €18.000 tot €25.000. Van die cataloguswaarde moet er natuurlijk worden uitgegaan voor het maken van de berekening. De economische waarde ligt na vijftien jaar rond de 15% van de cataloguswaarde; dat is dus rond de €3.000 à €3.500. Met een marginaal tarief van 44,5% ligt de netto bijtelling over de catalogusprijs dan op circa €170 tot €230 per maand. De netto bijtelling over de waarde economisch verkeer ligt dan op circa €35 tot €50 per maand. Dat zijn nog steeds grote verschillen, zeker relatief gezien, maar iets minder groot dan wat uit het voorbeeld van de heer Schalk kwam.
Dan een vraag van de heer Baumgarten. Hoe is het volgens de staatssecretaris winst voor het milieu om relatief nieuwe youngtimers te ontmoedigen, terwijl alternatieven duurder of vervuilender zijn?
De voorzitter:
Voordat u daarmee doorgaat, zie ik dat de heer Schalk een interruptie heeft.
De heer Schalk (SGP):
We zijn het erover eens: die bedragen waren misschien anders, maar er zit nog steeds een significant verschil. We hebben zojuist een goed debat gehad over de toezeggingen die de staatssecretaris deed. Toen ging het er vooral over dat hij op een gegeven moment zei "het benutten van het extra geld dat het oplevert, daar moeten we over nadenken", althans zo begreep ik het. Toen dacht ik: dan bekijken we het eigenlijk alleen vanuit de overheid, maar we zitten bij het Belastingplan natuurlijk ook te kijken wat het voor de burger betekent. Dan blijft toch staan dat die burger ineens behoorlijk geconfronteerd wordt met extra belastingen.
Staatssecretaris Heijnen:
Deze opmerking is terecht. Ik heb het niet bedoeld zoals het is opgevat. Het moet natuurlijk zowel vanuit de overheid als vanuit de burger worden bekeken.
De voorzitter:
Toch de heer Schalk nog.
De heer Schalk (SGP):
Gaat het dan dus niet alleen over de vraag of er extra opbrengsten zijn voor de Staat, maar wordt er ook gekeken naar wat het betekent voor de burger?
Staatssecretaris Heijnen:
Als er extra opbrengsten zijn voor de Staat — dat is het begin, denk ik — dan zou je kunnen kijken wat dat betekent voor de burger die nu een hogere last ervaart. Als er géén extra opbrengsten komen uit de berekening, dan zie ik daar geen ruimte voor.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
De vraag van de heer Baumgarten was: kun je niet veel beter relatief nieuwe youngtimers aanmoedigen, omdat alternatieven duurder of vervuilender zijn? Het spijt me dat ik dit zeg, maar ik deel de analyse van de heer Baumgarten niet. De huidige youngtimerregeling maakt het momenteel fiscaal aantrekkelijk om zakelijk in een oudere, fossiele auto rond te rijden. Voor het halen van de klimaatdoelen is de overstap naar elektrische auto's belangrijk. In die zin maakt het voor het klimaat geen groot verschil of er in een benzineauto of dieselauto wordt rondgereden van 15 of 25 jaar oud. De grootste klimaatwinst kan worden behaald door over te stappen van fossiele auto's naar elektrische auto's.
De voorzitter:
Er komt een interruptie aan van de heer Baumgarten, JA21.
De heer Baumgarten (JA21):
Niet om deze autodiscussie eindeloos te laten doorslepen, maar ik wil, via de voorzitter, aan de staatssecretaris melden dat ondernemers simpelweg de financiële mogelijkheden niet hebben om een elektrisch voertuig aan te schaffen. Ik ben benieuwd naar de reflectie van de staatssecretaris op die onmogelijkheid.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat zou kunnen. Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven. Aan de andere kant zou ik tegen de heer Baumgarten zeggen, als ik de berekeningen zie in de mails over de waarde van de youngtimer die gereden wordt, de cataloguswaarde en de waarde in het economisch verkeer — veel van uw Kamerleden hebben die mails ook gehad — dat je voor dat bedrag ook makkelijk een elektrische auto kunnen kopen.
De voorzitter:
De heer Baumgarten maakt een schijnbeweging. Nee? Dan de heer Kroon. Na de interruptie van de heer Kroon ga ik de staatssecretaris vragen om een beetje meer snelheid in het debat te brengen en de collega's vragen om wat minder te interrumperen, zodat we toch nog een deel van dit antwoord kunnen afmaken. De heer Kroon.
De heer Kroon (BBB):
Ik zal het proberen kort te houden.
Als wij kijken naar de informatie uit de industrie en naar eigen onderzoek, dan zien we dat de gemiddelde cataloguswaarde van de rondrijdende youngtimer zo ongeveer €85.000 is. Dat is de cataloguswaarde uit 2010. De marktwaarde daarvan is ongeveer €11.000. Daarom gaf ik gisteren het voorbeeld van de BMW van ongeveer dezelfde waarde. Dat heeft een netto-impact op die ondernemer van €9.000 per jaar. Voor een marktwaarde van €11.000 koop je vandaag de dag echt geen elektrische auto.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik geloof de heer Kroon op zijn woord. Hij zit goed in die berekeningen. Onze berekeningen zijn gemaakt op basis van objectieve gegevens, vanuit de aangifte ib en vanuit het CBS, maar we zullen zien wat het CPB daarvan zegt.
De voorzitter:
Staatssecretaris, u vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan kom ik bij een tweetal vragen van de heer Koffeman. Hij vraagt waarom niet gekozen is voor een andere regeling die ervoor zorgt dat de bijtelling van elektrische auto's lager blijft. Ik kan alleen maar zeggen: deze afweging is niet door het kabinet gemaakt. De Tweede Kamer heeft namelijk middels dit amendement besloten om de bijtellingskorting voor elektrische auto's te verlengen en dit te dekken via een aanpassing van de youngtimerregeling. Het kabinet heeft hier dus niet zo voor gekozen.
De voorzitter:
Toch een interruptie van de heer Koffeman dan, omdat die nog niet veel geïnterrumpeerd heeft vandaag.
De heer Koffeman i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik had de staatssecretaris gevraagd naar zijn idee over het feit dat er een enorm subsidielek is wanneer elektrische auto's na vijf jaar allemaal massaal geëxporteerd worden. De ING heeft inmiddels het subsidielek … O, dat komt nog. Oké.
Staatssecretaris Heijnen:
Sorry. Ik had uw vraag ook genoteerd. U vroeg mij te reflecteren op het feit dat export van tweedehands elektrische auto's ons honderden miljoenen zou kunnen kosten en of ik bereid ben om te onderzoeken of een lager bijtellingstarief voor oudere elektrische auto's dit zou kunnen voorkomen, zoals bijvoorbeeld een bijtelling op basis van dagwaarde. Ik kan alleen maar aangeven dat wij de wens van de heer Koffeman delen dat tweedehands elektrische auto's zo veel mogelijk voor de Nederlandse markt behouden blijven. In de fiscaliteit zijn hiervoor ook al verschillende stappen gezet, maar ik ben graag bereid — dat zeg ik de heer Koffeman toe — om daarnaast de effecten van een apart verlaagd bijtellingstarief voor tweedehands elektrische auto's nader in kaart te brengen.
Dat was mijn autoblokje, voorzitter.
De voorzitter:
Gaat u vooral verder met het volgende onderwerp.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik wil wel snel, voorzitter, maar ik ben bang dat we nu een onderwerp krijgen dat enige tijd gaat duren: het amendement over box 3 en de wet-Hillen.
Mevrouw Moonen vraagt wat ik ervan vind dat zeg maar de verminderde verhoging van het box 3-forfait wordt gedekt door de afbouw van de aftrek van de eigen geringe woningschuld, de wet-Hillen. Ik kan alleen maar aangeven dat ik dat amendement heb ontraden. We zijn er dus ook geen voorstander van, maar zoals bekend is dit in het Belastingplan gekomen op grond van het amendement-Grinwis. Wij zijn er dus geen voorstander van.
Mevrouw Van der Linden vraagt zich af wat het versneld afbouwen van de wet-Hillen voor het EMU-saldo betekent. Zoals bekend, loopt de afbouw van de wet-Hillen, die de dekking vormt, over een zeer lange termijn en treedt de derving met name op in 2026 en 2027. Dit heeft aanzienlijke gevolgen voor het EMU-saldo. Dat is bekend. De dekking is daarmee ook niet in overeenstemming met de begrotingsregels. Dat is een van de redenen waarom wij dit amendement hebben ontraden. De gevolgen van dit amendement en alle andere moeten en gaan wij bezien bij de voorjaarsbesluitvorming.
De heer Baumgarten vraagt naar mijn zienswijze over het afbouwen van de wet-Hillen, waardoor huiseigenaren worden benadeeld. Vanwege de invoering van de fiscale aflossingseis per 2013 is een extra stimulering voor een versnelde aflossing door de wet-Hillen niet meer noodzakelijk. Daarnaast is de wet-Hillen — volgens mij hebben we dat ook in onze antwoorden aangegeven — op termijn financieel onhoudbaar, omdat belastingplichtigen door de fiscale aflossingseis ook sneller in aanmerking komen voor de aftrek. De afbouw van de wet-Hillen in 30 jaar is in 2019 in gang gezet en die zou dus volledig zijn afgebouwd na 2048. Als gevolg van het amendement is dat nu zeven jaar en is die afgebouwd na 2041. Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat dit het geval is op basis van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement. Dit kabinet, zeg ik ook in antwoord op eerdere vragen, heeft niet getornd aan de eigenwoningregeling. Verdere aanpassingen in de eigenwoningregeling dienen wat ons betreft integraal gewogen te worden door een volgend kabinet.
De heer Van Rooijen vraagt wat ik vind van de doorgerekende effecten van de versnelde afbouw van de wet-Hillen voor AOW'ers met een pensioen van €20.000 of €40.000 en een WOZ-waarde van €800.000. Ik kan hier eigenlijk alleen maar herhalen wat ik eerder zei: dit amendement was niet ons voorstel, maar is via een meerderheid in de Tweede Kamer in het Belastingplan gekomen. Het was dus niet ons voorstel. Wij vinden het deels een stukje beperking eigenwoningaftrek en wij zijn er dus niet voor, ook omdat er wat ons betreft geen solide dekking in het amendement is opgenomen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik wil eigenlijk alleen maar weten of u doorgaat op de vele andere vragen of dat het blokje-Hillen in drie minuten al is afgehandeld, terwijl we een uur lang over youngtimers hebben gesproken. Ik ben een oldtimer en ...
(Hilariteit)
De heer Van Rooijen (50PLUS):
... wil wel graag een reactie hebben op mijn vele vragen in eerste termijn. Ik ben in blijde verwachting na Sint-Nicolaas.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik hoop dat ik de heer Van Rooijen gerust kan stellen: dit was het eerste antwoord op de vele vragen die hij gesteld heeft.
De heer Van Rooijen vroeg mij onder andere ook of ik het met hem eens ben dat het tussendoor bijstellen van de eigenwoningregeling een onbetrouwbaar beeld geeft van de overheid. Het belastingstelsel is naar zijn aard continu aan verandering onderhevig, omdat politieke wensen en maatschappelijke ontwikkelingen daarom vragen. Elk jaar stelt het kabinet het Belastingplan op en gebruikt de Tweede Kamer haar recht van amendement, zoals ook in dit geval is gebeurd. Ik denk niet dat dit een onbetrouwbaar beeld van de overheid geeft.
Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik vind dat de overheid medeondertekenaar is van het hypotheekcontract. Nee, dat vind ik niet. Het fiscaal recht regelt de fiscale gevolgen van een zogenoemd belastbaar feit. Burgers en bedrijven kunnen hierop anticiperen of rekening mee houden. Dit maakt dat ik het belangrijk vind dat regels duidelijk en voorspelbaar zijn en het liefst niet bij amendement in een belastingplan terechtkomen. Inherent aan het fiscaal recht is dat deze regels kunnen worden aangepast voor nieuwe en voor bestaande gevallen. Dit moet uiteraard zorgvuldig gebeuren en in sommige gevallen is het overgangsrecht op zijn plaats. Dit maakt echter naar ons oordeel niet dat de overheid in feite het hypotheekcontract tussen burger en de hypotheeknemer medeondertekent.
Dan geeft de heer Van Rooijen aan dat afschaffing van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente een enorme crisis op de huizenmarkt kan veroorzaken en dat wijziging in de aftrekbaarheid daarom alleen zou kunnen gelden voor nieuwe gevallen. Hij vraagt mijn reactie hierop. Ik kan het alleen maar herhalen, het huidige kabinet is vanwege de demissionaire status niet voornemens de eigenwoningregeling te wijzigen. Eventuele aanpassingen aan de eigenwoningregeling zijn echt aan een volgend kabinet.
Dan vraagt de heer Van Rooijen hoe men zich voorbereidt op een crisis in de woningmarkt als de rente ineens scherp zou stijgen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te denken dat de rente op korte termijn scherp stijgt. Als deze situatie zich zou voordoen, dan lijkt mij een brede aanpak in samenspraak met de minister van VRO wenselijk en noodzakelijk. Daarbij kan ik aangeven dat sinds de financiële crisis er veel beleid is getroffen op de woningmarkt om de impact te verkleinen. Zo heeft de fiscale aflossingseis ertoe geleid dat aflossingsvrije hypotheken minder populair zijn geworden.
Dan verzoekt de heer Van Rooijen de regering om de wet-Hillen weer volledig uit te voeren en dus ook de wijziging door Rutte III in te trekken. Met andere woorden: volledige herinvoering van de wet-Hillen. Hij vraagt mijn reactie hierop. Ik denk dat de heer Van Rooijen mijn reactie wel kon voorspellen, maar het huidige kabinet is vanwege zijn demissionaire status niet voornemens de eigenwoningregeling te wijzigen. Ik kan niet genoeg benadrukken dat eventuele aanpassingen aan de eigenwoningregeling echt aan een volgend kabinet zijn.
Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik kan reageren op het verzoek om de eigen woning langs een door hem uiteengezette lijn te defiscaliseren. Laat ik beginnen door te zeggen dat ik zeer waardeer dat de heer Van Rooijen met toewijding inhoudelijk meedenkt. Maar ook hier geldt weer dat wij als demissionair kabinet niet voornemens zijn de eigenwoningregeling te wijzigen. Eventuele aanpassingen zijn — ik zeg het weer — aan een volgend kabinet.
Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik bereid om een andere dekking te onderzoeken via een novelle of om mij maximaal in te spannen om bij de komende voorjaarsnota met een alternatieve dekking te komen. Hoewel het amendement-Grinwis cum suis door het kabinet was ontraden, is het door een meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen, waardoor de wet-Hillen versneld zal worden afgebouwd. Ik kan niet met een alternatieve dekking komen en ben daar ook niet toe bereid. Het kabinet had immers al een andere dekking voorgesteld, namelijk in het box 3-domein.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik kom in de tweede termijn wel terug op de antwoorden die u heeft gegeven, want daar heb ik uiteraard wel een reactie op. Ik kom nu op de casus belli, namelijk de vraag of u bereid bent tot het volgende. Dat is even los van de route van een novelle; die laat ik dan maar even voor wat die is. We hebben bij Asiel gezien dat een demissionair kabinet gewoon novelles indient, dus dat kan ook deze staatssecretaris doen, maar dat even terzijde. De hoofdzaak, de casus belli, is de volgende. Mijn fractie vindt — en ik zie dat er ook steun is bij sommige andere fracties — dat deze dekking niet de goede is, om budgettaire begrotingsregels, maar ook vanwege de betrouwbaarheid van de overheid; beloofd is beloofd et cetera. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij bereid is — ik gaf al aan dat ik anders met een motie kom — om bij de Voorjaarsnota met voorstellen te komen voor een andere dekking en die dan vervolgens in het belastingplan van volgend jaar op te nemen. Dat is een koninklijke route.
Ik wijs erop dat twee jaar geleden Paulien Geerdink van de VVD-fractie — u en ik waren daarbij; we hebben allemaal meegetekend — ook een verzoek deed aan staatssecretaris Van Rij om bij de voorjaarsnota met een andere dekking te komen inzake die vreselijke amendementen uit de Tweede Kamer rondom de inkoop van eigen aandelen en dergelijke. Ik zie niet in waarom u die bereidheid niet kunt hebben. Hij was toen demissionair. Dat bent u ook. Het is natuurlijk eventueel aan een volgend kabinet om dat dan bij een belastingplan uit te voeren of alsnog zelf te besluiten. Maar bent u bereid om bij de Voorjaarsnota die aanpassing te doen en te kijken naar een andere dekking? We kunnen als Eerste en Tweede Kamer altijd meedenken, eventueel met het kabinet, net als bij de btw op cultuur. Toen is het hele btw-handboek doorgefietst. Uiteindelijk kwam er iets anders uit. Maar andere dekkingen zijn altijd te vinden. Je kunt dat dus niet uitsluiten.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan dat helaas niet toezeggen aan de heer Van Rooijen. Ik ga dat niet doen. Ik denk ook dat de situatie van twee jaar geleden en die van nu heel verschillend zijn. Daar kunt u het mee eens zijn of niet, maar dat is mijn idee. Bij de Voorjaarsnota in, wat is het, maart of april is daar sprake van. Dan is het echt aan een nieuw kabinet en een nieuwe staatssecretaris en een nieuwe, of misschien bestaande, minister van Financiën, om daar iets aan te doen. Dus dat kan en wil ik niet doen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik ga ook niet vandaag u vragen een goedkeurend beleidsbesluit te nemen. Dat zou in theorie ook nog kunnen. Dat is in de eerste ronde nu al gebeurd, maar dat even terzijde. Ik begrijp absoluut niet dat u niet bereid bent om bij de Voorjaarsnota te kijken welke andere dekking er mogelijk is. Dat is toch een open formulering waar u geen nee tegen kunt zeggen? Dat kunt u meenemen in het overdrachtsdossier voor uw opvolger. Maar ik vraag om die toezegging van u. Als die niet komt, doe ik dat ook met een motie vanmiddag.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan die toezegging echt niet doen. Ik wil echt niet over mijn graf regeren. Ik vind dit echt iets voor een volgend kabinet. Het staat u natuurlijk vrij om die motie in te dienen, maar ik ga de toezegging niet doen.
De voorzitter:
Laatste keer, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ten slotte. Ik kom daar vanmiddag uiteraard uitvoerig op terug, want als ik het zo hoor kan ik net zo goed thuisblijven. We hadden het over inkomenseffecten. De overheid, die betrouwbare overheid, had 800.000 mensen die de hypotheek hebben afgelost beloofd dat ze geen bijtelling zouden krijgen. De wet-Hillen is toch afgeschaft. Toen is er gelukkig nog een overgangstermijn gekomen van 30 jaar. Die wordt nu verkort. Ik voorspel dat sommige Tweede Kamerleden dat de volgende keren weer doen. Dan krijgen we iedere keer dat 800.000 mensen, waarvan 500.000 AOW'ers, de sjaak zijn. Dan gaan we iedere keer 3 miljard extra belasting betalen. Het begint met een tientje bij Grinwis en na vijftien jaar, in 2041, eindigt het met €246. Dat is dus geen tientje. Dit zijn grote effecten voor mensen die ook bijvoorbeeld een heel laag inkomen hebben. Dat blijkt uit alle vragen die ik gesteld heb en uit alle cijfers, waarvoor ik u erkentelijk was. Maar mijn fractie tilt hier heel zwaar aan.
De voorzitter:
Staatssecretaris, wilt u daarop reageren? Anders geef ik het woord aan mevrouw Bakker-Klein. Dat zal dan ook de laatste interruptie zijn voordat we gaan lunchen.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
Ik kan de vragen van Martin van Rooijen wel goed begrijpen. U zegt zelf: er is een dekking gekomen die niet deugdelijk is en die ook gewoon tegen onze begrotingsregels ingaat; eigenlijk willen we dit niet. U zegt ook: besluiten over wonen, over hypotheken, en dus ook dit besluit, moeten we eigenlijk overlaten aan een nieuw kabinet, zodat er een integraal plan komt. Nu ligt er een besluit waarin dat niet integraal is. Er is geen deugdelijke dekking. Misschien is dit ook een vraag die we aan de minister van Financiën moeten stellen: wat hebben we als Kamer nog te doen als we constateren dat er in de Tweede Kamer moties worden aangenomen die eigenlijk gewoon volledig ingaan tegen onze begrotingsdiscipline en die ook nog eens gevolgen hebben voor mensen met hypotheken, of met afgeloste hypotheken in dit geval? Die mensen konden erop rekenen en over hen zegt u zelf: ja, die horen eigenlijk op een andere tafel thuis. Ik begrijp dus ook niet helemaal uw halsstarrigheid dat u zegt: ik wil het niet eens onderzoeken.
Staatssecretaris Heijnen:
Laat ik beginnen met te zeggen: dit was niet de wens van het kabinet. U heeft er problemen mee; dat snap ik. Wij hebben er ook problemen mee. Maar ja, daar kunt u mij niet op aanspreken. U kunt mij aanspreken op de dekking. De dekking is iets wat door de minister van Financiën uiteindelijk moet worden bepaald. Zoals ik al eerder in de antwoorden heb aangegeven, zijn er meerdere amendementen en ontwikkelingen geweest die allemaal bij de voorjaarsbesluitvorming worden gewogen. Dan kan het best zijn dat die dekking op een andere manier wordt ingevuld, deels of in zijn geheel; dat weet ik niet. Ik laat mij er alleen nu niet op vastleggen.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
Voor de duidelijkheid: ik spreek u niet aan op een amendement dat niet goed is. Dat heeft de Tweede Kamer aangenomen. Maar ik spreek u wel aan op uw verantwoordelijkheid om te komen tot een deugdelijke dekking, en dat is dit niet. In die zin hoop ik echt dat u misschien in tweede termijn nog eens kunt kijken wat wel mogelijk is, maar dit is toch niet wat we moeten willen met elkaar?
De voorzitter:
Staatssecretaris, we hebben ongeveer nog vijf minuten voordat ik ga schorsen. Lukt het u, denkt u, om dit onderdeel binnen die vijf minuten ongeïnterrumpeerd af te ronden?
Staatssecretaris Heijnen:
Dat lukt mij zeker, voorzitter. Ik heb namelijk nog maar één vraag, van de heer Van Rooijen.
De voorzitter:
Mooi. Ga uw gang.
Staatssecretaris Heijnen:
Hij vroeg mij of ik ertoe bereid ben om prioriteit te geven aan een onderzoek naar de herinvoering van de wet-Hillen en de defiscalisering van de eigen woning in het kader van het aangekondigde onderzoek over het eigenwoningforfait. Dat onderzoek zal inderdaad kijken naar het eigenwoningforfait. Hierbij wordt op basis van de wetsgeschiedenis en juridische en economische inzichten een inschatting gemaakt van de hoogte en de vormgeving van het eigenwoningforfait. Gelet op de aard van dit onderzoek kan de herinvoering van de wet-Hillen en de defiscalisering van de eigen woning hier geen onderdeel van uitmaken. Het onderzoek is namelijk reeds aanbesteed en de verwachte oplevering is in de eerste helft van volgend jaar. Wel mag ik de heer Van Rooijen verwijzen naar diverse rapporten, maar die kent hij heel goed. Ik denk bijvoorbeeld aan het Bouwstenenrapport van 2024, waarin al verschillende beleidsopties om de eigenwoningregeling af te bouwen worden toegelicht, waaronder de variant om de eigen woning te defiscaliseren.
Dan ben ik aan het einde van dit blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Kunt u voordat ik ga schorsen nog even vertellen wat u verder nog aan onderdelen hebt? Dat hebt u aan het begin van de beantwoording ook gezegd, maar het is goed om ons geheugen even op te frissen.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Ik moet even kijken naar mijn indeling. Na de lunch komen we eindelijk toe aan het Belastingplan. Dan box 3, de Wet vliegbelasting, het wetsvoorstel Inzagerecht, het wetsvoorstel Tweede aanpassing minimumbelasting en nog een blokje varia. Na mij zal de minister ingaan op diverse thema's. De minister heeft vijftien blokjes, hoor ik. Behalve het blokje varia zouden de blokjes nu sneller moeten kunnen gaan dan de blokjes hiervoor, denk ik.
De voorzitter:
Dat is misschien ook meteen een aansporing voor de Kamerleden, maar dat gaan we zien na de schorsing.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors nu tot 13.30 uur voor de lunchpauze.
De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.30 uur geschorst.
Voorzitter: Vos
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering.
Nagekomen is een bericht van verhindering van het lid:
Prins, wegens persoonlijke omstandigheden.
Dit bericht wordt voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter:
Collega's. Ik wil kort stilstaan bij de gebeurtenis van afgelopen zondag in Australië. Op de eerste dag van Chanoeka, het joodse feest van het licht, vond een afschuwelijke aanslag plaats in Sydney, waarbij — voor zover wij nu weten — 16 mensen zijn omgekomen en meer dan 40 mensen gewond raakten, onder wie kinderen. De Eerste Kamer heeft met grote zorg kennisgenomen van dit nieuws. Wij leven mee met de gewonden en met de nabestaanden van de slachtoffers.
Dan gaan we nu over tot de reguliere vergaderorde.
De vastgestelde notulen van de plenaire vergadering van 9 december 2025 liggen ter inzage bij de Griffie. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich hiermee heeft verenigd.
Daarnaast ligt een lijst bij de Griffie ter inzage met door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstellen en de commissies waaraan ik deze wetsvoorstellen heb toegewezen.
Dan zijn nu aan de orde de stemmingen.
Ik heet de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane en de minister van Klimaat en Groene Groei, die namens de regering bij de stemmingen aanwezig zijn, nogmaals welkom.
Hebben voldoende leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.
Ik heb begrepen dat de heer Nicolaï het woord wenst. De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wou voorstellen om mijn motie met letter H (36358) aan te houden.
De voorzitter:
Kan de Kamer zich hiermee verenigen? Dat is het geval.
Op verzoek van de heer Nicolaï stel ik voor zijn motie (36858, letter H) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dat betekent dat de stemming over de motie 36858, letter H van de stemmingslijst is afgevoerd en is aangehouden.
Voor de goede orde meld ik u conform artikel 66, zevende lid van het Reglement van Orde, dat er dadelijk wordt gestemd over een gewijzigde motie die u met de agenda is toegezonden. Het betreft de gewijzigde motie van het lid Kemperman c.s. over het niet verder uitbreiden van de werking van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (36725-XXII, letter D), ter vervanging van de motie gepubliceerd met letter C (36725-XXII).
De tekst van de gewijzigde motie zal aan de Handelingen worden toegevoegd.
Stemming motie Wet collectieve warmte
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte),
te weten:
-
-de motie-Visseren-Hamakers c.s. over onderzoek naar collectieve warmtevraag in 2050 (36576, letter P).
(Zie vergadering van 9 december 2025.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij nu allereerst over de motie 36576, letter P, de motie van het lid Visseren-Hamakers c.s. over onderzoek naar collectieve warmtevraag in 2050. Vorige week staakten de stemmen toen deze motie in stemming kwam, zodat we nu opnieuw hierover zullen stemmen.
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Walenkamp.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Voorzitter. De motie 36576, letter P, is niet mijn favoriete motie. Toch is de Wet collectieve warmte vorige week met grote meerderheid aangenomen. Deze motie kán, mits zuiver uitgevoerd, een waardevolle bijdrage leveren aan de haalbaarheid de komende jaren, het identificeren van de knelpunten en de oplossingen, dus zullen wij voorstemmen.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Visseren-Hamakers c.s. (36576, letter P).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, de SGP, D66, de SP, de PvdD, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van het CDA, FVD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, 50PLUS en Fractie-Beukering ertegen, zodat zij is verworpen.
Het is 37-38. Zo spannend kan het zijn in deze Kamer.
Stemming motie Wijziging begroting Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 2025 samenhangende met de Voorjaarsnota
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (XXII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota),
te weten:
- de gewijzigde motie-Kemperman c.s. over het bij algemene maatregel van bestuur buiten gebruik stellen van de Wet kwaliteitsborging van het bouwen (36725-XXII, letter C).
De voorzitter:
De motie-Kemperman (36725-XXII, letter C) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bezwaren van een meerderheid van de Kamer jegens de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) niet zijn weggenomen door de ervaringen uit de praktijk;
overwegende dat:
-
-er nog veel onduidelijkheden zijn over de uitwerking van de Wkb in de praktijk;
-
-de kwaliteit van het bouwen in Nederland op orde is en primair een verantwoordelijkheid is van de bouwsector;
-
-het toezicht op de kwaliteit van het bouwen wegens doelmatigheidsredenen primair een taak behoort te zijn van het bevoegd gezag;
-
-de Wkb niet aantoonbaar leidt tot kostenbesparingen in de bouw;
-
-de wooncrisis in Nederland vraagt om doeltreffende, duidelijke wetgeving die bijdraagt aan efficiënt en effectief bouwen en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en risico's;
-
-het kabinet zelf ook inzet op het schrappen van overbodige wet- en regelgeving in het kader van STOER;
verzoekt de regering in elk geval de werking van de Wkb niet verder uit te breiden, dus ook niet naar verbouwactiviteiten, en uiterlijk in maart 2026 een evaluatie van de Wkb aan de Tweede en Eerste Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze gewijzigde motie is ondertekend door de leden Kemperman, Rietkerk en Crone.
Zij krijgt letter D, was letter C (36725-XXII).
Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.
Dan stemmen wij over de gewijzigde motie 36725-XXII, letter D, de gewijzigde motie van het lid Kemperman c.s. over het niet verder uitbreiden van de werking van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? De heer Meijer namens de VVD.
De heer Meijer i (VVD):
Voorzitter. De VVD zal tegen de motie stemmen. Ten eerste is die wat onzuiver, want terwijl de motie is gewijzigd, blijft het toch een soort recht van initiatief dat we hier nemen. Dat hebben we helemaal niet als Eerste Kamer. De motie is overbodig omdat de minister al heeft toegezegd dat de verbouwactiviteiten voorlopig niet in werking treden. Als ze dat wel doen, komt ze hier terug en dan kunnen we op basis van de feiten praten. Ik vind het ook onzorgvuldig, omdat er een evaluatie wordt voorgesteld over twee maanden, in maart. Je kunt een wet natuurlijk nooit in twee maanden goed evalueren. Het proces van de evaluatie zou in 2027 uitkomen. Dat kun je misschien een paar maanden naar voren trekken, maar twee maanden is niet serieus.
De voorzitter:
Dank u wel.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de gewijzigde motie-Kemperman c.s. (36725-XXII, letter D).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, het CDA, de SP, FVD, de PvdD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, 50PLUS, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Volt, de ChristenUnie, de SGP, D66, de VVD en Fractie-Visseren-Hamakers ertegen, zodat zij is aanvaard.
Stemmingen moties Incidentele suppletoire begroting inzake bestrijding van drones
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (K) voor het jaar 2025 (Incidentele suppletoire begroting inzake bestrijding van drones),
te weten:
-
-de motie-Van de Sanden c.s. over een schriftelijk toetsingskader voor urgente begrotingsuitgaven (36858, letter F);
-
-de motie-Beukering c.s. over een helder procedurekader voor defensiematerieel (36858, letter I).
(Zie vergadering van 9 december 2025.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij vervolgens over de moties die vorige week zijn ingediend tijdens het debat over de Incidentele suppletoire begroting inzake de bestrijding van drones.
Wij stemmen eerst over de motie 36358, letter F, de motie van het lid Van de Sanden c.s. over een schriftelijk toetsingskader voor urgente begrotingsuitgaven. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. De werkwijze van de minister om de Eerste Kamer destijds te passeren, is volstrekt ongepast, maar we moeten niet voor ieder incident nieuwe regels en procedures verzinnen. We moeten juist uitgaan van de bestaande uitgangspunten voor ministers, die dan ook geacht worden zich daaraan te houden. Wij zullen zowel tegen de motie van de heer Van de Sanden als tegen de motie van de heer Beukering stemmen.
De voorzitter:
Dan mevrouw Van Bijsterveld namens JA21.
Mevrouw Van Bijsterveld i (JA21):
Dank u wel, voorzitter. De route die de minister met deze suppletoire begroting heeft bewandeld, verdient allerminst de schoonheidsprijs. In het debat van 9 december 2025 heeft de minister toegezegd om in het vervolg bij soortgelijke situaties in overleg te treden met de Kamervoorzitter en de commissievoorzitter, zodat de Eerste Kamer zelf aan zet is om te bepalen of zij bijeen wil komen. Hiermee is JA21 tevreden en gerustgesteld. Staat u mij toe om ook gelijk op de motie met de letter I te reageren. De moties F en I zijn daarmee naar ons oordeel overbodig.
De voorzitter:
Dank u wel.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van de Sanden c.s. (36858, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van FVD, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen wij over de motie 36858, letter I, de motie van het lid Beukering c.s. over een helder procedurekader voor defensiematerieel. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
In stemming komt de motie-Beukering c.s. (36858, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van FVD, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Incidentele suppletoire begroting inzake Ternaard
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025 (Incidentele suppletoire begroting inzake Ternaard) (36861) (36861).
De voorzitter:
Dan stemmen wij ten slotte over het wetsvoorstel 36861, Incidentele suppletoire begroting inzake Ternaard. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? De heer Dessing.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter. Ondanks dat wij zien dat de procedure voor deze afkoopsom goed gevolgd is, vinden wij het uitgangspunt geen goed signaal, namelijk dat ervoor wordt gekozen om dit geld uit te geven met als doel de energietransitie en daarmee niet verder boren naar gas. Daarmee zouden we juist in onze eigen gasvoorziening kunnen voorzien. Daarom zullen wij tegen deze begroting stemmen.
De voorzitter:
De heer Baumgarten van JA21.
De heer Baumgarten i (JA21):
Voorzitter. Met deze incidentele suppletoire begroting trekt het kabinet 163 miljoen uit om de gaswinning bij Ternaard definitief af te kopen. JA21 is voor verantwoorde gaswinning in eigen land. Dat is beter voor de leveringszekerheid, beter voor de betaalbaarheid van energie en beter dan afhankelijk blijven van buitenlands gas uit bedenkelijke staten zoals Qatar. Dit wetsvoorstel zet belastinggeld in om energieproductie te blokkeren. Gas in de grond laten zitten en bedrijven afkopen is geen energiebeleid, maar afkoopbeleid. JA21 stemt dus tegen dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Mevrouw Van Langen-Visbeek van de BBB.
Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):
Dank u, voorzitter. De fractie van de BBB steunt het definitieve einde van de gaswinning onder de Waddenzee, ons UNESCO Werelderfgoed. Dit is de uitkomst van een akkoord tussen het kabinet, de Nederlandse Aardolie Maatschappij en ExxonMobil Producing Netherlands. Maar we betalen een zware prijs. De Staat is 163 miljoen bruto inclusief btw verschuldigd aan NAM en EMPN om dit afzien van de gaswinning te realiseren. Deze betaling is noodzakelijk geworden omdat er geen wettelijke grond was om het winningsplan te weigeren en omdat de Raad van State het kabinet al tweemaal een termijn had opgelegd om een besluit te nemen op straffe van een dwangsom. De regio Ternaard en Wierum ontvangt nu enkel de verdubbelde dwangsom van €150.000 als gebaar van de NAM. Wij stemmen in met dit besluit, maar roepen het kabinet op om de regio Noardeast-Fryslân niet te vergeten en ook in de toekomst te blijven inzetten op het versterken van de lokale gemeenschap en de brede welvaart daar, zoals gebeurt met de regiodeal.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, FVD, JA21 en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de middagstemmingen. Ik schors de vergadering voor een kort ogenblik.
De vergadering wordt van 13.44 uur tot 13.46 uur geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (36812);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816);
-
-het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik heb begrepen dat de regering nog twee uur nodig heeft voor de beantwoording van de volgende blokjes, en dat is nog zonder interrupties. Dat betekent dat het schema dat wij hadden gepland, een uur opschuift. Pas om 15.45 uur zal de regering klaar zijn met de beantwoording. Ik hoop wel de repliek van de Eerste Kamer voor de dinerpauze te kunnen doen. Ik vraag dus uw begrip en medewerking om de regering snel te laten antwoorden.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Fiscaliteit.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat de publieke tribune zo vol zit. Er is heel veel belangstelling voor belastingplannen. Ik ga nu beginnen aan de beantwoording van de vragen over het Belastingplan.
De eerste vraag van de heer Martens was waarom er in de energiebelasting gekozen is voor een verhoging van de belastingvermindering en niet voor een tariefverlaging van de eerste schijven. Dat heeft te maken met complexiteit, zeg ik tegen de heer Martens. Een verlaging van de tarieven maakt de energiebelasting aanzienlijk complexer, en dat terwijl de huidige energiebelasting al complex is. Er zou dan namelijk een nieuwe teruggaveregeling moeten worden geïntroduceerd en de bestaande teruggaveregeling moeten worden aangepast. Een belastingvermindering of een verhoging van de belastingvermindering daarentegen is eenvoudig. Daar komt bij dat huishoudens met een lager inkomen, die relatief minder verbruiken, relatief meer profijt hebben van een verhoging van de belastingvermindering. Het klopt inderdaad dat het maandelijks om €0,78 gaat, dus in totaal bijna €10 en inclusief btw bijna €11,25.
Mevrouw Visseren-Hamakers had ook een vraag over die belastingvermindering en vroeg waarom er gekozen is voor deze generieke maatregel. Zou het niet voordeliger zijn om gericht bepaalde huishoudens te ondersteunen, bijvoorbeeld via de loonbelasting? Het klopt dat met inkomstenbelastingen gerichter kan worden gestuurd op de koopkracht van specifieke groepen, maar in algemene zin geeft de koopkrachtontwikkeling volgend jaar een evenwichtig en positief beeld voor alle inkomensgroepen. Daarom is er wat ons betreft geen reden om sterk bij te sturen. Het kabinet hecht eraan de energierekening voor alle huishoudens te verlagen en een verhoging van de belastingvermindering is de meest eenvoudige manier om dat te bereiken.
Dan vroeg mevrouw Moonen mij — ik zie haar even niet — waarom de regeling voor groen beleggen wordt afgeschaft. Het afschaffen van de fiscale voordelen van groen beleggen is per amendement, daar komt het weer, toegevoegd aan het Belastingplan 2025. Het is daarmee geen voorstel van het kabinet. Bij de behandeling van het Belastingplan 2025 in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger opgemerkt dat het huidige kabinet vooralsnog niet voornemens is een alternatief voorstel op te nemen in het Belastingplan 2026. Het huidige kabinet is, zoals bekend, inmiddels demissionair en wij vinden het echt aan een volgend kabinet om politieke keuzes te maken en eventueel maatregelen voor te stellen die in een wetsvoorstel kunnen worden opgenomen.
Dan vroeg de heer Holterhues waarom er voor de nieuwe percentage inkomstenbelasting voor de BES-eilanden is gekozen. Is dat alleen om budgetneutraliteit te realiseren of zijn er andere redenen? De verlaging van het percentage in de eerste schijf van de Wet inkomstenbelasting BES is bedoeld om het netto besteedbaar inkomen van inwoners met lage en middeninkomens aldaar te verbeteren. Het percentage is zo afgesteld dat inwoners met een bruto inkomen tot ongeveer 93.000 dollar erop vooruitgaan. Dat betreft meer dan 85% van alle belastingplichtigen. Deze lastenverlichting wordt inderdaad gecompenseerd door het tarief in de tweede schijf van de Wet inkomstenbelasting BES naar boven bij te stellen, zodat de maatregel budgetneutraal is en er meer recht wordt gedaan aan het draagkrachtbeginsel.
De heer Holterhues vroeg ook of er een evaluatiemoment is ingepland om te toetsen of de beoogde koopkrachtverbetering is gerealiseerd en welke indicatoren daarvoor worden gebruikt. Het CBS publiceert, zoals bekend, jaarlijks cijfers over de koopkrachtontwikkeling, ook op de BES-eilanden. Daarbij wordt onder andere onderscheid gemaakt naar inkomen, inkomstenbron en samenstelling van het huishouden. Specifiek voor de middelen die voor de BES-eilanden beschikbaar zijn gesteld in de zogenaamde CN-envelop, is het kabinet voornemens om de beleidsinzet van kabinet-Rutte IV het aankomende jaar te evalueren. Voor zover dat al mogelijk is op basis van de beschikbare gegevens, wordt daar ook de koopkrachtontwikkeling in meegenomen.
Dan een vraag van de heer Schalk over een verhoging of een minder grote verlaging van de brandstofaccijns. Hij vroeg of dat ook pas per 1 juli 2026 zou kunnen in plaats van per 1 januari 2026. Het kabinet — ik herhaal het maar weer — heeft een volledige voortzetting van de huidige accijnsvrijstelling tot 1 januari 2027 voorgesteld. Bij amendement is toch tot een verhoging van de brandstofaccijns per 1 januari 2026 besloten. Het is niet aan het kabinet om dit besluit van de Tweede Kamer ongedaan te maken. Het uitstellen van de verhoging van 1 januari naar 1 juli leidt bovendien tot een budgettaire derving.
De heer Schalk i (SGP):
Ik leef mee met het kabinet in dezen, want ik begreep dat dit inderdaad niet de route was die het kabinet zich had voorgenomen. Maar nu het zo is, is dat zo direct … Ik heb een paar voorbeelden gegeven van de enorme consequenties die het heeft voor een bedrijf met een hele grote omzet. Dat voorbeeld ging inderdaad over €600.000. Ik kreeg nog een bericht van een ander bedrijf. Als het gaat om een vrachtwagen, kost dat je gewoon dik duizend euro, bij wijze van spreken. Het gaat dus echt om veel geld. Ik snap dat er derving van inkomsten is, maar het amendement was gericht op het doorsluizen van de opbrengst naar het ov. Ik heb niks tegen het ov en ook niks tegen het doorsluizen van die gelden, maar dat hoef je dan alleen maar wat uit te stellen; we hoeven daarvoor dus geen dekking te zoeken. Het begint dan alleen maar later. Dat is toch een andere positie. De Tweede Kamer heeft niet gezegd: u zult in januari al geld over gaan maken.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat vraag ik me af. Het is natuurlijk zo dat die acccijnsverlaging een tijdelijke, eenmalige maatregel was. De verhoging is dat in principe dus ook. Ik weet niet hoe de heer Schalk zich dat precies voorstelt, maar op het moment dat je de gelden voor het ov later ter beschikking stelt en minder opbrengsten hebt, zullen er uiteindelijk ook minder gelden voor het ov zijn.
De heer Schalk (SGP):
Dat begrijp ik helemaal. In principe was de regering van plan om het helemaal te repareren in 2027. Daarover zeggen die ondernemers: "Prima, want dan weten we dat van tevoren; daar kunnen we op anticiperen. Daar kunnen we onze contracten op aanpassen." Nu kunnen ze dat niet. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat er dan bijvoorbeeld een halfjaar later pas een extra dotatie voor het ov komt, maar het ov had hier ook niet op gerekend; dit is nog maar een paar weken geleden bedacht. Dit staat als het goed is dus niet in hun begrotingen enzovoorts. Dat is gewoon een extra dotatie, die dan wat later begint. Zou de staatssecretaris daar toch nog even op willen reageren? Dat zou namelijk kunnen betekenen dat daar de ruimte zit voor hem om deze maatregel minder zwaar te laten vallen bij met name ondernemers.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik snap de zorgen van de heer Schalk heel goed, net als het rekenvoorbeeld dat hij heeft gegeven, maar ik denk niet dat wij als kabinet een door de Tweede Kamer in meerderheid aangenomen amendement dusdanig kunnen wijzigen door ervan uit te gaan dat men denkt: tja, het geld was niet verwacht, dus het is niet zo'n probleem als het dan maar de helft is, of als het wat later komt. Ik denk eerlijk gezegd dat dat wat ver zou gaan.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Tot slot, heel kort. Voor de youngtimerregeling konden we ook uitstel krijgen. Die redenering gaat dus niet helemaal op.
Staatssecretaris Heijnen:
Die redenering gaat wel op, want het uitstel rond de youngtimerregeling heeft nauwelijks budgettaire consequenties.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Ik denk dat het bekend is dat er juist in de regio's een enorme kaalslag is geweest op het gebied van openbaar vervoer en dat het geld dat daarvoor beschikbaar komt, heel erg welkom zal zijn. Ik kan me haast niet voorstellen dat het openbaar vervoer gaat zeggen: als we er wat extra geld bijkrijgen kunnen we niets doen aan het verbeteren van het openbaar vervoer, met name in de grensregio's. Kijkt u ook naar dat aspect?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, zeker kijken we daarnaar. In feite is mijn antwoord ook: we kunnen en gaan hier verder niets aan doen.
Dan vraagt mevrouw Visseren-Hamakers mij of ik bereid ben om de verlenging van de accijnskorting te heroverwegen met als gevolg dat de korting per '26 vervalt. Ook hier kan ik alleen maar aangeven dat bij amendement de Tweede Kamer de door het kabinet voorgestelde accijnskorting heeft verlaagd, waardoor de brandstofaccijns per 1 januari 2026 alsnog met 7% toeneemt. Dat is dus een door de Tweede Kamer aangenomen wet. Mevrouw Visseren-Hamakers vraagt mij nu of ik die verhoging verder kan verhogen, waardoor de verlaging helemaal vervalt. Dat is, denk ik, niet aan dit kabinet op het moment dat het Belastingplan in meerderheid door de Tweede Kamer is aangenomen.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het amendement in de Tweede Kamer was bedoeld om een besluit van het kabinet enigszins te verzachten. Ik vraag hierbij aan de staatssecretaris of hij niet wil overwegen om die verzachting door te zetten.
Staatssecretaris Heijnen:
Mevrouw Visseren-Hamakers formuleert het heel mooi. Volgens mij was het amendement met name bedoeld om extra geld beschikbaar te krijgen voor het ov. Dat was de reden voor het amendement van de heer Grinwis. Hij heeft de dekking gezocht in minder verlaging van de brandstofaccijns. Om uw vraag te beantwoorden: nee, verdere minder verlaging overwegen wij niet.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het is een begrotingspost van inmiddels, na amendering, 1,2 miljard. Dat is een hoop geld die naar een hele specifieke doelgroep gaat. Wij hebben hier gisteravond in het debat gehoord hoe groot die doelgroep is, maar desalniettemin is het een hele specifieke doelgroep én het is een nieuwe fossiele subsidie. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris of hij het wil heroverwegen. Het overwegen van deze gedachte levert de staatskas geld op, dus het zou makkelijk kunnen. Er hoeft geen dekking voor te worden gezocht. Het gaat er alleen om of wij meer kunnen kijken naar generiek inkomensbeleid en niet naar specifieke doelgroepen. Ik vraag dus nog één keer aan de staatssecretaris of hij de verzachting die is ingezet door de Tweede Kamer toch verder wil doortrekken.
Staatssecretaris Heijnen:
Zelfs al zou ik het willen, dan is daar een wetswijziging voor nodig en dat kan niet. Dat is één. En twee: volgens mij is het handhaven van die accijnsverlaging destijds ook een hele brede wens van de Tweede Kamer geweest op grond van een aangenomen motie daarover. Dat is de reden waarom die uiteindelijk ook in het Belastingplan terecht is gekomen. Diezelfde of misschien ietwat andere Tweede Kamer heeft vervolgens besloten om een deel van het geld te besteden aan het openbaar vervoer. Dat is de situatie zoals ze nu is. Zijn we daar blij mee? Nee, want we hadden liever die hele verlaging laten doorgaan. Maar we gaan zeker niet die verlaging nog verder terugdraaien.
De voorzitter:
Helder. U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Visseren-Hamakers, over de vervanging van de term "limonade" door "overige alcoholvrije drank" in de verbruiksbelasting: loopt het kabinet daarmee niet vooruit op de omzetting van de verbruiksbelasting en hoe verhoudt zich dit tot de intentie van het kabinet om de keuze over een stelselwijziging aan een nieuw kabinet te laten? Het doel van de wijziging in het Belastingplan is het tegengaan van omzeiling door het toevoegen van een vleugje zuivel aan de dranken. Dit staat trouwens niet in de weg aan de omzetting naar een belasting op basis van al dan niet toegevoegde suiker. Naast het tegengaan van omzeiling wordt met het Belastingplan het begrip "limonade" vervangen door "overige alcoholvrije drank". Dit is een puur technische wijziging zonder inhoudelijke implicaties. Door deze wijziging sluit de wet beter aan bij het taalbegrip. Het begrip "overige alcoholvrije drank" maakt duidelijker dat drank zoals alcoholvrij bier en plantaardige zuivelvervangers ook onder de wet vallen. Het begrip "limonade" past bij deze dranken minder goed en zorgt voor verwarring. Wellicht nog ter toevoeging: plantaardige zuivelvervangers die niet gearomatiseerd zijn, blijven onbelast.
De voorzitter:
Kort, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Het ging mij er in mijn eerste termijn vooral om of deze technische wijzigingen, of al dan niet technische wijzigingen, betekenen dat wat het kabinet in eerdere correspondentie heeft gezegd, namelijk "wij laten dit aan een nieuw kabinet", is veranderd.
Staatssecretaris Heijnen:
Nee, in principe niet. Dit is ook uitgebreid aan de orde geweest bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer, zoals mevrouw Visseren-Hamakers ongetwijfeld weet. Ik heb daar de toezegging gedaan dat ik medio februari een brief naar de Kamer stuur met een geactualiseerd overzicht van alle varianten, de zeven varianten die er inmiddels zijn. In die brief ga ik dan ook in op de meest actuele gezondheidsonderzoeken en uitvoeringskwesties. Op het moment dat dat overzicht is geactualiseerd, is het wat mij betreft aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Helder, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, helder. Vervolgt u uw betoog, staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u wel. Dan ga ik naar box 3, de favoriete box van velen. De heer Kroon vraagt of het kabinet erkent dat veel particulier vastgoed het afgelopen jaar wordt uitgepond en dat dit onwenselijk is. Daarnaast vraagt hij of ik de visie van BBB deel dat in een toekomstig stelsel kostenaftrek mogelijk moet zijn. In de afgelopen jaren zijn er inderdaad verschillende maatregelen genomen in het huurbeleid en de fiscaliteit die ertoe kunnen en zullen leiden dat het rendement voor private verhuurders daalt. Deze maatregelen in combinatie met veranderende economische omstandigheden kunnen en zullen voor private verhuurders reden zijn om hun bestaande huurwoningen te verkopen. In dat geval komt weliswaar de woning vaak beschikbaar voor de koopstarters op de woningmarkt, maar het kabinet vindt het wel belangrijk dat er ook voldoende aanbod van huurwoningen blijft bestaan. Daarom werkt het kabinet zo snel mogelijk aan de invoering van een nieuw stelsel in box 3. Daarin wordt voor vastgoed, zoals de heer Kroon denk ik wel weet, een vermogenswinstbelasting voorgesteld en wordt kostenaftrek mogelijk. Ook investeerders, waar overleg mee is geweest, geven aan dat ze goed uit de voeten kunnen met box 3.
Dan een vraag van de heer Van Rooijen over de vermogenswinstbelasting, namelijk waarom er niet voor een volledige vermogenswinstbelasting wordt gekozen. Zoals bekend, kiest het kabinet in eerste instantie voor een hybride box 3-stelsel. Vermogensaanwas is het uitgangspunt en vermogenswinst alleen voor vastgoed en start-ups. Zoals in diverse brieven al is aangegeven, kent een volledige vermogenswinstbelasting een aantal nadelen die zich niet voordoen bij de vermogensaanwasbelasting. Een belangrijkere reden, vind ik, waarom er op dit moment niet voor een volledige vermogenswinstbelasting zou moeten worden gekozen, is dat dat tot een vertraging leidt bij de invoering van het nieuwe stelsel met enkele jaren. Dat leidt automatisch tot een budgettaire derving die ook weer gedekt zou moeten worden. Dat neemt niet weg, zeg ik tegen de heer Van Rooijen, dat na de invoering per 1 januari 2028 een nieuw kabinet en een nieuwe Kamer, indien zij dat opportuun achten, nog altijd tot een volledige vermogenswinstbelasting zouden kunnen overgaan. Dat past denk ik ook heel goed uitvoeringstechnisch, want ik heb van de Belastingdienst en ook van de banken en verzekeraars begrepen dat zij minimaal twee jaar nodig hebben na 2028 om dat mogelijk te maken.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik dank de staatssecretaris voor dit duidelijke antwoord. Er is een motie-Van Rooijen aangenomen twee jaar geleden, ook mede door u ondertekend denk ik en door andere fracties. Dat waren dus niet alleen wij, maar een aantal fracties. Het verzoek daarin was om bij box 3 nieuw prioriteit te geven aan een algemene vermogenswinstbelasting, die dus niet alleen voor vastgoed gaat gelden, maar ook voor bijvoorbeeld aandelen. De motie was ingegeven — dat is ook mijn vraag — door de constatering dat een belasting op ongerealiseerde papieren waardestijgingen van aandelen, die dus niet zijn gerealiseerd, eigenlijk niet past in de filosofie van werkelijk rendement. Daarom is die motie ingediend en aangenomen. U zegt dat het grote budgettaire consequenties heeft als we nu al aan de slag gaan met een vermogenswinstbelasting, omdat dat een extra aanlooptijd nodig heeft. Maar een budgettair argument kan toch niet het belangrijkste argument zijn om een principieel nieuw stelsel op een verkeerde manier te beginnen? Wilt u daarop reageren? Ik denk dat er t.z.t. ook een risico bestaat bij de Hoge Raad. Zij kunnen zeggen: als je naar werkelijk rendement gaat, dan kun je niet niet-gerealiseerde papieren waardestijgingen van aandelen gaan belasten.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat laatste risico zien wij niet; laat ik daarmee beginnen. Het is niet puur een budgettaire reden. Daar sloot ik mee af. De belangrijkste reden is dat het nieuwe stelsel, waarvan de markt heeft aangegeven daar heel goed mee uit de voeten te kunnen, twee à drie jaar vertraagd wordt als we nu zouden gaan voor een volledige vermogenswinstbelasting. Vandaar dat ik zeg: laten we eerst voor het stelsel gaan dat nu in het wetsvoorstel staat, namelijk het hybride stelsel. Als het volgende kabinet of de volgende Kamer het wil, dan kunnen we twee à drie jaar later naar een zuivere vermogenswinstbelasting.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Een argument om destijds hiervoor te kiezen, om nog geen vermogenswinstbelasting te heffen op aandelen, was omdat de banken zeiden: dat kunnen wij eigenlijk niet. Dat was een vrij hard dictum in alle gewisselde stukken. Ik heb later van de staatssecretaris van Financiën begrepen — het doet er even niet toe of dat de vorige of deze was — dat de banken wel degelijk eerder in staat zijn om dat te doen, mits de politiek wil dat het sneller gaat. Anders gaat men hier misschien pas over twee à drie jaar twee jaar aan besteden. Dan zijn we straks vijf jaar verder en hebben we jarenlang een verkeerde wet.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat niet alleen de banken en de verzekeraars van belang zijn, maar ook de Belastingdienst. De Belastingdienst kan het op dit moment niet invoeren, dus vandaar het uitstel en de vervelende gevolgen voor de huidige mensen met vastgoed. Op de tweede plaats: ik heb met de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken gesproken. Ik heb van haar begrepen dat de banken dit wel kunnen, maar niet op dit moment.
De heer Van Strien vraagt mij of het klopt dat er geen verliesverrekening is in de tegenbewijsregeling voor box 3 en of dat anders wordt in het nieuwe stelsel. Het klopt dat er, ook op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad, in de Wet tegenbewijsregeling box 3 geen verliesverrekening mogelijk is. De Hoge Raad heeft dat beslist in zijn uitspraak. Rendementen kunnen wel binnen een jaar met elkaar verrekend worden, maar niet over de jaren heen. In het wetsvoorstel voor het nieuwe stelsel voor box 3 wordt verliesverrekening wel mogelijk gemaakt.
De heer Van Strien wijst mij erop dat verhuurders van vastgoed vaak geen gebruik kunnen maken van de tegenbewijsregeling in box 3, omdat ongerealiseerde waardemutaties worden meegenomen. Hij vraagt: wat betekent dat voor het nieuwe stelsel? Het klopt wat de heer Van Strien aangeeft, namelijk dat ongerealiseerde waardemutaties moeten worden meegenomen in het huidige stelsel, in de Wet tegenbewijsregeling box 3. Dat gebeurt op basis van de uitspraak van de Hoge Raad, die ik net aangaf. In het nieuwe stelsel wordt een vermogenswinstbelasting voorgesteld voor vastgoed. Dat betekent dat de waardeontwikkelingen van het vastgoed pas bij realisatie in de heffing worden betrokken, bijvoorbeeld bij de verkoop. De box 3-investeerders met wie we contact hebben gehad, geven aan dat ze hiermee goed uit de voeten kunnen.
Voorzitter. Ik ga naar de vliegbelasting. Mevrouw Moonen vroeg hoe we tot de tarieven zijn gekomen en of die voldoende gedifferentieerd zijn om een gedragsverandering teweeg te brengen. Zoals ook in de toelichting aangegeven, kent de maatregel twee doelen: budgettaire opbrengst en een hogere mate van internalisatie van externe kosten van vliegen. Het teweegbrengen van een gedragsverandering is expliciet geen beleidsdoel van de maatregel. De voorgestelde tarieven zijn dus zo gekozen dat ze binnen deze budgettaire opbrengst — uit mijn hoofd: 257 miljoen — zorgen voor een hogere mate van internalisatie, met name voor de middellange- en langeafstandsvluchten.
Dan een vraag van mevrouw Van der Linden over de vliegbelasting, namelijk of deze maatregel wel opweegt tegen het risico voor de werkgelegenheid en de rol van Nederland als mainport. Zoals u vast weet, komt uit onderzoek naar voren dat de maatregel zorgt voor een afname van de passagiersaantallen met 0,2%, terwijl het aantal vluchten gelijk blijft. Met andere woorden: de latente vraag naar vluchten is in Nederland groter dan het aanbod. Het aantal vrachtvluchten neemt naar verwachting echter toe met 0,5%. Gegeven deze getallen ziet het kabinet geen aanleiding om te verwachten dat de maatregel leidt tot verlies van werkgelegenheid of een significant effect heeft op de rol van Nederland als mainport.
De heer Koffeman vraagt zich af of het regeringsvliegtuig is uitgezonderd van de vliegbelasting en of er cijfers zijn over hoeveel er met het vliegtuig wordt gevlogen. Ja, voor vertrek met passagiers met het regeringsvliegtuig is vliegbelasting verschuldigd. De vluchtgegevens van het regeringsvliegtuig — dat heb ik zo begrepen, ik heb dat nooit opgezocht — worden per kwartaal gepubliceerd. Ik kan u aangeven dat in het afgelopen kwartaal het vliegtuig zo'n twintig keer is gebruikt.
Dan vraagt de heer Koffeman of er een stijgende lijn is te zien in het aantal ambtenaren dat naar Brussel of Berlijn reist met de trein. Ja, op grond van de CAO Rijk is het de ambtenaren pas toegestaan met het vliegtuig te reizen wanneer de reistijd per trein meer dan acht uur bedraagt. Dat betekent dus dat reizen naar Brussel en Berlijn in de basis altijd met de trein worden gemaakt. Inzage in de exacte aantallen reizen heb ik niet.
De heer Koffeman vraagt of het kabinet bereid is om in EU-verband te pleiten voor een accijns op kerosine. Zoals hij wellicht weet, heeft Nederland zich daar bij de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn energiebelastingen sinds 2021 voor ingezet. Tijdens de Ecofin van 14 november 2025 over de ETD waren de reacties van lidstaten op een al afgezwakte tekst zó negatief dat het er niet op lijkt dat er een compromis bereikt kan worden. We moeten eerlijk zijn, kerosinebelasting op Europees niveau is op dit moment voorlopig dus geen realistisch vooruitzicht, maar Nederland blijft zich daarvoor wel inzetten, net als in het verleden.
De heer Hartog stelt een aantal vragen over de indeling van landen en of daarbij is uitgegaan van de afstand tot de hoofdstad en, zo ja, waarom Bonaire, Sint-Eustatius en Saba dan afzonderlijk worden genoemd. Ja, bij de indeling is uitgegaan van de hemelsbrede afstand tussen Amsterdam en de hoofdstad van de staat of het gebied van bestemming. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba worden afzonderlijk genoemd omdat zij staatsrechtelijk deel uitmaken van het Caribisch deel van het Koninkrijk en niet van Europees Nederland. Vluchten daarnaartoe zijn daarom geen binnenlandse vluchten, maar intercontinentale vluchten die vervolgens beleidsmatig onder een lager tarief zijn gebracht vanwege de negatieve economische neveneffecten die het niet-uitzonderen met zich mee zou brengen.
Tevens vraagt de heer Hartog waarom ultraperifere gebieden wel expliciet zijn opgenomen, terwijl eilanden als Corsica en Sardinië niet afzonderlijk vermeld zijn. Kan ik dat toelichten, vraagt hij. Voor de duidelijkheid van de wet zijn dergelijke landen en gebieden expliciet opgenomen in het wetsvoorstel; de UPG's, de ultraperifere gebieden. Deze landen en gebieden hebben namelijk speciale banden met landen binnen de Europese Unie, maar maken geen onderdeel uit van het in Europa gelegen deel van de EU-lidstaten. Eilanden als Corsica en Sardinië daarentegen zijn onderdeel van het in Europa gelegen deel van Frankrijk en Italië en voor deze eilanden geldt daarom hetzelfde tarief als voor het vasteland. Dat is de reden dat een afzonderlijke vermelding niet nodig is.
De heer Hartog vraagt waarom Groenland niet op dezelfde wijze wordt behandeld als de Faeröereilanden. Beide vallen onder landen en gebieden overzee en worden behandeld volgens de hoofdregel. Beide gebieden worden daarom ingedeeld aan de hand van de afstand van hun hoofdstad tot Amsterdam. De afstanden zullen verschillen, maar de gebieden zelf worden hiermee dus niet verschillend van elkaar behandeld.
De heer Hartog vraagt nog naar de vluchten naar Sint Maarten, die anders worden belast dan de vluchten naar Saint-Martin. Hij vraagt mij wat de verwachte gevolgen hiervan zijn voor de keuzes van passagiers, hoe de Franse regering aankijkt tegen dit verschil en of ik bereid ben om hier nog in overleg over te treden met de Europese partners. Naar ik heb begrepen, gaan alle vluchten naar het eiland naar Sint Maarten, omdat het Franse deel van het eiland geen eigen luchthaven heeft. Alle commerciële vluchten komen dus aan op Sint Maarten en vallen daarom onder hetzelfde tarief.
De heer Baumgarten vraagt mij of ik kan toelichten waarom een belasting zonder eigen milieudoelstelling via de milieusfeer …
De heer Hartog i (Volt):
Ik wachtte even het onderdeel af over de indeling van de landen. Ik heb eigenlijk nog twee punten op dat punt. De ultraperifere gebieden zijn integraal onderdeel van de Europese Unie, dus hoeven niet vermeld te worden. Die zijn gewoon onderdeel van Frankrijk, dus die hoeven niet speciaal vermeld te worden. De hoofdstad van Guadeloupe is Parijs. Dat is één. Twee. Ik had ook vragen gesteld over de, waarschijnlijk militaire, marine- en vliegbasis op Cyprus van het Verenigd Koninkrijk, die ook worden uitgezonderd van het afstandscriterium. Mijn vraag was waarom die ook worden uitgezonderd.
Staatssecretaris Heijnen:
Die laatste vraag heb ik niet genoteerd, dus daar kom ik in de tweede termijn op terug.
De heer Hartog (Volt):
Het ging om Akrotiri en Dhekelia. Die heb ik expliciet genoemd.
Staatssecretaris Heijnen:
Excuus. Hoe heb ik het kunnen missen?
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kom bij de vraag van de heer Baumgarten of ik kan toelichten waarom een belasting zonder eigen milieudoelstelling via de milieusfeer wordt gerechtvaardigd. Zoals ik ook al in mijn antwoord aan mevrouw Moonen heb aangegeven, beoogt de maatregel niet primair een milieuvoordeel. De gestelde doelen worden met de maatregel behaald, naar verwachting zonder substantiële effecten op onder andere de netwerkkwaliteit van Nederland. Zodoende acht het kabinet de maatregel gerechtvaardigd. De doelstelling van de maatregel is budgettair. Het gaat om 257 miljoen. Het doel is ook een betere internalisatie van de externe kosten van vluchten, met name middellange en lange vluchten.
De voorzitter:
Ook voor de tijd is het handig als u gelijk opspringt, meneer Baumgarten.
De heer Baumgarten i (JA21):
Ik snap het, mevrouw de voorzitter, maar ik wist even niet of de staatssecretaris nog met een vervolg kwam. Als ik goed geïnformeerd ben, dan zou er over vijf jaar een effectrapportage moeten komen van deze maatregel. O, daar komt u nu op? Dan was ik inderdaad te voorbarig.
Staatssecretaris Heijnen:
Sorry, ik probeer de vragen zo veel mogelijk een voor een te beantwoorden. Ik moet er nog aan wennen. Misschien moet ik sneller doorspreken. Dan hoeft u niet op te staan. U had gevraagd of ik zou kunnen toezeggen om binnen twee jaar een tussentijdse, monitorende effectenrapportage op te stellen. Dat wordt lastig. Dat kan ik eigenlijk niet toezeggen, want een evaluatie binnen twee jaar na inwerkingtreding geeft naar verwachting nog geen volledig beeld van de effecten van de maatregel. Wel zullen de effecten van de maatregel jaarlijks gemonitord worden. Dat kan ik wel toezeggen. Indien daar aanleiding toe bestaat, wordt bezien of een eerdere evaluatie of bijstelling wenselijk is. Deze monitoring zal ongetwijfeld met de Kamer gedeeld worden.
De heer Baumgarten (JA21):
Dank aan de staatssecretaris hiervoor. Ik beschouw het toch even als een toezegging. U gaat het dus jaarlijks monitoren en eventueel bijstellen. Ik vind het wel een wonderlijk antwoord, moet ik constateren, dat het na twee jaar niet mogelijk is, maar wel per jaar. Dat geeft kortsluiting in mijn brein, maar dat zegt misschien iets over mij.
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien dat de kortsluiting wordt veroorzaakt door de evaluatie, die veel omvattender is dan de jaarlijks terugkerende monitoring.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog, hoop ik dan.
De heer Baumgarten (JA21):
Ik ga toch nog even de diepte in. Ik ga er dan van uit dat die monitoring ook effecten gaat benoemen, want daar hebben we het natuurlijk over. Zijn er conclusies te trekken uit die monitoring? Daar gaat mijn verzoek aan de staatssecretaris natuurlijk over.
Staatssecretaris Heijnen:
Jazeker. Ik geef ook aan: indien de monitoring of een eerdere evaluatie aanleiding geeft tot bijstelling, wordt daarop geacteerd.
De heer Baumgarten (JA21):
Dan beschouw ik de toezegging toch als voldaan. Dank u.
Staatssecretaris Heijnen:
Voorzitter. Dan de belasting op privéjets. Mevrouw Van der Linden vroeg of bepaalde partijen daarmee niet onbedoeld worden benadeeld, bijvoorbeeld bij medische evacuaties, zakelijke noodsituaties et cetera. Op dit moment zijn lesvliegtuigen en vliegtuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden van hulpdiensten al uitgezonderd van de vliegbelasting, maar dat weet u. In aanloop naar de invoering per 2030 brengt het kabinet de verwachte impact van het amendement in kaart. Als uit deze analyse blijkt dat passagiers van bepaalde soorten vluchten — dat zijn de vluchten die mevrouw Van der Linden noemt — of vliegtuigen mogelijk onbedoeld onder nieuwe hogere tarieven komen te vallen, zal het volgende kabinet bezien of aanvullende uitzonderingen nodig zijn.
Tot slot bij dit kopje een vraag van de heer Baumgarten: "Deelt de staatssecretaris het beeld dat de impact en het handelingsperspectief voor luchtvaartondernemers niet in ogenschouw zijn genomen bij het amendement-Stultiens. Welke instrumenten staan ter beschikking om die impact te minimaliseren?" De invoering is, zoals de heer Baumgarten heeft gezien, pas per 2030. In aanloop naar de invoering brengt het kabinet de verwachte impact in kaart, niet alleen op het vestigingsklimaat, maar ook op de uitvoering voor de belastingplichtigen, dus voor de bedrijven die geraakt worden, en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst. Dat zal de komende tijd worden onderzocht. Aan de hand van de uitkomsten daarvan zal worden bekeken of daarvoor aanvullende actie nodig is.
Voorzitter. Dan ga ik naar het fiscaal inzagerecht. De heer Walenkamp vraagt of ik kan toelichten hoe het inzagerecht rekening houdt met minder digivaardige burgers. Daar is in het wetsvoorstel rekening mee gehouden. Daarom is toegezegd om het inzagerecht ook voor die doelgroep toegankelijk te maken. Bij de Belastingdienst wordt momenteel het proces uitgewerkt om minder digivaardigen te ondersteunen. De bedoeling, zeg ik tegen de heer Walenkamp, is ook om al in 2026 ondersteuning te bieden. Dat zal, net als bij de digitale inzage, verlopen als groeiproces. Dat zal daar dus gelijk aan oplopen.
Daarnaast is er hulp bij het verkrijgen van toegang tot het digitale dossier, bijvoorbeeld via een Belastingdienstkantoor of de BelastingTelefoon. Wanneer de inzagestukken van een rijksbelasting bij koninklijk besluit worden geformaliseerd, dus telkens als we een stapje verder zetten, moet ook de voorziening voor minder digivaardige burgers gereed zijn. Ook de Douane streeft ernaar om het inzagerecht zo veel mogelijk digitaal te realiseren. Wij denken dat dit goed aansluit bij de doelgroep van de Douane, die hoofdzakelijk bestaat uit ondernemers.
De heer Walenkamp vraagt hoe bij het inzagerecht kan worden voorkomen dat dossiers verloren gaan als gevolg van faillissement. Hij noemde daarbij het voorbeeld van het Slotervaartziekenhuis. De grondslag voor de plicht tot het bewaren van medische dossiers door ziekenhuizen is niet de Archiefwet, maar de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De Archiefwet stelt regels voor archivering door overheidsorganen. Bij overheidsorganen zal de situatie zich niet voordoen dat dossiers verloren dreigen te gaan als gevolg van faillissement. Het wetsvoorstel stelt daarom geen regels hieromtrent.
De heer Kroon vraagt wanneer het kabinet komt met een plan om deze wet uit te breiden naar decentrale overheden. Naar het oordeel van het kabinet ligt het in de rede dat er ook een vorm van inzagerecht voor decentrale belastingen zou moeten gelden. Dat zijn we met de heer Kroon eens. Aan de hand van een uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden, die naar verwachting medio 2026 wordt afgerond, zal het kabinet met een concreet plan van aanpak komen.
Dan vraagt de heer Kroon hoe ook buiten de termijn van de Archiefwet over de hele fiscale levensloop van een belastingentiteit burgerrechtspersoon de fiscale transparantie kan worden geborgd. De Belastingdienst en de Douane zijn als bestuursorgaan op grond van de Archiefwet verplicht om selectielijsten op te stellen. Daarin wordt onder meer aangegeven welke archiefbescheiden vernietigd moeten worden en wanneer. Dat doen zij in afstemming met het Nationaal Archief. Deze vernietiging van archiefbescheiden is verplicht. De Belastingdienst en de Douane zorgen ervoor dat na afloop van de vernietigingstermijn de stukken worden vernietigd conform de vastgestelde procedure. Het is daarom niet mogelijk om na afloop van die termijn nog inzage te bieden in het fiscale dossier. Als blijkt dat de stukken langer relevant zijn — daar gaat de heer Kroon in zijn vraag van uit — dan de termijnen die in de selectielijsten zijn vastgesteld, kan worden overwogen om die termijnen in de selectielijsten aan te passen, maar dat moet dan wel gebeuren. De Belastingdienst en Douane hebben echter geen aanwijzingen dat die termijnen op dit moment te kort zijn.
De heer Kroon i (BBB):
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris ...
De voorzitter:
Meneer Kroon, het geluid van uw microfoon doet het op de een of andere manier niet.
De heer Kroon (BBB):
Doet die het op deze wijze wel?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja.
De heer Kroon (BBB):
Nu ben ik even van mijn à propos.
Staatssecretaris Heijnen:
U had het over een lijstje maken.
De heer Kroon (BBB):
U geeft aan dat er een lijst is met documenten die daar wel onder vallen. Ik heb in de eerste termijn een aantal voorbeelden genoemd van documenten die wel relevant zijn. Is dat dan niet een aanleiding om die lijst uit te breiden? Zou de staatssecretaris een exercitie kunnen uitvoeren om na te gaan welke documenten ook onder dat fiscaal inzagerecht zouden moeten vallen, met een termijn die langer is dan alleen de termijn van de Archiefwet?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan er zeker naar kijken. Ik wil er nog wel op wijzen dat straks via het digitale inzagerecht de belastingplichtige de mogelijkheid heeft om de documenten die erop staan te downloaden en zelf te bewaren, dus ongeacht hoelang de Belastingdienst of de Douane die documenten bewaart. Maar ik zal ernaar kijken.
Dan gaan we naar de minimumbelasting in pijler 2. De heer Walenkamp vroeg: in hoeverre is het tarief van 50% in de Wet minimumbelasting afgestemd met andere EU-landen en in hoeverre is de minimumbelasting zelf in lijn met de rapporten van Wennink en Draghi? Ik denk niet dat ik hoef toe te lichten wat de Wet minimumbelasting precies inhoudt, maar deze is afgestemd binnen de EU en de OESO. Daarmee gelden deze regels niet alleen binnen de EU, maar is deze wet eveneens in lijn met de afspraken over de wereldwijde minimumbelasting die zijn gemaakt met meer dan 140 landen van het Inclusive Framework. Nederland acht een gelijk speelveld en het EU-concurrentievermogen van belang en heeft hier in de lopende pijler 2-onderhandelingen oog voor. Dat is in lijn met de rapporten van Wennink en van Draghi.
Mevrouw Van der Linden vraagt mij of ik risico's zie voor het vestigingsklimaat, met name ten aanzien van de tonnageregeling in relatie tot de minimumbelasting. Ik stel voorop dat de Wet minimumbelasting voorziet in een vrijstelling voor inkomen uit internationale scheepvaart en dat het de verwachting is dat slechts in enkele specifieke situaties gebruikers van de tonnageregeling geraakt zullen worden door de minimumbelasting. Het maken van eenzijdige nationale aanpassingen aan deze vrijstelling is echter niet goed mogelijk door de EU-richtlijn over een minimumniveau van belastingheffing en het OESO-peerreviewproces. Daarnaast zal dat mogelijk ook een averechts effect hebben op de werking van pijler 2 en doet het ook afbreuk aan het creëren van een gelijk speelveld. Dat gezegd hebbend heeft Nederland in het kader van een andere uitzondering, namelijk op basis van reële aanwezigheid, aandacht gevraagd voor een industriespecifieke uitleg, onder meer voor ondernemingen in de maritieme sector. Dit heeft Nederland recent opnieuw aangekaart en hier zal Nederland aandacht voor blijven vragen.
Dan vroeg de heer Hartog mij wat de situatie is rondom de lopende onderhandelingen over de wereldwijde minimumbelasting en waarom Nederland hiermee zou instemmen. Op dit moment wordt, zoals wellicht bekend, door meer dan 140 landen van het OESO Inclusive Framework onderhandeld over de wereldwijde minimumbelasting, met het streven om voor het einde van het jaar via consensus een akkoord te bereiken. Onderdeel van deze onderhandelingen — daar doelt de heer Hartog wellicht op — is de uitwerking van een zogenaamde side-by-side-oplossing voor pijler 2. Het fiscale stelsel kan dan worden erkend als equivalent van de Wet minimumbelasting wanneer een staat over een robuust stelsel beschikt dat een met pijler 2 vergelijkbare minimumbelasting waarborgt. Daarnaast wordt momenteel nog onderhandeld over een vereenvoudiging van pijler 2, wat ook ons Nederlandse bedrijfsleven belangrijk vindt, en wordt gekeken of de behandeling van bepaalde belastingtegoeden onder pijler 2 moet worden aangepast.
Zoals ik al zei, op dit moment wordt nog druk onderhandeld over pijler 2. Het streven van alle betrokken landen en zeker ook van Nederland is nog steeds om voor het einde van het jaar tot overeenstemming te komen. Ik hoop uw Kamer zo spoedig mogelijk, voor het einde van het jaar, over de uitkomsten van de onderhandelingen te kunnen informeren, maar zoals u wellicht zult begrijpen kan ik daar ook in het kader van onze onderhandelingspositie nu niet verder op ingaan.
De heer Hartog (Volt):
Ik heb de staatssecretaris specifiek gevraagd naar de rol van de Verenigde Staten van Amerika, de VSA. We hadden een akkoord. We hebben er ook heel lang over gedebatteerd twee jaar geleden: moet Nederland voorloper zijn? We bespraken al dat soort dingen. Vervolgens zeggen de Verenigde Staten: we doen gewoon niet mee. Nu zitten we midden in onderhandelingen waar we gewoon niet in hadden moeten zitten. Mijn vraag is: waarom zitten we in die onderhandelingen en waarom zeggen we niet gewoon tegen de VSA dat ze het ondertekend en geratificeerd hebben en dat ze het gewoon uit moeten voeren? Dan kunnen we daarna weleens kijken of we een aanpassing kunnen doen met zo'n equivalentiestelsel. Waarom laten we ons op deze manier onder druk zetten? Stel dat we er niet uit komen, legt Nederland dan ook eventueel bijheffingen op aan Amerikaanse bedrijven? Dat was de vraag.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Dat laatste is eigenlijk min of meer de doelstelling van pijler 2. Maar ik ga ervan uit dat we er wel uit komen met de Verenigde Staten. Het is inmiddels ook duidelijk dat de Verenigde Staten echt een minimumbelasting hebben die vergelijkbaar is met de Wet minimumbelasting. We zouden er natuurlijk voor kunnen kiezen om de onderhandelingen te stoppen, maar dat zou ertoe kunnen leiden dat de Verenigde Staten aan bedrijven die tot Nederlandse concerns behoren, Nederlandse multinationals, strafheffingen gaan opleggen. Dan kun je wel zeggen dat je daar niet aan toe moet geven, maar van de andere kant zou dat zeer schadelijk zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven.
De heer Hartog (Volt):
Ik ben het toch niet met de staatssecretaris eens. De Verenigde Staten hebben zich gebonden aan het OESO-akkoord. Ze moeten het gewoon uitvoeren. Dan kunnen ze dus geen strafheffingen opleggen, want wij voldoen aan het OESO-akkoord. Ik heb hier toch problemen mee. Ik wil toch dat de staatssecretaris misschien nog eens gaat kijken — ik weet precies hoe onderhandelingen werken — of wij een duidelijkere positie in kunnen nemen. We moeten ons niet laten koeioneren door de Verenigde Staten van Amerika.
Staatssecretaris Heijnen:
Tot slot: we laten ons zeker niet koeioneren door de Verenigde Staten. We staan er op dit moment ook zeker niet alleen in. Dit is binnen de Europese Unie een gezamenlijk standpunt.
Dan ga ik naar de varia, voorzitter. Het schiet lekker op.
De voorzitter:
Inderdaad, u schiet op, dus het kan best zo zijn dat we onze oude planning weer halen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik doe mijn best. Maar er zijn nogal wat varia. De heer Kroon vraagt mij of ik het ermee eens ben dat een lage kostprijs een goede prikkel is om koopkracht te stimuleren en dat afzien van btw op primaire producten de meest effectieve manier is om burgers te stimuleren om gezonde voeding te kopen. Daar ben ik het helaas niet mee eens, omdat uit diverse onderzoeken naar het verlaagde tarief volgt dat de btw ten principale een ongeschikt instrument is om de consumptie van gezonde voeding te stimuleren. Dergelijke btw-verlagingen zijn behoorlijk, erg, ondoelmatig, erg ongericht en zeer duur. Uit dit onderzoek volgt bovendien dat alternatieve maatregelen beter kunnen bijdragen aan het stimuleren van een gezondere voedselomgeving.
De heer Kroon (BBB):
Nou word ik getriggerd. Dan zou ik graag van de staatssecretaris vernemen welke maatregelen binnen het fiscale domein daar dan beter voor zijn.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb het niet zozeer over binnen het fiscale domein. Alternatieve maatregelen buiten het fiscale domein zouden daar geschikt voor zijn. Een van de voorbeelden die je kunt bedenken, is het gratis verschaffen van schoolmaaltijden, wat op dit moment gebeurt.
De voorzitter:
Dat is inderdaad een alternatief. Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan vraagt de heer Van Rooijen mij of ik bereid ben om een tweede-orde-onderzoek te laten verrichten naar de btw-verhoging op logies. Laat ik beginnen met zeggen dat het kabinet van begin af aan heeft erkend dat de btw-verhoging impact heeft op de sector. In de impactanalyse van Significant en in onderzoeken die de sector heeft laten uitvoeren, is al uitgebreid gekeken naar de effecten op omzet en werkgelegenheid. Wij zien op dit moment ook niet echt een meerwaarde in een extra onderzoek. We hebben aangegeven dat de effecten van de maatregel vanaf volgend jaar goed gemonitord worden.
De heer Van Strien vraagt mij of het klopt dat de netto belastinginkomsten op tabak nu al lager zijn dan voor de exceptionele verhoging en of dit niet tot een beleidswijziging moet leiden. Het klopt dat de opbrengst van de tabaksaccijns na de accijnsverhoging in 2024 is gedaald, en wel van 3,1 miljard euro in 2023 naar afgerond 3 miljard euro in 2024. Ook in 2025 lijken de opbrengsten lager uit te vallen dan in 2023. Een verlaging van de accijnstarieven daarentegen leidt tot een budgettaire derving en is daarom wat ons betreft onwenselijk. Daarnaast is het — dit zeg ik tegen de heer Van Strien, die er niet is — ook contrair aan het gezondheidsbeleid van het kabinet. En bovendien is het kabinet demissionair.
O, ik begrijp dat de heer Van Strien wordt vervangen. Sorry, voorzitter.
Mevrouw Bakker-Klein vraagt mij hoe het kabinet grenseffecten weegt bij fiscale maatregelen als het minimaliseren daarvan geen zelfstandig doel is en hoe die afweging zich tot het uitgangspunt "elke regio telt" verhoudt. In de besluitvorming weegt het kabinet mee of de verwachte grenseffecten proportioneel zijn en samenhangen met het doel van de maatregelen. Bij fiscale maatregelen worden grenseffecten meegenomen in de budgettaire ramingen. Ook worden de grenseffecten betrokken bij het inschatten van effecten op klimaat en gezondheid.
De heer Beukering vraagt mij of ik bereid ben om de grenseffecten bij buurlanden aan te kaarten en de gerichte lastenverlichting op de primaire levensbehoeften en op brandstof te bezien. Het kabinet is altijd voorstander van afstemming en het uitwisselen van inzichten met buurlanden over grenseffecten. Mijn voorganger heeft dit onderwerp met collega's binnen de Benelux besproken. Ook onze buurlanden hebben te maken met vergelijkbare grenseffecten. Tegelijkertijd geldt dat accijnzen nationale heffingen zijn en daarmee primair een nationale verantwoordelijkheid. We hebben wel geregeld over en weer overleg met buurlanden over dit soort grenseffecten, zeg ik tot slot als antwoord op de vraag van de heer Beukering.
De heer Holterhues vraagt mij of ik de beelden herken die het rapport-Wennink schetst en wat het kabinet gaat doen om te zorgen dat een volgend kabinet voortvarend met deze hervormingen aan de slag kan. Ik herken de boodschappen van het rapport. Om onze welvaart te behouden en onze collectieve voorzieningen betaalbaar te houden, moet onze economie harder groeien. Het rapport van de heer Wennink biedt daarvoor waardevolle aanbevelingen. Het is nu met name aan de formerende partijen of en hoe zij deze aanbevelingen ter harte nemen.
Dan kom ik op een vraag van de heer Walenkamp. Wat is volgens de staatssecretaris het ideale equilibrium tussen sparen en uitgeven van huishoudens respectievelijk bedrijven respectievelijk de Staat? We zijn benieuwd naar uw fiscale macro-economische reflecties op het komende Belastingplan en de wetgeving? Een ideaal evenwicht betreft een theoretische exercitie en hangt af van vele factoren. Het is daarom niet goed mogelijk om hierop een antwoord te geven. Het kabinet is niet voornemens om middels fiscale wet- en regelgeving, waar ik nu nog over ga, te sturen op dergelijke uitgangspunten.
De heer Kroon vraagt mij of er binnen het ministerie een minimumimpact- of proportionaliteitstoets is. Zoals hij weet doorloopt fiscale wetgeving veel verschillende toetsen. Zo wordt er advies gevraagd bij het ATR, de Raad voor de rechtspraak, de AP en de Raad van State. Daarnaast wordt de wetgeving getoetst door JenV, worden de doenvermogensaspecten voor de belastingplichtigen in kaart gebracht, en wordt de impact op de Belastingdienst door middel van een uitvoeringstoets bepaald. Bij al deze adviezen en toetsen wordt ook de impact op burgers meegenomen. Er vindt dus geen wijziging van een wet of regelgeving plaats zonder een zorgvuldige en diepgaande afweging van al dit soort aspecten.
De heer Kroon vraagt of er amendementen ontraden worden vanwege de geringe bijdrage die ze leveren, of wanneer de kosten te hoog zijn. Een amendement is een in de Grondwet opgenomen recht van de Tweede Kamer. Het staat de leden van de Tweede Kamer vrij om amendementen in te dienen wanneer ze dat nodig achten. Wij als kabinet appreciëren amendementen en het oordeel daarbij is afhankelijk van veel verschillende factoren, waaronder ook de impact die ze hebben. Het is bekend dat het kabinet bijvoorbeeld de aangenomen amendementen inzake de wet-Hillen box 3 en de youngtimerregeling heeft ontraden.
De heer Kroon (BBB):
Staatssecretaris, de vraag was naar aanleiding van de verlaging van de energielasten voor de burgers, met €0,78 per maand, geloof ik. Weegt de implementatie dan wel op tegen de bijdrage voor de burgers?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, in dit geval wel, omdat het zo'n eenvoudig toepasbare maatregel is. Er is een uitvoeringstoets gedaan, waarin de kosten eenmalig en structureel zijn opgenomen.
De voorzitter:
U vervolgt met varia.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Martens vraagt me — volgens mij heb ik die vraag vaker van hem gehoord — hoe ik voorkom dat we sluipenderwijs toegaan naar een belastingstelsel dat mensen belast die geen sterke lobby hebben. Bij het maken van wetgeving weegt het kabinet de maatschappelijke belangen in ieder geval breed. Daarbij weegt in beginsel één belang niet zwaarder dan het andere.
Daarnaast doorlopen zelfstandige fiscale wetsvoorstellen en ook het spoedtraject rondom het Belastingplan een zorgvuldig wetgevingsproces. Hiermee waarborgt het kabinet een gedegen afweging van alle maatschappelijke belangen. Dit proces is doorgaans niet aanwezig wanneer amendementen worden aangenomen in de Tweede Kamer. Daar hebben wij althans geen zicht op. Het staat de leden van de Tweede Kamer vrij om amendementen in te dienen op het wetsvoorstel. Ik ben en blijf echter van mening dat het van groot belang is dat de potentiële gevolgen en effecten van amendementen goed worden gewogen. Ik kan alleen zeggen dat wij bij de wetsvoorstellen vanuit het kabinet alle maatschappelijke aspecten en belanghebbenden meenemen. Het is zeker niet zo dat sterke lobbyclubs minder belasting betalen.
De heer Holterhues vraagt hoe het kabinet borgt dat de nieuwe fiscale maatregelen geen onnodige complexiteiten toevoegen voor het bedrijfsleven. Bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving worden ook de gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven in beeld gebracht en wordt waar mogelijk de wet- en regelgeving zo opgesteld dat de gevolgen zo beperkt mogelijk zijn. Deze inschatting van de gevolgen voor administratieve lasten wordt onafhankelijk getoetst door het Adviescollege toetsing en regeldruk. Dat is wat ons betreft een extra borging daarvoor.
De heer Schalk vraagt naar de stand van zaken over zijn bij de Algemene Financiële Beschouwingen aangenomen motie om de samenvoeging van de drie kindregelingen te onderzoeken. Hij vraagt mij of dit onderzoek al is gestart en of ik een update kan geven. Ik kan hem vertellen dat deze motie is opgepakt door mijn collega's bij SZW. Kindregelingen vallen namelijk onder hun verantwoordelijkheid. Zij pakken dit op in het kader van spoor 5 van de hervormingsagenda inkomensondersteuning. Ik heb begrepen dat voorzien is dat de Kamer in juni 2026 met een brief over deze hervormingsagenda inkomensondersteuning geïnformeerd wordt. Het is dus opgepakt door SZW en u wordt in juni 2026 geïnformeerd.
Dan een vraag van de heer Martens over de inkoopfaciliteit eigen aandelen: is Nederland aanvoerder in een race naar de bodem en wil ik in Europees verband misschien pleiten voor een gelijke behandeling? Ik heb een hele uitgebreide beantwoording, waarin met name wordt ingegaan op de achtergrond van de inkoopfaciliteit eigen aandelen, maar ik wil eigenlijk een aantal conclusies met de heer Martens delen. Als hij dan nog vragen heeft, komen we er vast samen uit.
De inkoopfaciliteit in Nederland is belangrijk voor het Nederlandse vestigingsklimaat en heeft niets te maken met belastingontwijking. In 2023 is er een breed onderzoek gedaan naar de verschillende aspecten van de inkoopfaciliteit. Daarbij is toen al gebleken dat landen de inkoop van aandelen verschillend behandelen. Ik denk dat de heer Martens daar ook op doelt. Zo hebben bijvoorbeeld de Verenigde Staten een specifieke heffing op de waarde van de inkoop van aandelen. Dat is op de brutowaarde, met volgens mij 1%. Duitsland heft op de inkoop in beginsel echter geen belasting. Het Verenigd Koninkrijk kent zelfs helemaal geen dividendbelasting. Uit dit onderzoek uit 2023 blijkt ook dat het lastig is om rechtssystemen met elkaar te vergelijken. Zoals ik al zei, heeft de inkoopfaciliteit in Nederland op zichzelf bezien een gerechtvaardigde bestaansreden, ongeacht hoe in het buitenland de inkoop van aandelen wordt belast.
In de Tweede Kamer is dit onderwerp ook in het debat aan de orde gekomen. Daar is ook gevraagd naar de belastingheffing op de inkoop van aandelen in andere landen. Daar heb ik toen toegezegd dat ik de vergelijking met andere landen zou actualiseren. In overleg met de fractiegenoot van de heer Martens in de Tweede Kamer is toen besloten dat wij ons daarbij in eerste instantie richten op Italië en Frankrijk, omdat dat de landen zijn waarvoor recent, met name in de pers, aandacht is geweest.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Het is inderdaad beter om het zo te doen dan om de hele werking met elkaar te herhalen, want daar zijn we mee bekend. Ik heb kennisgenomen van het feit dat de staatssecretaris die toezegging heeft gedaan. Daar zijn wij blij mee, want wij zijn wel degelijk van mening dat hier wat aan de hand is. Nederland is een klein land, maar economisch natuurlijk groter dan dat onze oppervlakte doet vermoeden. Nederland is nummer een in aandeleninkoop, met meer dan 100 miljard per jaar. Er is iets aan de hand. De vorige keer dat wij dit hier in de senaat ter hand hadden, werd sterk de indruk gewekt dat Nederland een grote uitzonderingspositie zou innemen als we zouden ophouden met het bieden van zo'n faciliteit in de mate waarin we dat nu doen. Nieuwe informatie laat zien dat dat waarschijnlijk niet zo is.
De staatssecretaris noemde in het debat in de Tweede Kamer nog iets wat mij interesseerde. Dat was dat de faciliteit een bepaalde ruimte biedt. Om kort te gaan zeg ik het even zo. De faciliteit biedt een bepaalde ruimte, die ruimte wordt gebruikt en die daarboven niet of nauwelijks, of vrijwel niet. Dat laat zien dat de bedrijfseconomische redenen om dit te doen misschien toch beperkt zijn en dat het misschien toch fiscaal gedreven is dat er in Nederland zo veel aandeleninkoop is. In tien jaar is het ook vijf keer over de kop gegaan. Dat zegt ook wel wat. Ik dank de staatssecretaris — dit is niet helemaal mijn plaats — voor zijn toezegging in de Tweede Kamer. We vervolgen wat mij betreft het debat hierover.
De voorzitter:
We vervolgen het debat.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Walenkamp vraagt mij naar mijn oordeel over zijn ingediende motie over het verruimen van de erfbelasting. Deze motie is ingediend bij de Algemene Financiële Beschouwingen en is aangehouden. In de motie is verzocht om voorstellen uit te werken om de belastingvrije voet in de erfbelasting voor kinderen te verhogen en de mogelijkheden te onderzoeken om het heffingsmoment van de erfbelasting te verschuiven naar het moment waarop het erfdeel daadwerkelijk wordt ontvangen. Ik heb toen aangegeven dat ik geen voornemen heb om de vrijstelling voor kinderen in de erfbelasting, van nu ruim €25.000, te verhogen. Bovendien zou een verhoging dekking vergen vanwege de budgettaire derving. In het Belastingplan stelt het kabinet voor de termijn voor het doen van de aangifte van de erfbelasting — dat is nu acht maanden — te verlengen met een jaar, tot twintig maanden na het overlijden. Daarna volgt de aanslag met een betalingstermijn. Ik herken me niet in het beeld dat er normaal gesproken drie à vier jaar zit tussen het moment van overlijden en het ontvangen van de erfenis. Het zal ongetwijfeld in incidentele gevallen voorkomen, maar in het overgrote deel van de gevallen niet. Dat is ook de reden dat ik deze motie nog steeds zou willen ontraden.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
De Hoge Raad heeft geoordeeld rond het fictief rendement, waarvan eerder door staatssecretaris Van Rij is gesteld dat het niet rechtmatig was, onder andere omdat er een te hoog rendement op een verkeerd moment werd geïnd. Zou het dan niet logisch zijn om te zeggen dat, op het moment dat kinderen, in de ruimste zin des woords, of partners — er komen steeds meer samengestelde gezinnen en steeds ingewikkeldere situaties; ik ken genoeg voorbeelden waarbij het drie tot vier jaar duurt, dus buiten die achtmaandenregeling — overlijden, de Belastingdienst pas geld int op het moment dat daadwerkelijk het geld wordt ontvangen, in plaats van vooraf al, als het lijk net begraven is?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk, als antwoord op het eerste deel van de vraag van de heer Walenkamp, dat box 3 en de Wet erf- en schenkbelasting absoluut onvergelijkbaar zijn. Aan de uitspraken van de Hoge Raad kan geen enkel recht ontleend worden, denk ik. In de tweede plaats: men heeft tot twintig maanden na overlijden de tijd om aangifte erfbelasting te doen. Ik denk dat dat zeker niet onmiddellijk na overlijden is.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Maar het moment dat iemand het geld heeft waarmee gerekend wordt, is het moment dat iemand net is overleden, terwijl het geld vaak veel later komt. Zou het dan niet op z'n minst redelijk zijn om dat tweede moment te nemen?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ben even helemaal niet zeker of ik de vraag goed begrijp. Bedoelt u met "het geld is nog niet genoten" dan het vermogen in box 3?
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Als u het mij toestaat, mevrouw de voorzitter, het volgende hierover. Ik ken echt heel veel gevallen waarin wordt gezegd "u krijgt als nabestaande een bedrag", omdat iemand is overleden, en er vanaf dat moment wordt gerekend, terwijl iemand pas veel later dat geldt ontvangt. Daar zijn echt heel veel voorbeelden van; dan gaat echt niet om een paar procent. Mijn verzoek aan de staatssecretaris is of hij generositeit wil hanteren door te zeggen dat wordt uitgegaan van het tweede moment, dus het moment dat iemand het geld daadwerkelijk ontvangt.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat kan ik niet doen. Het is namelijk normaal fiscaal recht dat je belast wordt op het moment dat je een vordering hebt, en die heb je op het moment dat je gerechtigd bent tot een erfenis.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Holterhues vraagt mij hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat het parlement inzicht krijgt in verschillen tussen ramingen en realisaties, en hoe het kabinet het opnemen beoordeelt van een plicht tot monitoring en rapportering bij grote fiscale maatregelen, bijvoorbeeld van meer dan 500 miljoen. Dat was mede naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer, denk ik. Daar zijn meerdere vragen over gesteld. Ik vind het heel belangrijk dat het parlement, de Eerste en de Tweede Kamer, zo goed mogelijk inzicht heeft in de verschillen tussen ramingen en realisaties. Het kabinet wil het inzicht van het parlement verbeteren door in de evaluatieparagraaf van de memorie van toelichting expliciet in te gaan op de mogelijkheden voor monitoring van de budgettaire opbrengst. Dat zal gebeuren voor de ramingen waarvan de mate van onzekerheid door het CPB is ingeschat als "middel" en/of "hoog", en met een groot budgettair belang van 500 miljoen per jaar of meer. Een algemene plicht tot monitoring van budgettaire effecten van beleidsmaatregelen acht het kabinet onverstandig. Ook de Rekenkamer gaat uitgebreid in op de complexiteit die hierbij komt kijken en de databeperkingen die er zijn. De Rekenkamer adviseert daarom om geleidelijk stappen te ondernemen. Dat is ook wat dit kabinet wil doen. In het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn, ik meen, negen of tien aanbevelingen gegeven. Het merendeel van deze aanbevelingen wordt opgevolgd; dat blijkt ook uit de reactie van de minister van Financiën.
Dan een vraag van de heer Martens naar de horizonbepalingen naar aanleiding van een in de Tweede Kamer aangenomen motie. Het proces dat het kabinet rond horizonbepalingen voor zich ziet, is dat er in ieder geval bij nieuwe fiscale regelingen én na een evaluatie van fiscale regelingen de afweging wordt gemaakt of een horizonbepaling wordt opgenomen. Bepalen of een dergelijke horizonbepaling aan de orde is, vraagt om maatwerk. Mede daarom zijn ook in de begrotingsregels een aantal afwijkingsgronden beschreven, bijvoorbeeld als een regeling nauw is verbonden vanwege de tariefstructuur en het doel van een belasting, als het aflopen van een horizonbepaling disproportionele impact zou hebben of als zo'n bepaling het doel van de fiscale regeling ondergraaft. Dat betekent ook dat in veel gevallen een horizonbepaling niet aan de orde is. Zaken worden wel afgewogen en beoordeeld, maar het kan zijn dat er op grond van die afwijkingsgronden uiteindelijk toch voor gekozen wordt om geen horizonbepaling op te nemen. Voor verscheidene nieuwe regelingen zijn wel horizonbepalingen opgenomen, bijvoorbeeld voor het verlagen van het energiebelastingtarief voor waterstof of de verlaagde bpm voor bijzondere personenauto's en motorfietsen.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Heel kort. Ik begrijp het niet helemaal: heeft de staatssecretaris nu wel of niet aan reeds bestaande fiscale regelingen een horizonbepaling toegevoegd?
Staatssecretaris Heijnen:
In ieder geval voor nieuwe bepalingen. Ik heb het volgende begrepen. Bij bestaande regelingen is het zo dat er, op het moment dat er geëvalueerd moet worden, ook beoordeeld wordt of er een horizonbepaling wordt toegevoegd. Ik kom nog even terug op de vraag of dat daadwerkelijk bij bestaande regelingen is gebeurd.
De heer Walenkamp vraagt of het voorgestelde beleid voldoet aan het uitgangspunt om consequent snoeiharde keuzes te maken, in lijn met de aanbevelingen uit het rapport-Wennink. Voor het concurrentievermogen van de Nederlandse economie is stabiel fiscaal beleid belangrijk. Daar staat dit kabinet voor. Zoals ik al aangaf: ik herken de boodschap uit het rapport dat een volgend kabinet belangrijke keuzes moet maken voor de toekomstige welvaart van Nederland. Het rapport van de heer Wennink biedt daarvoor waardevolle aanbevelingen, bijvoorbeeld het omvormen van ondoelmatige fiscale regelingen. Het maken van keuzes in dezen is nu vooral een zaak voor de formerende partijen.
De heer Walenkamp vroeg ook of er wordt nagedacht over een langetermijnvisie voor de fiscale omgeving, zodat bedrijven worden gestimuleerd om in Nederland te investeren. Uiteraard! Er wordt altijd nagedacht over verbeteringen van het belastingstelsel. Er liggen meerdere ambtelijke rapporten met beleidsopties om het investeringsklimaat in Nederland te verbeteren. Het maken van de keuzes is nu vooral een zaak van de formerende partijen. Ik wil de heer Walenkamp wijzen op het rapport Kansen voor lagere tarieven en beter beleid uit 2025 en het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief uit 2024; die kent hij vast.
Dan een vraag van de heer Kroon. Hij vroeg of ik het beeld herken dat dit Belastingplan er niet voor zorgt dat burgers méér gaan ondernemen en dat het ondernemerschap in de weg staat. Nee, dat beeld herken ik niet. Bij de start van dit kabinet zijn lastenverzwaringen teruggedraaid die eraan zouden komen en die zeer schadelijk zouden zijn geweest voor ons vestigingsklimaat. Voor een goed ondernemingsklimaat is stabiliteit van beleid juist heel belangrijk; daar staat dit kabinet voor.
De heer Kroon had een aantal feitelijke vragen over de belastingrente. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2024. De heer Kroon vraagt mij hoe het traject bij de Hoge Raad verloopt en welke uitkomst ik voorzie. Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft. Het is dus afwachten of de Hoge Raad deze conclusie gaat volgen. Ik kan hier echt geen voorspelling over doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een hoger percentage belastingrente Vpb onverbindend moet worden verklaard. De rechtbank kwam erop uit dat de rente gelijk moet worden gesteld met de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Naar aanleiding van die uitspraak is ook sprongcassatie ingesteld. Vervolgens vroeg de heer Kroon naar aanleiding van deze kwestie wat de financiële impact is wanneer de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank bekrachtigt. Als de Hoge Raad deze uitspraak en dus ook het advies van de advocaat-generaal volgt, dan zou dat leiden tot een structurele budgettaire derving van 155 miljoen.
Dan vraagt de heer Kroon mij of ik mij herken in de perceptie dat belastingrente onrechtvaardig is, wat het kabinet heeft gedaan sinds de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van het matigen van de belastingrente en wat wij voornemens zijn om nog verder te doen. Ook vraagt de heer Kroon of ik kan toezeggen dat ik onderzoek doe naar een belastingrentesysteem waarbij het onderscheid tussen belastingsoorten verdwijnt en dat symmetrisch is voor Belastingdienst en burger. Het kabinet deelt de conclusie dat de belastingrente de afgelopen jaren te versnipperd is geraakt. In de Kamerbrief van 27 juni 2024 zijn door het vorige kabinet verschillende beleidsopties gepresenteerd om deze versnippering te verminderen. Hierbij zijn ook opties gepresenteerd waarbij de percentages tussen de belastingsoorten gelijk worden getrokken; de heer Kroon vroeg daarnaar. Onderzoek hiernaar is dus al uitgevoerd, maar het kabinet acht het niet passend om in demissionaire status hierover keuzes te maken, gelet op de budgettaire gevolgen. Dit heeft het kabinet ook zo aangegeven in zijn beantwoording van 20 oktober 2025. Wel heeft het kabinet in het wetsvoorstel Verbetermaatregelen toeslagen de rente die wordt gerekend over terugvorderingen en nabetalingen van toeslagen afgeschaft. En we hebben ervoor gezorgd dat de invorderingsrente minder hard is gestegen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Tot slot merk ik nog op dat het percentage belastingrente dat door de Belastingdienst in rekening wordt gebracht niet hoger is dan het percentage dat aan burgers en bedrijven wordt vergoed. Die zijn dus aan elkaar gelijk.
Voorzitter. Dan ben ik aan mijn laatste antwoord gekomen. Ik hoop dat ik hiermee alle vragen van de Kamerleden heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan geef ik het woord aan mijn collega, de minister.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Bakker nog.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
De afvalverbrandingsinstallaties. Worden die door … Oké, ja.
De voorzitter:
Dan geef ik … De heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik had nog een vraag gesteld over de btw op logies en tweede-orde-effecten.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, die vraag heb ik beantwoord, maar ik denk dat u toen net even de zaal uit was.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, dat klopt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb daar een hele toelichting op gegeven. De uiteindelijke conclusie was dat er al zo veel onderzoeken zijn gedaan dat we geen reden zien om daar nog een nader onderzoek naar te doen.
De voorzitter:
Dank u wel. U kunt het nog nalezen. Dan wil ik graag het woord aan de minister van Klimaat en Groene Groei geven.
Minister Hermans i:
Dank u wel, voorzitter. De staatssecretaris van Financiën heeft zojuist een heel aantal vragen, ingedeeld in heel veel blokjes, beantwoord. Er zijn nog een paar vragen aan mij gesteld over de klimaatopgave, over de CO2-heffing in de industrie en bij de AVI's en natuurlijk over de pseudo-eindheffing. Daar zal ik op ingaan.
Voorzitter. Dat zeg ik tegen de achtergrond van wat we vorige week of twee weken geleden ook bespraken in het kader van de Wet collectieve warmte. We zitten in een klimaat- en energietransitie die een van de meest fundamentele opgaven is van deze tijd. Geopolitieke ontwikkelingen en dreigingen wereldwijd tonen eens temeer het belang aan van een weerbaar en betaalbaar energiesysteem, een toekomstbestendige economie en een energievoorziening die minder afhankelijk is van onbetrouwbare regimes. De transitie biedt ook volop kansen voor een lagere energierekening, voor een gezondere leefomgeving en voor het vergroten van ons concurrentievermogen met innovatieve en hoogwaardige technologie.
Tegelijkertijd gaat de klimaat- en energietransitie niet vanzelf. Het is een fundamentele transitie die we met elkaar moeten doormaken en dat vraagt wat van ons allemaal. Het kabinet heeft hierbij nadrukkelijk oog voor wat binnen de randvoorwaarden kan en hoe de randvoorwaarden verder op orde gebracht kunnen worden. Dat zeg ik ook in de richting van de heer Van Strien, die ik nu niet zie. Via u zeg ik dat tegen de heer Van Strien, die zijn zorgen erover uitte dat het kabinet bij het nemen van fiscale maatregelen bijvoorbeeld onvoldoende rekening houdt met netcongestie. Het kabinet zet bijvoorbeeld samen met de netbeheerders in op een versnellingspakket om de netcongestie zo snel als mogelijk aan te pakken. Tegelijkertijd liggen we nog niet op koers om het streefdoel van 55% emissiereductie in 2030 te halen, zoals opgemerkt door mevrouw Visseren-Hamakers. Het kabinet heeft daarom in het voorjaar gekeken welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de transitie te versnellen. Beprijzing speelt hierbij een belangrijke rol in de instrumentenmix, zeg ik tegen de heer Van Apeldoorn, die daar een opmerking over maakte. Het is natuurlijk nooit alleen beprijzen. We kijken altijd naar de mix van subsidiëren, normeren en beprijzen. Het is in de balans van die drie elementen dat we zoeken naar een geschikt pakket van maatregelen.
Ook dit kabinet heeft dus gekeken hoe je met belastingen kan sturen richting een groenere economie. Een van de voorstellen die het kabinet in dit kader heeft gedaan, is normering van de zakelijke markt voor personenauto's via de pseudo-eindheffing. Dit is een maatregel waarmee het kabinet het aantal elektrische auto's wil vergroten, zodat we over een aantal jaar ook een voldoende aanbod aan betaalbare tweedehands elektrische auto's organiseren en dat is weer belangrijk als je kijkt naar de maatregelen die in Europees verband worden genomen op het gebied van auto's. Netcongestie is, naar wij verwachten, bij deze maatregel geen groot knelpunt, omdat je laadpunten die in de publieke ruimte staan flexibel kunt gebruiken en laadpunten bij woningen vaak binnen de binnen de bestaande aansluiting kunnen worden geïnstalleerd.
Voorzitter. Dan kom ik bij de CO2-heffing in de industrie. Die CO2-heffing was oorspronkelijk bedoeld als een stok achter de deur om samen met subsidiebudgetten de industrie te helpen en te prikkelen om te verduurzamen. Toen wij deze maatregel afspraken in het Klimaatakkoord in 2019 werd ook afgesproken dat dan wel de randvoorwaarden op orde zouden moeten zijn om te kunnen verduurzamen. Want als je CO2-emissies gaat beprijzen, dan moet er natuurlijk wel handelingsperspectief zijn. Breder zullen wij natuurlijk altijd naar het handelingsperspectief blijven kijken, maar ook natuurlijk naar wat er gebeurt met de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Sinds ik verantwoordelijk ben voor het klimaat- en energiebeleid is mij heel duidelijk geworden dat de randvoorwaarden voor de verduurzaming van de industrie niet op orde zijn. Ik zei net al een paar dingen over de drukte op het stroomnet. Ook is de ontwikkeling van de markt voor waterstof minder ver dan we een aantal jaar geleden gedacht hadden. Dan kom je in de situatie terecht dat bedrijven misschien wel willen verduurzamen, maar het niet kunnen om de redenen die ik net noemde. Dan ga je een heffing betalen, eigenlijk tegen je eigen goede voornemens of intenties in en dat was niet de bedoeling van die heffing. Daarbovenop speelt nog eens dat de internationale concurrentiepositie van industriële bedrijven in toenemende mate onder druk staat. Daarom heeft het kabinet besloten om de CO2-heffing per '26 voor ETS1-bedrijven, lachgasinstallaties, te verlagen, zodat op korte termijn aan deze bedrijven een verlichting wordt geboden.
In dat kader vroeg de heer Holterhues terecht: hoe voorkom je dat jaarlijkse wijzigingen in de autobelastingen en de energieheffingen het investeringsklimaat ondermijnen? Ook de heer Martens refereerde in zijn termijn aan de verminderde investeringszekerheid doordat de CO2-heffing voor de industrie is aangepast. In algemene zin deel ik deze opmerkingen, want ons investeringsklimaat is niet gebaat bij een fiscaal stelsel dat telkens wijzigt. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat je in zo'n grote transitie wendbaar blijft. We hadden de CO2-heffing in 2019 bedacht als een goed instrument. In theorie, op papier, klopt het dat je prikkelt met een heffing die zo is vormgegeven dat bedrijven de betaling van die heffing kunnen voorblijven als ze investeren. Maar als je wel wilt investeren maar dat niet kunt, zoals ik net schetste, dan wordt iets wat bedoeld was als een prikkel om te investeren, een boete en dan moet je bereid zijn om het aan te passen.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Dank voor de beantwoording tot dusverre. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat we in de discussie over CO2-reductie op een bepaalde manier de witte vlag hijsen. Als wij op werkbezoek gaan, dan zien we de kracht van de markt en van innovatie. Dan zien we oplossingen waarvan ik — dat ligt natuurlijk aan mij — regelmatig denk: ik had nooit gedacht dat dit mogelijk was. De minister schetst dat het niet lukt omdat het stroomnet vol is, maar het ligt natuurlijk genuanceerder, want waar een wil is, is een weg. We zouden tegen de industrie moeten zeggen: wat heeft u nodig om wél te kunnen verduurzamen? Want het klimaat wacht ook niet. Als we het nu niet doen, dan doen we het volgend jaar ook niet. Het jaar daarna is het nog steeds moeilijk. Het blijft altijd moeilijk. Het komt nooit uit, maar we moeten het wel doen. Ik vraag de minister om hier met een andere bril naar te kijken. Ik vraag haar om de belemmeringen die de industrie ervaart, te attaqueren in plaats van de prikkel weg te nemen om te verduurzamen.
Minister Hermans:
Volgens mij moet je en-en doen. De randvoorwaarden en de belemmeringen die de industrie ervaart, kan ik niet negeren en dat wil ik ook niet. Dat heeft te maken met de hoge elektriciteitskosten, met de waterstofmarkt en met de drukte op het stroomnet, waar overigens niet alleen de industrie last van heeft, maar ook het mkb en de cluster 6-bedrijven. Dat geldt voor ons allemaal, want het raakt nu ook woningbouwprojecten. Ik noemde CCS al. Daar kom ik zo meteen nog even op in het kader van de afvalverbrandingsinstallaties. We moeten die randvoorwaarden op orde brengen, want dat hebben we allemaal nodig om de verduurzaming voor elkaar te krijgen.
We hadden de CO2-heffing als instrument, als middel, bedacht om de industrie op een goede manier te prikkelen om te verduurzamen, maar dat pakt in de praktijk anders uit. Ik heb eerder in de Tweede Kamer gezegd dat ik niet getrouwd ben met dit instrument. Ik wil kijken of we dit instrument op een andere manier moeten vormgeven of dat we hetzelfde doel met een ander instrument kunnen bereiken, want ik ben het helemaal met de heer Martens eens dat het doel overeind blijft staan, namelijk de verduurzaming van de industrie. Ik wil en vind ook dat de industrie moet verduurzamen. Dat is dé manier om toekomstbestendig te zijn en om de banen hier te houden. Het is ook van groot belang voor onze strategische autonomie dat de industrie hier blijft om de producten te maken die we het liefst dicht bij huis maken. Maar we zien dat dit beleidsinstrument niet het effect of de uitwerking heeft die we wilden.
Ik heb wel iets gezegd over het verlagen van de CO2-heffing. Als je kijkt naar hoe de ETS-prijs voor volgend jaar is vastgesteld, dan zie je dat er volgend jaar de facto geen heffing betaald hoeft te worden. In de afgelopen maanden heeft er een CO2-overlegtafel bestaan. Die heeft gekeken wat voor alternatief beleid we kunnen verzinnen om de transitie wél voor elkaar te krijgen, ook na 2030. Dat laatste zeg ik er nadrukkelijk bij.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals dank voor het antwoord. Kijk, als wij het over geld hebben, dan zijn we heel precies: als we ergens een euro weghalen, dan moet er ergens anders een euro bij. Dan hebben we het natuurlijk eerder over honderden miljoenen en miljarden. Daar ben ik ook voor. Maar met CO2 doen we dat eigenlijk niet. De minister legt uit dat er nu een maatregel verdwijnt die misschien niet werkt. Nou ja, dat is tot daar aan toe, maar waar is dan die andere maatregel? De minister zegt daar wel in abstracto iets over. Om het heel concreet te maken: kan zij mij toezeggen dat zij met een maatregel komt die equivalent is aan wat we afschaffen als we dit wetsvoorstel aannemen?
Minister Hermans:
Die overlegtafel, die CO2-tafel, heb ik gevraagd om met een aantal scenario's te komen. Een van de scenario's ziet ook op een pakket dat compenseert voor wat de CO2-opbrengst is die je misloopt. Maar in dit Belastingplan focussen we op de CO2-heffing en de pseudo-eindheffing voor de zakelijke markt. Dat is een van de maatregelen waarmee we CO2-uitstoot reduceren. In het pakket dat we in april gepresenteerd hebben zitten meer van dat soort maatregelen. Er is dus niet sprake van een koppeling een-op-een, maar er liggen wel voorstellen van de CO2-tafel, die door een volgend kabinet betrokken kunnen worden in het klimaat- en energiebeleid. Dat is overigens niet het enige dat er ligt, er ligt ook een rapport-Van Kempen met een ongelofelijk uitvoerige ambtelijke analyse van alles wat er mogelijk is in de verschillende sectoren waar de klimaat- en energietransitie de komende jaren verder voortgezet moet worden.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ja, tot slot, voorzitter. De minister zegt in feite wat ik graag hoor, maar ik moet helaas toch constateren dat het net niet helemaal hard wordt en dat de boter bij de vis net ontbreekt als het gaat om het halen van de CO2-doelen. Dat betreuren wij.
Minister Hermans:
Mag ik daar even een korte reactie op geven? Er ligt wel degelijk beleid om de CO2-reductie verder vorm te geven. Daar praten we vandaag ook over. We zitten, zeg ik daarbij, in een fase van de transitie die lastig en ingewikkeld is door randvoorwaarden die nationaal niet op orde zijn en door een internationale concurrentiepositie of, zo moet ik zeggen, een internationale economische situatie waarin onze industrie en onze economie onder druk staan. Ik vind het dan echt ook de verantwoordelijkheid van het kabinet om daarnaar te kijken. Hoe kun je in balans maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat we de industrie hier houden ... Met fabrieken die hier sluiten en ergens anders nog steeds CO2 blijven uitstoten en niet gaan verduurzamen schiet het klimaat geen bal op, om het zo maar te zeggen. Dan zijn we hier de banen kwijt en ook de productie, wat slecht is voor onze strategische autonomie.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik moet eerlijk zeggen dat ik nog niet helemaal overtuigd ben door het verhaal van de minister. Zij zegt: deze maatregel werkt niet of werkte niet. Dan vraag ik mij af: voor wie werkte die niet en voor wie of wat misschien toch wel? Erkent de minister in ieder geval dat de afschaffing de facto — dat zegt de minister nu zelf ook — van de CO2-heffing voor de industrie, voor broeikasgassen en lachgas, de prikkel om te verduurzamen voor die bedrijven vermindert? De minister kan dan zeggen "we gaan het in andere maatregelen zoeken, aan overlegtafel X of Y", maar die prikkel om te verduurzamen die er was, is er vanaf 2026 dus niet meer.
Minister Hermans:
Kijk, als je sec naar het instrument kijkt, dat bedoeld was om te prikkelen, dan heeft de heer Van Apeldoorn gelijk. Door de tariefverlaging en het de facto niet betalen is het instrument weg. Maar dit zou suggereren dat alleen het instrument van de CO2-heffing een prikkel is voor de industrie om te verduurzamen. Dat gaat eraan voorbij dat er ook bij die bedrijven een intrinsieke motivatie is om dit te doen. Je kunt erover van mening verschillen of het wel snel genoeg gaat, maar als je bij die bedrijven langsgaat, dan zie je dat er al een heleboel gebeurt, precies wat de heer Martens zei. Het is niet zo dat er niets gebeurt. Zijn we er al? Nee, nog niet, er moet nog meer gebeuren. Maar als je hoort waar bedrijven tegenaan lopen, waarom investeringsbeslissingen niet genomen worden, dan blijkt dat een opeenstapeling van factoren te zijn. Ook de CO2-heffing speelde hierin een rol, net als de hoge elektriciteitskosten, stikstof en het niet verlenen van vergunningen als gevolg daarvan. Dat gaat dus echt wel verder dan alleen maar dit ene instrument. Het is niet zo dat als dat er niet meer is, er geen enkele prikkel meer is om te verduurzamen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Uiteraard zeg ik niet dat dat het enige instrument is. Ik zeg alleen dat het een effectief instrument was dat de minister nu uit handen geeft en dat zij geen duidelijk verhaal heeft over welk instrument ervoor in de plaats komt. Ik constateer ook dat uit onderzoek blijkt dat bedrijven die last hebben van de hoge energieprijs, die erg energie-intensief zijn — dat zijn bedrijven zoals Shell of Yara — eigenlijk heel weinig hebben geïnvesteerd in verduurzaming, terwijl ze enorme winsten maakten. Ze hebben ervoor gekozen om die winsten uit te keren aan hun aandeelhouders. Deze CO2-heffing was in ieder geval een prikkel voor die bedrijven om toch nog te verduurzamen. Die haal je nu ook weg. Wat stelt de minister daarvoor in de plaats? Wat vindt zij van het feit dat die bedrijven eigenlijk veel te weinig gedaan hebben al die jaren en wel enorme winsten aan aandeelhouders hebben uitgekeerd?
Minister Hermans:
Nogmaals, we kijken nu alleen naar die CO2-heffing en dat was een kop op een Europees systeem. Ik verwijs naar de ETS-rechten. Die bouwen we af. Die afbouw gaat ook gewoon door. Daar verandert helemaal niks aan. Maar die CO2-heffing kwam bovenop dat ETS-systeem. Dat zette de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven binnen Europa nog eens extra onder druk. Maar het ETS-systeem blijft gewoon bestaan, dus er is nog steeds een prikkel voor bedrijven om te verduurzamen, omdat de rechten worden afgebouwd.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot, ja. De minister heeft het steeds over de concurrentiepositie van bedrijven. Ik zeg tegen de minister: kijk eens goed over welke bedrijven het gaat. We hebben in Nederland ook een maakindustrie die veel minder energie-intensief is — ik noem maar iets: recycling — veel minder energie verbruikt en veel minder vervuilend is. Ik zou zeggen: investeer daar ook in en zet ook in op die industrieën. Dwing de vervuilende industrieën, die heel erg energie-intensief zijn, om te verduurzamen. Dat gebeurt nu dus niet. Feitelijk hebben die bedrijven ervoor gekozen om gewoon te blijven investeren in fossiele productie en hun winsten uit te keren aan aandeelhouders, zeg ik nogmaals. Tegelijkertijd keert de Nederlandse staat ook nog eens 40 miljard aan fossiele subsidies uit. Dat is uiteindelijk geen effectief beleid.
Minister Hermans:
Voor al die bedrijven in Nederland die onder het EU ETS-systeem vallen, geldt dat de ETS-rechten worden afgebouwd naar nul in 2040, dus er is wel degelijk een prikkel voor die bedrijven. Wij hebben alleen die Nederlandse kop daarop nu afgezwakt en de reductiefactor wat in de tijd naar achteren geschoven, omdat we zien in wat voor ingewikkelde situatie deze bedrijven verkeren. De heer Van Apeldoorn is het daarin misschien niet met mij eens, maar ik vind het van groot belang dat we ook oog hebben voor de concurrentiepositie van onze bedrijven.
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik hoor de minister zeggen: we kunnen erover van mening verschillen of het wel of niet snel genoeg gaat. De fractie van D66 ziet dat echt anders. We hebben klimaatdoelstellingen met elkaar afgesproken, ook internationaal. Daar heeft Nederland zich ook aan gecommitteerd. Die waren bij het vorige kabinet nog binnen bereik. Die zijn nu buiten bereik geraakt. Het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en CE Delft hebben allerlei rapporten opgesteld waarin staat dat we de doelen niet meer gaan halen. Dat is dus helemaal geen kwestie van: je kan er verschillend over denken. De feiten wijzen uit dat ze buiten bereik zijn. Als we dat plaatsen naast het feit dat de nationale CO2-heffing nu wordt afgeschaft en dat we zien dat bij de industrietafel over groene akkoorden maar heel moeizaam weinig akkoorden om te verduurzamen gesloten worden met de zware industrie … Daar komt nog eens bovenop dat het fiscaal voordelig groen beleggen wordt versoberd en afgeschaft. Dat is een zeer effectieve maatregel. In dit pakket zit het voorstel om die te versoberen en daadwerkelijk af te schaffen. Dat is een van de meest doelmatige maatregelen die we kennen uit het hele belastingpakket. Daar wijst ook de Algemene Rekenkamer nog eens op. Hoe kan de minister dan betogen, ook als je naar al die verschillende kwesties kijkt, dat je daar verschillend naar kan kijken? Feit is dat de klimaatdoelen buiten bereik raken en dat alle instrumenten die werkten en daaraan een bijdrage zouden leveren, gewoon worden afgebroken.
Minister Hermans:
Ik snap dat mevrouw Moonen nu een quote van mij in een bredere context gebruikt om een ander punt te maken; dat laat ik maar even. Ik wil een paar dingen zeggen. Eerst even over de Klimaat- en Energieverkenning. In 2023 lag 55% inderdaad net binnen de bandbreedte, maar was de kans dat we dat ook zouden halen kleiner dan 15%. Nu zitten we net niet op die 55% en is de kans dat we het doel gaan halen kleiner dan 5%. Al in 2023 zei het Planbureau voor de Leefomgeving: dit gaat alleen lukken als alles in de uitvoering meezit. Ik zei het al: ik doe dit nu anderhalf jaar, en vanaf de dag dat ik begonnen ben, heb ik elke dag wel een tegenvaller in de uitvoering en de randvoorwaarden op mijn bureau gekregen. Ik ben niet zielig — dat wil ik op geen enkele manier betogen — maar dat is wel de realiteit van de fase van de transitie waar we in zitten.
Ik kan dan twee dingen doen. Ik kan met oogkleppen op doorrennen en zeggen: dit beleid hadden we bedacht, dit hadden we afgesproken en dit instrument hebben we opgetuigd met elkaar. Maar als iets niet werkt of een averechts effect bereikt, bijvoorbeeld ten aanzien van onze industrie, vind ik het mijn verantwoordelijkheid om om ons heen te kijken en realistisch klimaatbeleid te voeren, nog steeds met het oog op de bal van dat doel in 2050. In die context heb ik keuzes gemaakt. Zo heb ik ook naar de CO2-heffing gekeken.
Zeg ik daarmee dat er geen prikkel meer moet zijn of dat er geen beleidspakket moet komen voor de verduurzaming van de industrie? Integendeel, vandaar dat verzoek aan de CO2-tafel en dat ambtelijk rapport. Maar dit vraagt wel om verder te kijken dan beleid tot 2030, want de afbouw van het ETS-systeem gaat naar 2040. Ik vind dus dat het beleid dat je nu gaat maken, echt een transitiepad moet zijn naar 2040, natuurlijk met een doorkijk naar 2050.
Dan over groen beleggen. Volgens mij zei de staatssecretaris zojuist ook al dat het een amendement uit de Tweede Kamer is. Het was geen voorstel van het kabinet. Maar ja, het is aangenomen met een meerderheid van stemmen, dus dan is het aan ons om daar uitvoering aan te geven.
Mevrouw Moonen (D66):
Het laatste klopt: het is een amendement waarin deze dekking is gezocht. Dat is correct. Tegelijkertijd constateren we deze twee dagen dat er weleens ongelukken gebeuren met amendementen die 's nachts worden aangenomen in de Tweede Kamer. Feit is wel dat we nu het inzicht hebben, met twee rapporten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en met een rapport van de Algemene Rekenkamer. Daaruit blijkt dat fiscaal groen beleggen een buitengewoon effectieve maatregel is om CO2-doelen te halen, klimaatdoelen te halen en stikstof te reduceren. Effectiever dan dit kun je het bijna niet vinden. Ik zeg: laten we dingen afschaffen die niet werken. Hierbij hebben we het over een instrument dat wel werkt. Dat is eigenlijk jammer. Mijn vraag is dus toch: hoe houden we dit in de lucht?
Minister Hermans:
Zoals gezegd: het is een amendement uit de Tweede Kamer; het was geen voorstel van het kabinet. Ik heb ook die analyses gezien over hoe deze vorm van beleggen kan werken. Mogelijk luistert iemand van een van de formerende partijen mee. Laat ze zich hierdoor inspireren, zeg ik dan toch maar met een glimlach.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen, tot slot.
Mevrouw Moonen (D66):
Zeker, er wordt meegeluisterd.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Fijn om de minister weer in onze Kamer te zien. De minister zei iets intrigerends in haar eerste antwoord in dit debatje. Ik wil graag wat meer horen over de afwegingen tussen twee onderdelen van het antwoord van de minister. Ze zei aan de ene kant: die randvoorwaarden zijn niet op orde, dus wordt het geen prikkel meer, maar een soort boete. Aan de andere kant zei de minister heel charmant aan het einde van haar antwoord: en de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven is ook een overweging. Kan de minister die relatie tussen deze twee argumenten wat meer uitpluizen?
Minister Hermans:
Ik denk dat ik de vraag van mevrouw Visseren begrepen heb en als dat niet zo is, hoor ik dat vast. Met "randvoorwaarden" bedoel ik: hoe hebben we nou in Nederland nationaal de randvoorwaarden geregeld, zodat een industrieel bedrijf dat wil verduurzamen, dat ook kan doen? Is er ruimte op het stroomnet? Ik noem de verantwoordelijkheid die wij genomen hebben met het aanleggen van de waterstofinfrastructuur, CCS en de elektriciteitskosten. Dat zijn allemaal factoren die meespelen bij de vraag of je kunt investeren in verduurzamen of in het zetten van een eerste stap naar verduurzaming. Je ziet dat dit op een heel aantal van die punten niet op orde is. De waterstofmarkt is nog niet zover als we gedacht hadden. De prijs per kilo waterstof ligt nog veel te hoog om die tot een rendabele investering te maken. Wat de CCS-projecten betreft: Porthos wordt nu aangelegd en ik hoop dat er op termijn een investeringsbeslissing volgt voor Aramis. De elektriciteitskosten zijn hoog in Nederland ten opzichte van elders in Europa en in Europa ten opzichte van de rest van de wereld. Dit maakt dat hier een investering doen extra duur is. We hebben een tijd discussie gehad over de raffinageroute en de correctiefactor. Dat zet er ook een rem op. Hoe gaat het nou werken als een bedrijf een investering doet in verduurzaming?
Dus dat is wat er speelt aan de Nederlandse kant. Daardoorheen speelt dat we internationaal economisch gezien in een zwaardere periode zitten. Dat kun je natuurlijk nooit helemaal los zien van elkaar. Dat geldt zeker voor bepaalde sectoren, zoals de chemie en de staalsector. Die hebben last van dumping van goedkoop staal en goedkope chemische producten uit andere landen op onze markt. Dat zet die bedrijven enorm onder druk. Daar raakt het aan de strategische autonomie en ook aan onze veiligheid en weerbaarheid. Het zijn wel bedrijven die producten maken die je liever dicht bij huis of in de buurt maakt. Het zijn producten die we allemaal elke dag gebruiken. Die maak ik liever hier en daarvoor ben ik liever niet afhankelijk van landen waar je niet afhankelijk van wilt zijn. Dan komen verschillende elementen bij elkaar en moet je een weging maken.
Ik vind dus niet dat we moeten stoppen met verduurzamen of dat we de verduurzaming van de industrie even in de ijskast moeten zetten, totdat we denken: nu is het allemaal economisch en internationaal gezien ook wel weer rustig. Verduurzaming van de industrie is juist onderdeel van het een en ander. Het gaat daarbij om economie, veiligheid en klimaat. Volgens mij heb ik dat hier laatst ook gezegd in het debat. Energie is de linking pin. Dus het moet doorgaan; het moet niet stoppen. Maar je moet wel oog hebben voor: wat kunnen we nu redelijkerwijs vragen, op zo'n manier dat we de werkgelegenheid hier houden en dat de industrie hier verduurzaamt? Dat de toekomst van de industrie groen, verduurzaamd en schoon is, daar sta ik 100% achter. Maar we moeten dat doen op een manier waarmee we die industrie hier houden, maar tegelijkertijd de verduurzaming wel doorgaat.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dit was ongeveer het antwoord dat ik verwachtte. Dank daarvoor. Twee overwegingen. In een transitie als de energietransitie ontkom je er niet aan om fundamentelere keuzes te maken dan: al het bedrijfsleven dat we nu hebben, laten we verduurzamen. Als je echt de energietransitie op tijd voor het behalen van de doelen wilt bewerkstelligen, zul je als samenleving een keuze moeten maken welke industrie je in Nederland en in Europa wilt hebben en waarom. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt, omdat niet alle bedrijven en niet alle huishoudens op het elektriciteitsnet passen. Je zult dus fundamentelere keuzes moeten maken over welke bedrijven je wilt behouden in Nederland en welke niet. Als je die keuzes niet maakt, raak je in de vertraging, zoals nu gebeurt. Je zou kunnen zeggen dat de vertraging waar we nu inzitten, en de randvoorwaarden, mede beïnvloed worden door de keuzes, of eigenlijk door de keuzes die we niet hebben gemaakt, in onze duurzame-industriepolitiek. Dan was het makkelijker geweest om een en ander met betrekking tot die randvoorwaarden op te lossen dan met al die bedrijven die nog moeten verduurzamen. Dat is één. Twee. Dat bedrijven weglopen uit Europa of uit Nederland om elders goedkoper te produceren is een argument dat vaak wordt gebruikt, niet alleen in de energietransitie, maar bij heel veel onderwerpen. Daar kan je wat aan doen als politiek. Je kan er ook voor zorgen dat die normen mondiaal gaan gelden, gewoon door internationale afspraken te maken. Dat doe je niet van de ene op de andere dag, maar daar moet je aan werken. Bovendien kan je ook gewoon zeggen: wij gaan voorlopen in die transitie. Daarmee creëer je de duurzame groene industrie van de toekomst. Graag een reactie van de minister op deze analyse.
De voorzitter:
De minister. Ik wil er wel voor waarschuwen …
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dan houd ik op.
De voorzitter:
Ja, we voeren geen klimaatdebat. We hebben het over het Belastingplan, dus ook graag een kort antwoord dat relevant is voor het Belastingplan.
Minister Hermans:
Oké, ik zal het heel kort doen. We hebben ETS. Per definitie is dat een prikkel. Dat zijn rechten die gewoon worden afgebouwd. Die worden afgebouwd naar nul in 2040. Dat even in de eerste plaats. Dan hebben wij natuurlijk de maatwerkaanpak, waar net iemand over begon. Volgens mij was dat de heer Martens. Het klopt dat ik misschien — nou, niet misschien — ook wel liever met meer bedrijven een maatwerkovereenkomst had willen sluiten. Maar nu we met een aantal bedrijven niet meer dat gesprek voeren, vindt er wel nog steeds verduurzaming plaats langs al die subsidieregelingen die we hebben, waar heel veel bedrijven aanvragen voor doen. Gelukkig is één maatwerkafspraak nu definitief en zijn er een aantal joint letters of intent. Dus we gaan wel door met die bedrijven. Ik ben het eens met mevrouw Visseren: in de fase waarin we nu zitten zul je wel meer internationaal moeten gaan doen. In de eerste plaats geldt dit Europees. Dan noem ik even één ding om te voorkomen dat het te lang duurt. Dat is het echt gaan stimuleren en creëren van vraag, want dat is een van de punten waarop het nu spaak loopt. Het wachten is nu op een voorstel uit Europa, van de Europese Commissie: hoe kan je die vraagcreatie bijvoorbeeld in de staal of in de chemie nu meer gaan stimuleren?
De voorzitter:
Ik ben even benieuwd hoeveel antwoorden u nog in uw mapje heeft.
Minister Hermans:
Voorzitter, ik kom nu bij de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties. Het kabinet heeft daar een andere afweging ten aanzien van de CO2-heffing gemaakt. Het voorstel daar is om het tarief van de CO2-heffing te verhogen naar €295 per ton CO2 in 2030. Daar zeg ik wel direct bij: deze aanpassing is als technische invulling onderdeel van het dekkingspakket voor het niet doorgaan van de circulaire plasticheffing. Dat pakket bestaat naast de aanscherping van de CO2-heffing ook uit een verhoging van de afvalstoffenbelasting en is het gevolg van de andere dekking die er moest komen voor die 547 miljoen die we mislopen door het schrappen van de plasticheffing. Met de aanscherping van die heffing beoogt het kabinet een grotere prikkel te geven aan de AVI's om op termijn CCS toe te passen, wat ook weer belangrijk is om dat CCS-project van de grond te krijgen.
Tegelijkertijd herken ik wel het punt dat mevrouw Bakker en de heer Baumgarten terecht maakten, namelijk dat de benodigde infrastructuur voor CO2-afvang en -opslag naar verwachting pas in 2030 gereed is als onderdeel van dat randvoorwaardenvraagstuk waar ik het zojuist over had, terwijl de ophoging van die CO2-heffing al in de jaren daarvoor plaatsvindt. Dat hangt dus direct samen met die budgettaire opbrengst. Het kabinet erkent ook dat de technische dekking voor de afvalsector niet ideaal is. Daarom hebben we de Werkgroep afvalsector gevraagd om alternatieven in kaart te brengen. Dat rapport wordt eind van dit jaar verwacht. Op basis hiervan zal het kabinet in het voorjaar een definitieve weging maken over hoe we dat vraagstuk invullen. Daarbij kijken we niet alleen of de alternatieve maatregelen leiden tot de benodigde budgettaire opbrengst of dekking, maar ook hoe de alternatieve maatregelen bijdragen aan het bevorderen van de circulaire economie en het reduceren van de CO2-emissies. Dat zeg ik specifiek tegen mevrouw Bakker, want die had daar een vraag over gesteld, volgens mij.
De voorzitter:
De heer Martens, voor zijn elfde interruptie. Ik houd het allemaal bij.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Is dat zo? Dan moet ik mezelf nu echt matigen, voorzitter. Ik begreep uit de schriftelijke antwoorden dat deze oplossing een soort placeholder is. Dat is eigenlijk mijn vraag: is het een soort placeholder? Hoe moet de Nederlander dit begrijpen? Maar als het wel doorgaat, omdat de genoemde werkgroep niet tot een alternatieve oplossing kan komen, kan dit leiden tot een dermate grote kostenstijging dat de afvalstoffenheffing voor huishoudens verdubbelt. Dat lijkt me heel intens en dat moeten we echt niet willen. Dat maakt zo'n placeholder eigenlijk ook ongeschikt. Maar hoe leg je dit uit aan de gewone, normale Nederlander? Hoe moeten we dit nu zien? Kan dit gebeuren, of is dit iets wat we nu even opschrijven en gaan we echt iets anders bedenken?
Minister Hermans:
De heer Martens had ook nog gevraagd waar die rekening nou terechtkomt. Misschien kan ik daar kort iets over zeggen. Dan zal ik nog iets zeggen over de placeholder, of de technische dekking. In het algemeen gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat belastingmaatregelen onvermijdelijk tot een zekere lastenstijging leiden. Maar het streven van het kabinet is natuurlijk altijd om dat zo eerlijk mogelijk te doen. Mochten de afvalverbrandingsinstallaties de kosten doorrekenen, dan wordt een substantieel deel — de verwachting is 40% — door de bedrijven gedragen. Dan kom ik op het punt dat u terecht maakt. Het is een placeholder. Het is een technische invulling. Wij moesten iets opschrijven, iets invullen, want je moet die begroting sluitend krijgen. Om ook richting dit deel van de industrie verlichting te bieden, was het niet door laten gaan van de plasticheffing belangrijk, want die hing, naast de CO2-heffing en de toen nog niet opgeloste correctiefactor raffinageroute, ook boven de markt. Omdat hieraan zo nadrukkelijk een budgettaire opbrengst was gekoppeld, lag hier een verantwoordelijkheid om er een invulling voor te vinden. Het is niet gelukt om met de sector samen tot iets te komen waarvan iedereen zegt: "Dit is het. Laten we het zo doen." Daarom is gekozen voor deze technische invuling. Met de werkgroep kijken we wel of het op een andere manier kan, waarbij we, naast budgettaire dekking, ook de andere doelen, circulaire economie en CO2-reductie, voor ogen houden.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
De minister zegt: voor de industrie was het niet doenlijk en dan gaan we naar alternatieven kijken. Nu weten we dat het ook niet doenlijk is voor de afvalstoffensector om dit te doen en dat naar alternatieven wordt gekeken. Ik zoek ook naar de verschillen tussen de industrie en deze sector, want zij hebben ook te maken met concurrentieverhoudingen met het buitenland. Waarom is die placeholder niet wat breder gekozen, zodat de hele industrie, inclusief deze sector, met elkaar een alternatief moet verzinnen? Want nu lijkt het alsof het alleen bij de afvalstoffensector terechtkomt.
Minister Hermans:
Misschien eerst even dit. Aan die plasticheffing zat een budgettaire opbrengst vast van 550 miljoen, zeg ik maar even. Daarvoor moesten we een alternatieve dekking vinden. Dat was bij de CO2-heffing in de industrie niet het geval. Die regeling is ook nooit bedoeld om een budgettaire opbrengst te genereren. Dat is al even een verschil tussen de twee. Dan geldt dat voor de industrie, de ETS1-sectoren, het ETS blijft gelden. Dat geldt niet voor de AVI's. Zo is er een onderscheid gemaakt toen we naar de CO2-heffing zijn gaan kijken, mede naar aanleiding van een motie uit de Tweede Kamer. Zo hebben we gezocht naar een oplossing die én recht doet aan de motie én recht doet aan het Europese systeem én recht doet aan de budgettaire opbrengst van de plasticheffing waar we een alternatief voor moesten verzinnen. Het kabinet heeft absoluut oog voor de effecten. Deze technische dekking is niet ideaal, vandaar de werkgroep. En vandaar ook dat we kijken of dit op een andere manier kan, waarbij we de CO2-reductie, het stimuleren van circulaire economie en de budgettaire opbrengst met elkaar in balans proberen te brengen.
Dan stelde de heer Holterhues mij nog een vraag over CBAM en of daarbij expliciet is gekeken naar de effecten op de BES, waar de importafhankelijkheid groot is. CBAM is niet van toepassing op import naar de BES-eilanden, alleen op goederen die worden ingevoerd in het douanegebied van de Europese Unie. De BES-eilanden maken daar geen onderdeel van uit.
Tot slot zeg ik tegen mevrouw Visseren dat er inderdaad blijvend aandacht nodig is voor de transitie van zowel klimaat als energie, ook de komende periode dus nog. Ik zal me blijven inzetten voor de uitvoering van de maatregelen die we hebben afgesproken en voor het op orde brengen van de randvoorwaarden waar we het net over hadden, en ik zal blijven nadenken over wat nou logische stappen zijn in de verschillende sectoren waar we klimaatwinst willen boeken. Mevrouw Visseren vroeg mij heel expliciet of het kabinet op tijd, voor de Miljoenennota, kan reflecteren op de vraag of we op koers liggen voor het halen van de doelen. Dat gebeurt via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Die komt met de Miljoenennota op de derde dinsdag van september naar buiten. Dan krijgt u ook weer inzicht in hoe we ervoor staan met ons klimaat- en energiebeleid. Het kabinet zal daar natuurlijk op reageren met de Klimaat- en Energienota.
De voorzitter:
Dank u wel. Een heel korte vraag. Dan gaan we schorsen en daarna volgt de tweede termijn.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank aan de minister voor het antwoord. Mij ging het om meer onderwerpen dan alleen klimaat, ook om stikstof, natuur, circulaire economie, om ervoor te zorgen dat we bij het opstellen van de Miljoenennota in kaart hebben of we de doelen bereiken, of we op koers zijn en welke maatregelen eventueel nodig zijn om op koers te blijven of te komen. Het is dus breder en net iets eerder, denk ik, zodat we de ontwikkeling van de Miljoenennota kunnen informeren.
Minister Hermans:
Ook ten aanzien van stikstof maakt het PBL natuurlijk analyses en berekeningen van hoe het ervoor staat en wat het doelbereik ongeveer is met het beleid dat er nu ligt. Datzelfde weten we ook op basis van de KEV van afgelopen jaar. Daarmee hebben we een goed beeld van waar we staan of van wat er extra nodig is om doelen dichterbij te brengen. Dat is de ene kant. De andere kant is: wat voor type maatregelen neem je? Daarvoor liggen er het advies van de CO2-tafel en het ambtelijk rapport van Van Kempen, waar ik aan refereerde. Zo liggen er nog een aantal andere voorstellen en adviezen, die betrokken kunnen worden bij het vormgeven van beleid om te zorgen dat de KEV van volgend jaar weer een stap vooruit laat zien.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil graag voor vijf minuten schorsen. Dan gaan wij verder met de tweede termijn van de kant van de Kamer.
De vergadering wordt van 15.46 uur tot 15.56 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Zoals ik net al besproken heb, gaat het nu redelijk gezwind. Ik geef graag het woord aan de heer Martens van GroenLinks-PvdA.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Wij gaan beginnen. Voorzitter, dank u. Ik dank de staatssecretaris en ook de minister voor de beantwoording. Ik beperk mij vooral tot het indienen van een motie over vereenvoudiging.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
• er een breed politiek draagvlak bestaat voor een vereenvoudiging van het belastingstelsel met betrekking tot onder andere de uitvoeringslasten voor burgers, bedrijven en overheid, en de aantallen en effectiviteit van fiscale regelingen;
• het Instituut voor Publieke Economie een heldere definitie adviseert als startpunt van een vereenvoudiging in het rapport "Waarom een eenvoudiger belastingstelsel niet zonder heldere definitie van complexiteit kan";
• de Verklaring Bestaanszekerheid 2025 bij de bestuurlijke Top Bestaanszeker Nederland op 3 december jongstleden ook aangeeft dat een vereenvoudiging van fiscale regelingen noodzakelijk is voor bestaanszekerheid;
• het rapport "Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid" van de WRR pleit voor een vereenvoudiging van het belastingstelsel;
overwegende dat:
• fiscale regelgeving de afgelopen jaren het stelsel per saldo niet eenvoudiger gemaakt heeft, ondanks de breedgevoelde wens tot vereenvoudiging;
• een integrale belastingstelselherziening nog ruime tijd zal vragen;
• het onwenselijk is dat het stelsel in de tussentijd, en ook na het realiseren van een stelselherziening, sluipenderwijs jaarlijks groeit in complexiteit;
• complexiteit in essentie gedefinieerd kan worden als de moeite die het betrokkenen kost om het stelsel te begrijpen en ernaar te handelen;
verzoekt de regering:
• een hanteerbare definitie te ontwikkelen voor complexiteit van het belastingstelsel;
• aan de hand van deze maatstaf zorg te dragen dat vanaf het Belastingplan 2027 en verder het jaarlijkse pakket belastingwetgeving per saldo een vereenvoudigend effect heeft op de fiscaliteit, en hierover te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens, Bakker-Klein, Holterhues, Schalk, Baumgarten, Van der Goot, Hartog en Van Strien.
Zij krijgt letter H (36812).
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ik constateer dat ik mijn moties korter moet formuleren, als ik dit allemaal zo moet voorlezen. Ik geef een toelichting hierop. Het past bij de reflectieve rol van de senaat om bij te sturen op het gegeven dat de jaarlijkse pakketten belastingplan ondanks alle goeie intenties de complexiteit vergroten en de begrijpelijkheid en uitvoerbaarheid voor burgers en de Belastingdienst verminderen. We moeten deze in onze ogen sluipende ontwikkeling — dit kan technisch lijken, maar dat is het niet — in het licht trekken en daarop bijsturen. Dat gaat ook om initiatief vanuit het parlement. De staatssecretaris memoreerde daaraan, met recht en reden. Dat vraagt wel eerst om dat inzicht. Mijn bedoeling van hier niet zelf zo'n norm formuleren is om de staatssecretaris de ruimte te geven om tot een deskundige, werkbare norm te komen. Meten is weten, en dat inzicht is een startpunt om de incrementele, groeiende complexiteit te stoppen.
Ik kom nog slechts op één ander punt terug. Dat is de inkoop van eigen aandelen. Wij wachten het genoemde onderzoek af. Wij vervolgen de discussie dan, zo kan ik nu al aankondigen, want wij moeten daar iets aan doen. Ik heb een aantal belastinglekken aan de kapitaalkant aangewezen. Dit is er daar een van. Dit kost 2,2 miljard per jaar. Vertaal dat eens naar de inkomstenbelasting. Die kun je dan fors verlagen. Het soort lekken zoals deze vergroot dus de druk op werkende mensen. Daar moeten wij heel kritisch naar blijven kijken, ook als dat ingewikkeld is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord de heer Van Strien namens de PVV.
De heer Van Strien i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de minister hartelijk voor de uitgebreide en zorgvuldige beantwoording van de vragen. Ik ben blij met de twee toezeggingen die de staatssecretaris heeft gedaan wat betreft de youngtimerregeling. Wij zullen ons in de fractie nader beraden op een eventuele aanscherping door een aantal moties, waarvan ik begrepen heb dat die er nog aan komen. Resumerend kan ik u zeggen dat ik, mede op basis van de beantwoording van de vragen, mijn fractie zal adviseren om voor alle wetsvoorstellen te stemmen, met uitzondering van de Wet differentiatie vliegbelasting. Op dat punt adviseer ik mijn fractie tegen te stemmen.
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Holterhues van de ChristenUnie.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Mijn fractie en die van OPNL danken de staatssecretaris, de minister en de ambtenaren voor de beantwoording van onze vragen in de eerste termijn.
Voorzitter. In de eerste termijn hebben we onze zorgen geuit over de bevindingen uit het recente rapport van de Algemene Rekenkamer "Verantwoord belasten: voor een beter belastingbeleid". De Rekenkamer stelt dat de verantwoording over belastingontvangsten versnipperd en onduidelijk is. Informatie wijkt af van rijksbegrotingsvoorschriften, sluit niet aan op internationale standaarden en mist een transactiebasis, die juist de meeste waarde biedt. Ook blijven risico's van juridische belastingprocedures buiten beeld, terwijl deze miljarden kunnen kosten. De staatssecretaris heeft daar antwoord op gegeven maar helaas niet alle zorgen in dezen weggenomen. Derhalve de volgende motie. Bij voorbaat vraag ik vergiffenis voor deze lange motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat:
-
-het parlement op grond van artikel 105 van de Grondwet recht heeft op adequate verantwoording over zowel uitgaven als ontvangsten van het Rijk;
-
-de belastingontvangsten in 2026 naar verwachting ruim 300 miljard bedragen en daarmee de belangrijkste inkomstenbron van de overheid vormen;
-
-uit het rapport Verantwoord belasten van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de huidige verantwoording over belastingopbrengsten onvoldoende inzichtelijk en eenduidig is, waardoor het parlement zijn controlerende taak niet goed kan uitoefenen;
-
-er geen structurele verantwoording plaatsvindt over de gerealiseerde effecten van belastingmaatregelen en over de verdeling van de belastingdruk;
-
-de verantwoording afwijkt van internationale standaarden en niet aansluit op transactiebasis, wat het inzicht in beleidsresultaten beperkt;
overwegende dat:
-
-betere verantwoording over belastingontvangsten en belastingmaatregelen noodzakelijk is om verschillen tussen ramingen en realisaties te verklaren, te leren van beleid en bij te sturen;
-
-het opnemen van informatie over doelen, resultaten, grondslagen en risico's van belastingprocedures bijdraagt aan transparantie en democratische controle;
-
-de Algemene Rekenkamer concrete aanbevelingen doet om de verantwoording te verbeteren, waaronder toepassing van rijksbegrotingsvoorschriften, meer gedetailleerde specificaties en een rapportage op transactiebasis;
verzoekt de regering om uiterlijk bij het eerstvolgende Financieel Jaarverslag van het Rijk een plan van aanpak te presenteren voor een eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingontvangsten, conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer;
verzoekt de regering in dit plan van aanpak in ieder geval te voorzien in:
-
-een meerjarig overzicht van gerealiseerde belastingontvangsten per belastingmiddel;
-
-een toelichting op verschillen tussen ramingen en realisaties, inclusief relevante grondslaginformatie en indicatoren;
-
-een rapportage van de belangrijkste belastingmaatregelen uit het Belastingplan, inclusief monitoring van budgettaire effecten;
-
-een vermelding van financiële risico's van lopende belastingprocedures, voor zover niet herleidbaar tot individuele belastingplichtigen;
-
-een verkenning naar verantwoording op transactiebasis in lijn met internationale standaarden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Holterhues, Visseren-Hamakers, Van Apeldoorn, Moonen, Martens, Bakker-Klein, Schalk, Van der Goot en Hartog.
Zij krijgt letter I (36812).
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ten slotte, voorzitter, constateer ik in dit debat dat dit debat ook heeft laten zien dat een kleine fractie in de Tweede Kamer een enorme impact kan hebben.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Bakker van het CDA.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van onze vragen. Dank ook aan de minister voor de beantwoording van de vragen die we aan hem hadden. We zijn blij met de toezeggingen die zijn gedaan over de youngtimerregeling. Ik doel op de invoeringstermijn die wordt opgeschort en het feit dat we goed onderzoek gaan doen naar de eventuele financiële impact. Ik heb begrepen dat er, zo nodig, reparatiewetgeving komt. Die zaken komen dan in ieder geval in het overdrachtsdossier terecht. Wij vinden de dekking via de wet-Hillen nog steeds niet deugdelijk. Daarom steunen wij het pleidooi van de heer Van Rooijen van 50PLUS. Ik neem aan dat daarover nog een motie komt; die zullen wij ook van harte steunen.
Voorzitter. We hebben vragen gesteld over de onafhankelijke commissie en het contact met de Vereniging voor Belastingwetenschap. We zijn ook blij met het antwoord van de minister daarop.
Ten slotte iets over de afvalstoffenheffing. Het is heel onbevredigend dat een sector iets moet doen wat ze eigenlijk niet kunnen en dan toch, omdat ze het dus gewoon niet kunnen, belasting moeten betalen. Vooralsnog zijn we wel tevreden met het antwoord van de minister dat er een werkgroep voor alternatieve afvalstoffen is, die gaat kijken hoe dit probleem kan worden verholpen. We hadden daar een motie over voorbereid — vandaar dat ik om iets meer spreektijd had gevraagd — maar die houden we nog even aan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Apeldoorn van de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Dank, voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor de beantwoording. We hebben het vandaag veel gehad over auto's, in het bijzonder over youngtimers; ik heb het daar zelf niet over gehad, maar heb er wel veel over gehoord. Overigens kan mijn fractie de bezwaren wel begrijpen die door een aantal fracties hier naar voren zijn gebracht.
Daarnaast ging het over de noodzaak tot het vereenvoudigen van ons belastingstelsel. Hoewel wij als SP, juist vanuit het perspectief van het doenvermogen en bestaanszekerheid, ook willen dat we een eenvoudig belastingstelsel krijgen, moet het wat ons betreft vooral eerlijker worden. Ons belastingstelsel is op dit moment verre van eerlijk. Zoals ik eerder betoogd heb, zet dit kabinet wat ons betreft ook geen stappen in de goede richting, integendeel. Zo worden de lasten op arbeid verder verhoogd — dat geeft de staatssecretaris ook toe — terwijl we het er allemaal over eens zijn dat dat niet goed is voor de economie en dat werken moet lonen. Het gaat over de beperking van de tabelcorrectiefactor en de beperkte inflatiecorrectie, wat vooral de lage inkomens en de middeninkomens treft.
Terwijl de hardwerkende Nederlander, of de werkende klasse, opnieuw de klos is, worden de allerrijksten en de meest vermogenden nog steeds stelselmatig ontzien in ons land. Als ik de staatssecretaris vraag naar dit omgekeerde robinhoodaspect van ons belastingstelsel, namelijk het feit dat de allersterkste schouders helemaal niet de zwaarste lasten dragen, maar dat de allerrijksten minder belasting betalen dan veel middeninkomens, dan ontkent de staatssecretaris uiteindelijk gewoon de feiten. De staatssecretaris en ik kunnen het politiek-ideologisch oneens zijn — ik denk dat duidelijk is dat dat ook zo is — maar we mogen toch geen feitenvrije politiek bedrijven? Nogmaals, het gaat hier om meerdere CPB-studies. Moet ik nou concluderen dat de staatssecretaris de wetenschappelijke kwaliteit van deze studies in twijfel trekt, of heb ik de staatssecretaris misschien verkeerd begrepen? Hij trekt in ieder geval de conclusies in twijfel. Op basis waarvan doet hij dat?
Ik wil toch even in herinnering brengen dat het CPB in maart 2020 met een studie kwam, een zogenaamde "policy brief", waaruit bleek dat, terwijl de gemiddelde belastingdruk in Nederland rond de 40% ligt, slechts ongeveer de helft van de 800 allerrijkste huishoudens iets aan de fiscus afdragen. De top 0,001% betaalt minder belasting dan de middeninkomens. Ik heb de voorganger van de staatssecretaris, de heer Van Rij, hierover bevraagd bij de behandeling van het Belastingplan 2024. Hij had toen kritiek op die studie. Hij zei: "Het gaat maar over één jaar, 2016. Er wordt vaak winst ingehouden. Als je zou rekenen over meerdere jaren, dan zou het plaatje er anders uitzien." Het CPB heeft toen, ook naar aanleiding van het debat, op verzoek van de toenmalige staatssecretaris een nieuwe studie gedaan, die in mei 2024 is gepubliceerd. Die studie ging over de jaren 2011-2019, dus over heel veel jaren meer. Maar de uitkomst van die studie op verzoek van staatssecretaris Van Rij was hetzelfde, namelijk dat de belastingdruk voor de allerrijksten, eigenlijk vanaf de top 1% maar zeker voor de top 0,1% en 0,01%, gewoon veel lager ligt. Dan is de conclusie toch duidelijk dat de feiten uitwijzen dat de sterkste schouders in Nederland niet altijd, en zeker niet die aan de top, de zwaarste lasten dragen. De staatssecretaris lijkt dat niet te willen erkennen.
Het is in ieder geval duidelijk dat dit demissionaire kabinet daar niets aan gedaan heeft. We hebben het net weer gehad over de inkoop eigen aandelen. Het kabinet heeft structureel voor miljarden cadeau gedaan aan het kapitaal. Onze conclusie is daarom onveranderd. Om deze redenen, en dan hebben we het nog niet eens gehad over verduurzaming, maar daar heb ik ook genoeg over gezegd, zal de SP dit Belastingplan geen steun kunnen verlenen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Moonen van D66.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. D66 staat voor een belastingstelsel waarbij de belastingen zo vorm worden gegeven dat duurzaam gedrag wordt gestimuleerd, maar ook dat belastingen op een eerlijke manier over de samenleving zijn verdeeld. Met eerlijk bedoelen wij dat het loont om meer te werken, dus de belasting op arbeid naar beneden gaat. Daar moet iets tegenover staan. Het is onherroepelijk dat dan de belasting op vermogen zal dienen toe te nemen.
Ten slotte vinden wij het ook buitengewoon belangrijk dat ons belastingstelsel eenvoudiger, eenduidiger en meer begrijpelijk wordt. Het is ook eerlijk dat iedereen kan begrijpen wat de belastingen inhouden en dat iedereen zich kan verhouden tot zo'n stelsel.
Onze hoop is erop gevestigd dat de nieuwe regering werk zal maken van de drie aspecten die ik net noemde, dus duurzaam gedrag stimuleert, arbeid lager belast en vermogen hoger, en toewerkt naar een belastingstelsel dat eenvoudiger, eenduidiger en begrijpelijker is en dat daadwerkelijk in werking treedt.
Er blijft één kwestie over en daar heb ik nog een vraag over. Dat betreft het volgende. We hebben vandaag inderdaad veel gesproken over auto's, de youngtimerregeling, en we hebben er ook een brief over ontvangen van de staatssecretaris. Nu schrijft de staatssecretaris dat er geen enkel budgettair effect is. Dat is toch apart. Wij komen tot een overgangsjaar. In dat overgangsjaar wordt de bijtelling opgeschoven met een jaar; die wordt minder hoog. Hoe kan het — ik zie de heer Walenkamp ook al geïnteresseerd kijken — dat als je een versobering een jaar later laat ingaan, er geen enkel budgettair effect is? Dat is nog een openstaande vraag waar we als D66 graag een antwoord op zien. En als er een budgettair effect is, waar vindt de staatssecretaris daar dan de dekking voor? We weten dat gratis niet kan en dat als je ergens iets aanpast, je elders de dekking moet vinden.
Tot slot dank ik de collega's, maar ook de ambtenaren van het ministerie van Financiën voor de snelle en adequate beantwoording, ook gedurende deze twee dagen.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Schalk van de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Natuurlijk ook dank aan de staatssecretaris en aan de minister, die ik iets minder vragen had gesteld of helemaal niet zelfs, volgens mij.
Ik heb heel veel reacties gekregen van de staatssecretaris in ieder geval, onder andere over de vereenvoudiging van de kindregeling. Die wordt al opgepakt door Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In juni 2026 kunnen we daar een brief over verwachten en die gaan we met grote belangstelling lezen. Veel dank.
We hebben ook gesproken met elkaar over het probleem van de eenverdieners. Ik was blij met de toezegging om in het kabinet en in het overdrachtsdossier dit thema in ieder geval mee te nemen. Dat heeft de staatssecretaris toegezegd. Hopelijk gaan we dan weg bewegen van de ouderwetse politiek van economische zelfstandigheid naar eigen keuze met het respecteren van gezinnen die kiezen voor zorg voor eigen kinderen, voor mantelzorg, voor pleegzorg, voor vrijwilligerswerk enzovoort.
Voorzitter. Je youngtimerregeling is uitgebreid aan de orde geweest. Dank voor de heldere toezeggingen. Het uitstel is natuurlijk vooral bedoeld voor degene, de auto's dan, die volgend jaar ineens geen youngtimer meer zouden zijn. Mijn verhelderingsvraag is nog wat nou de situatie is voor degenen die op dit moment al gebruik maken van de youngtimerregeling. Gaan die zo meteen daar ook enorm last van krijgen of zie ik dat verkeerd?
Ik heb ook gevraagd naar het uitstel van de brandstofaccijnzen. Daar werden we het niet helemaal eens. Mijn voorstel was om een halfjaar uitstel te geven, zodat contracten voor ondernemers kunnen worden ingeregeld. Voor het openbaar vervoer begint het extraatje dan een halfjaartje later, maar voor ondernemend Nederland is deze regeling zo direct meteen per 1 januari heel desastreus. Ik heb de voorbeelden genoemd. Op dat punt zijn we het nog niet eens geworden. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als gevolg van een aangenomen amendement-Grinwis c.s. in de Tweede Kamer de brandstofaccijnzen volgend jaar stijgen en dat deze verhoging al op 1 januari 2026 ingaat;
overwegende dat autorijders zich niet of nauwelijks hebben kunnen voorbereiden op deze verhoging en dat dit zeker bij ondernemers tot problemen kan leiden, omdat ze vaak werken met contracten waarin geen rekening is gehouden met deze kostenstijging;
overwegende dat dit schuurt met het voorzienbaarheidsbeginsel en de rechtszekerheid, en het behoorlijk bestuur daarmee op het spel staat;
verzoekt de regering de verhoging met minimaal een halfjaar uit te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schalk, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter J (36812).
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Ik geef nu alvast aan dat mijn fractie voor de wetten zal stemmen. Dat geef ik hierbij alvast aan, maar er is vandaag ook behoorlijk diepgaand gesproken over de problematiek rondom allerlei amendementen. Ik ben het met de heer Holterhues eens dat kleine fracties enorme invloed kunnen hebben. Dit gaat echter niet alleen maar over kleine fracties, maar over heel veel fracties. Die doen in de Tweede Kamer hun werk uitstekend, maar dat heeft wel consequenties. Al denkend over hoe we dat zouden kunnen proberen aan te pakken, heel zorgvuldig, heb ik de volgende motie voorbereid en dat is een spreekt-uitmotie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat tijdens de wetsbehandeling in de Tweede Kamer het recht van amendement voluit gebruikt wordt;
constaterende dat door amendering de wetgevingskwaliteit regelmatig ter discussie staat in de Eerste Kamer;
overwegende dat een verplichte toetsing van amendementen ontbreekt;
spreekt uit dat de Eerste Kamer middels een in te stellen commissie of werkgroep in overleg dan wel in samenwerking met een afvaardiging van de Tweede Kamer onderzoekt of en, zo ja, op welke wijze een standaard amendemententoets kan worden ingericht, met als doel te komen tot meer zorgvuldigheid bij het hanteren van het instrument amendement in het wetgevingsproces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schalk, Kroon, Bakker-Klein, Baumgarten, Koffeman en Beukering.
Zij krijgt letter K (36812).
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Bij deze motie wil ik heel nadrukkelijk zeggen dat het eigenlijk een onderzoeksmotie is, die respect heeft voor de werkwijze en de rechten en plichten van de Tweede Kamer. Maar het gaat erom dat wij er regelmatig tegenaan lopen. Staat u het mij toe om een slotopmerking te maken?
De voorzitter:
Een hele korte.
De heer Schalk (SGP):
Een hele korte. Dat zou aan het einde van mijn tweede termijn zijn: vrede op aarde. Dat zou mijn wens zijn.
De voorzitter:
Nou, dank u wel. Daar gaan we aan werken. Dan geef ik nu graag … O, de heer Martens heeft nog een interruptie.
De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):
Ik vind de motie interessant. Voor mijn fractie bestaat de behoefte om daar nog wat langer op te kauwen om de implicaties ervan te doordenken. Ik weet niet hoe gebruikelijk het is, maar mag ik de suggestie doen om de ingediende motie aan te houden? Want we stemmen vandaag direct na het debat. Tenminste, we stemmen vandaag. Dat geeft weinig tijd om erover na te denken, terwijl die behoefte wel bestaat, in ieder geval als ik voor mezelf spreek.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb dat verzoek gehoord. Ik zal me erop beraden en hierover contact hebben met andere fracties om te kijken of we het heel erg belangrijk vinden om het uit te stellen of dat we dit juist een heel mooi moment vinden zo vlak voor het kerstreces om te zeggen: we gaan met elkaar proberen om het nog beter te maken.
De voorzitter:
In de geest van de motie zou je toch moeten willen nadenken. Dat geef ik even mee.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb het gehoord, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Rooijen van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik dank nogmaals zijn hele ambtelijke staf voor alle antwoorden op onze schriftelijke vragen. Het waren er veel. Ik dank ze ook voor de ondersteuning bij de beantwoording van vandaag.
U heeft een aantal antwoorden gegeven op onze vragen inzake de versnelde afbouw van de wet-Hillen. Die waren soms wat teleurstellend, zoals ik vanochtend al een beetje aangaf, maar ik heb enigszins begrip voor de positie waarin de staatssecretaris zich bevindt.
Voorzitter. Ik zal niet in herhaling vallen van hetgeen ik gisteren en vanochtend tijdens interrupties in het debat uitvoerig heb besproken. Ik heb daar een aantal vragen bij gesteld. Derhalve wil ik nu volstaan met het indienen van een korte motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de dekking in het amendement-Grinwis, een versnelde afbouw van de wet-Hillen, in strijd is met de begrotingsregels;
overwegende dat deze dekking leidt tot een groter financieringstekort van 1,2 miljard euro in 2026 en 2027;
verzoekt de regering bij de Voorjaarsnota 2026 met voorstellen te komen voor een deugdelijke dekking in 2027 en deze op te nemen in het Belastingplan 2027,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Rooijen, Walenkamp, Bakker-Klein, Kroon, Van den Oetelaar, Koffeman, Beukering, Visseren-Hamakers en Van de Sanden.
Zij krijgt letter L (36812).
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter. Ik heb tot slot nog een korte opmerking over de btw voor logies. Ik kon er even niet bij zijn, omdat ik in commissieverband even de zaal uit was. Mijn fractie vroeg om een onderzoek naar de tweedeorde-effecten van de verhoging van het btw-tarief per 1 januari aanstaande van 9% naar 21%. Ik zei gisteren al dat mijn fractie onrustbarende signalen hebben bereikt over de grote economische en financiële gevolgen die optreden voor de sector. Denk aan hotels, vakantieparken en dergelijke. Het raakt de werkgelegenheid en de omzet in de sector, met name voor het midden- en kleinbedrijf en zeker en vooral, zoals de Belgen vaak zeggen, voor het mkb in de grensstreek. Bent u alsnog bereid om dat onderzoek uit te voeren, als aan het begin van volgend jaar na het eerste kwartaal zal blijken dat de gevolgen groter zijn dan nu blijkt uit eerdere stukken, die we allemaal kennen? De tweedeorde-effecten zijn altijd moeilijk in te schatten. Dat is duidelijk. Daarom zijn ze er tot dusverre ook nooit, maar ze zijn heel belangrijk om te weten of iets wat in gang is gezet, economisch en financieel verantwoord is. Daarom zou ik de staatssecretaris willen vragen of hij wil toezeggen dat als die informatie hem en fracties in deze Kamer bereikt — ik ga daarvan uit — hij bereid is om te overwegen om zo'n studie te laten doen naar de tweedeorde-effecten.
Tot slot. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris uiteraard met belangstelling af.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Walenkamp.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Dank, voorzitter, voor het woord. Dank aan de staatssecretaris, de minister en de ambtenaren voor hun goede werk, voor de toezeggingen en voor de uitleg.
"Rechtszekerheid" is toch wel een sleutelwoord dat we vandaag en gisteren regelmatig hebben gehoord; rechtszekerheid voor autobezitters, voor huizenbezitters. Hoe staat het met die rechtszekerheid voor ouderen, hoe staat het met die rechtszekerheid voor arme mensen tot aan modaal in de grote steden? Ik woon in Utrecht en ik merk dat als mensen belasting moeten betalen over hun erfenis of schenkbelasting moeten betalen, er in Kanaleneiland en Overvecht echt wel wat meer aan de hand is dan ik eerder te horen heb gekregen. Ook de Consumentenbond spreekt daarover; ik heb het net nog geraadpleegd.
Daarom dien ik een aangepaste motie in. De motie die ik bij de Miljoenennota heb ingediend, trek ik in en ik kom nu met twee nieuwe moties.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Walenkamp c.s. (36800, letter N) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Ik kan de nieuwe moties helemaal gaan voorlezen als u dat wilt. Of wilt u alleen het dictum horen?
De voorzitter:
Moties dienen in hun geheel te worden worden voorgelezen.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
In de gemeenteraad was het voldoende om ... Goed. Een motie over het verruimen van de erf- en schenkbelasting ter verhoging van de belastingvrije voet tot het modale inkomen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige belastingvrije voet voor kinderen, pleegkinderen en stiefkinderen in de erfbelasting nu €25.490 bedraagt;
constaterende dat erfbelasting direct dient te worden voldaan, terwijl de uitbetaling van de erfenis in de praktijk vaak pas na gemiddeld drie jaar plaatsvindt, waarvan genoeg voorbeelden te geven zijn;
constaterende dat dit leidt tot een onevenredige financiële druk op erfgenamen — zeker uit samengestelde gezinnen die weinig eigen financiële buffer hebben — die soms zelfs een extra hypotheek moeten afsluiten of moeten lenen als ze geen eigen huis hebben om de verschuldigde erfbelasting tijdig te kunnen betalen;
constaterende dat met name middeninkomens en lage inkomens hierdoor hard worden geraakt, terwijl de belastingvrije voet de afgelopen jaren nauwelijks is meegegroeid met het inkomensniveau en het modaal inkomen inmiddels rond €47.000 ligt;
overwegende dat het heffen van erfbelasting voordat het erfdeel is ontvangen onredelijk en inefficiënt is, zoals blijkt uit uitspraken van diverse rechters, ook van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;
overwegende dat de huidige belastingvrije voet onvoldoende bescherming biedt voor erfgenamen met een modaal inkomen;
verzoekt de regering voorstellen uit te werken om de belastingvrije voet voor kinderen (inclusief pleeg- en stiefkinderen) te verhogen, in lijn met het huidige modale inkomensniveau,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Walenkamp, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter M (36812).
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Het dictum bestaat uit één punt. Het gaat om voorstellen, het is dus geen amendement.
De voorzitter:
Ik verzoek u om de volgende keer dat u een motie voorleest, niet te komen met terzijdes, omdat het anders verwarrend wordt. We hebben de tekst en dat is het. Ik zie dat de heer Van Strien een interruptie heeft.
De heer Van Strien i (PVV):
Mijn fractie is in principe altijd voor moties die minder belasting betalen betekenen, maar in dit geval heb ik toch wel een aantal vragen. Kloppen de overwegingen en de constateringen in deze motie eigenlijk wel, vraag ik de heer Walenkamp. In geval van erfbelasting kun je de zaak gewoon laten afhandelen door een aangewezen executeur-testamentair en dan kom je helemaal nergens mee in de problemen. In ieder geval lijkt het mij prettig om even precies te weten — hopelijk horen we dat straks van de staatssecretaris — hoe het zit met die constateringen en overwegingen in deze moties.
De voorzitter:
De vraag was aan de staatssecretaris of aan de heer Walenkamp? Het is mij niet helemaal duidelijk.
De heer Van Strien (PVV):
Aan beiden. Maar misschien kan eerst de heer Walenkamp antwoorden en kan de staatssecretaris straks als hij aan het woord is een reactie geven.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Als u mij toestaat, mevrouw de voorzitter: ik ken echt heel wat voorbeelden uit gewone families uit Overvecht en Kanaleneiland waar dat allemaal zo gemakkelijk niet gaat. Dan kunnen ze allemaal wel heel dure mensen gaan inhuren of een executeur testamentair die het allemaal apart gaat regelen, maar soms werkt het allemaal niet zo, zeker bij die samengestelde gezinnen met weinig financiële buffer. Mag ik het hierbij laten, mevrouw de voorzitter?
De heer Van Strien (PVV):
Ik hoor graag straks ook de reactie van de staatssecretaris op deze constateringen en overwegingen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Dank u wel, voorzitter. Voor partners bestaat er nu een vrijstelling tot ruim acht ton, voor heel wat bedrijven ook. We hebben vandaag en gisteren uitvoerig gesproken over rechtszekerheid voor autobezitters. Dat is, denk ik, terecht. Maar voor gewone mensen — ik gaf al wat voorbeelden — is die er nog een stuk minder. Vandaar de tweede motie. Die gaat over het verruimen van de inning van de erf- en schenkbelasting, over belasting op het daadwerkelijke moment van ontvangst.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende:
-
-dat de belastingvrije voet voor kinderen, pleegkinderen en stiefkinderen in de erfbelasting €25.490 bedraagt;
-
-dat erfbelasting direct dient te worden voldaan terwijl de uitbetaling van de erfenis in de praktijk vaak pas na gemiddeld drie jaar plaatsvindt;
-
-dat dit leidt tot een evenredige financiële druk op erfgenamen die soms zelfs een extra hypotheek moeten afsluiten om de verschuldigde erfbelasting tijdig te kunnen betalen;
-
-dat met name middeninkomens hierdoor hard worden geraakt, terwijl de belastingvrije voet nauwelijks is meegegroeid met het inkomensniveau en het modaal inkomen inmiddels rond €47.000 ligt;
overwegende:
-
-dat het heffen van erfbelasting voordat het erfdeel is ontvangen onredelijk en inefficiënt is;
-
-dat de huidige belastingvrije voet onvoldoende bescherming biedt voor erfgenamen met een modaal inkomen;
verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om het heffingsmoment van de erfbelasting te verschuiven naar het moment waarop het erfdeel daadwerkelijk wordt ontvangen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Walenkamp, Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter N (36812).
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Ik vraag dus om een reëel onderzoek.
De heer Van Strien (PVV):
Over deze motie heb ik dezelfde vraag als die ik zojuist gesteld heb.
De voorzitter:
U kunt hetzelfde antwoord geven.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Er zijn genoeg bewijzen van ervaringsdeskundigen die hier anders in zitten en van de Consumentenbond. Dus we hopen echt dat er begrip wordt getoond voor wat armere mensen.
Ik wens u allen een zalig kerstfeest. Dank voor uw aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van der Linden van de VVD.
Mevrouw Van der Linden i (VVD):
Voorzitter. Allereerst spreek ik mijn dank uit aan de staatssecretaris en de minister voor hun uitgebreide beantwoording, evenals aan de medewerkers voor hun grondige inzet achter de schermen. In korte tijd is er veel werk verzet. Namens mijn fractie wil ik daarvoor onze waardering uitspreken.
Zoals tijdens mijn eerste termijn aangegeven, onderkent mijn fractie het belang van de voorgestelde maatregelen in het huidige pakket. Tegelijkertijd acht mijn fractie het noodzakelijk om te waken voor reparaties die niet leiden tot structurele verbeteringen van het stelsel. Om deze reden heb ik in mijn eerste termijn gepleit voor voorspelbaarheid op fiscaal vlak en duidelijke regie richting de stelselherziening in 2028. Het is van belang niet te blijven voortbouwen op een instabiele basis, maar te streven naar een solide fundament, hetgeen vraagt om een heldere visie en een gestructureerde werkwijze.
Voorzitter. Ten aanzien van het vestigingsklimaat waardeert mijn fractie het dat de staatssecretaris hier continu aandacht aan besteedt, in het bijzonder ten aanzien van de offshoresector. Deze bedrijven spelen een essentiële rol in onze economie. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat blijft daarbij van groot belang.
Voorts spreekt mijn fractie waardering uit voor de toezeggingen met betrekking tot de youngtimerregeling. De geboden overgangsregeling tot 2027 stelt gebruikers in staat nog gebruik te maken van de bestaande regeling, wat praktisch is gezien de snelle en abrupte invoering. Ook is mijn fractie positief over de toezegging om het CPB de ramingen te laten certificeren.
Met betrekking tot de afbouw van de wet-Hillen merk ik namens mijn fractie op dat hiermee geen deugdelijke dekking wordt gerealiseerd en dat deze maatregel niet bijdraagt aan voorspelbaarheid voor huiseigenaren. Niettemin erkennen wij dat deze keuze voorkomt dat in box 3 het heffingsvrije vermogen daalt en het forfait op overige bezittingen stijgt. Die effecten zouden voor veel particulieren ingrijpender zijn geweest.
Tot slot, voorzitter. Eén conclusie delen wij allen, namelijk dat de weg naar een stelselherziening in 2028 dient te worden ingezet. Werkenden, ondernemers en uitvoeringsinstanties zijn gebaat bij een toekomstbestendig en uitvoerbaar stelsel. Tijd dus voor fundamentele hervormingen in plaats van incidentele reparaties.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren.
De heer Koffeman i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en de minister graag heel hartelijk danken voor de uitgebreide beantwoording. Fijn is de toezegging dat het voornemen is dat er een overgangsregeling komt voor youngtimers. Milieutechnisch is het beter om een youngtimer van 15 jaar oud te rijden dan een oldtimer van 25 jaar oud, dus dat zou in ieder geval een goede toevoeging zijn aan de rechtszekerheid van de mensen die daar gebruik van maken.
We zijn ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat er in ieder geval onderzoek gedaan wordt om te kijken hoe we e-timers kunnen behouden voor dit land. Het gaat in heel rap tempo. Er is dit jaar al bijna 400 miljoen weggelekt van de bevorderingsmaatregelen die het kabinet genomen heeft. De export van elektrische auto's is in de eerste helft van dit jaar ruim verdubbeld ten opzichte van vorig jaar. De staatssecretaris heeft de vluchtigheid van de departementale verantwoordelijkheid meerdere malen benadrukt tijdens dit debat. Om die reden wil ik ter ondersteuning graag een motie indienen waarin het kabinet wordt opgeroepen om onderzoek te doen naar hoe we het lek op korte termijn kunnen dichten. Die motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat grote aantallen gebruikte elektrische auto's na vijf jaar zakelijk gebruik worden geëxporteerd naar het buitenland en daarmee niet beschikbaar blijven in het Nederlandse tweedehandsaanbod;
overwegende dat de groei van de export van tweedehands elektrische voertuigen in 2025 verdubbeld is ten opzichte van 2024;
overwegende dat daarmee de effecten van honderden miljoenen door de overheid geïnvesteerde stimuleringsmaatregelen weglekken naar het buitenland;
verzoekt de regering te onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om meer elektrische voertuigen te behouden voor de Nederlandse tweedehandsmarkt, en daarover binnen zes maanden te rapporteren aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koffeman, Nicolaï en Kroon.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter O (36812).
De heer Koffeman (PvdD):
Dan heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris over twee moties uit 2023 waarvan niet helemaal duidelijk is of die wel of niet zijn uitgevoerd. Het gaat om de motie-Koffeman van 31 oktober, waarin gevraagd wordt de verhoogde heffing op dranken zonder toegevoegde suikers op nul te zetten, en de motie-Visseren-Hamakers van 12 december 2023, waarin wordt gevraagd om geen verbruiksbelasting voor drank zonder toegevoegde suikers te hanteren. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er inderdaad op een aantal niet-gearomatiseerde dranken geen verbruiksheffing wordt geheven, maar in de toelichting staat ook dat het om zuivel en soja gaat. Ik wil dus heel graag weten van de staatssecretaris of dat ook geldt voor andere granendranken. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat hij kans zag om per 1 januari 2027 geen verbruiksbelasting meer te heffen op pure vruchten- en groentesappen. Misschien kan de staatssecretaris daar ook nog een korte toelichting op geven.
Mevrouw Moonen i (D66):
Gisteren stelde u de vraag over oude auto's, namelijk of het beter is om daarmee door te rijden. U was toen heel stellig en zei: dat is beter voor het milieu dan het fabriceren van nieuwe elektrische auto's. Ik wil toch graag weten wat daarbij uw bron is. Voor zover wij vandaag bronnen hierover hebben geraadpleegd, zien wij namelijk een andere uitkomst: oude auto's stoten juist veel fijnstof, stikstofoxiden en CO2 uit; daarmee lang blijven doorrijden is uiteindelijk minder gunstig voor het milieu. Mijn vraag blijft dus nog altijd: hoe kwam u aan die stelligheid? Wat is uw bron daarbij?
De heer Koffeman (PvdD):
Het gaat dus niet zozeer om de uitstoot, maar om de energie die nodig is om auto's te produceren. Dat betreft niet per se elektrische auto's, maar auto's in het algemeen. In het algemeen kan je zeggen dat het langer gebruikmaken van een auto minder energie vergt dan veelvuldig auto's vervangen, maar ik heb daar geen recente bronnen voor; die ga ik voor u opzoeken.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank, voorzitter. Dank voor de beantwoording door de staatssecretaris en de minister tijdens het debat en het schriftelijk overleg. Mijn fractie had veel vragen gesteld en die zijn allemaal echt heel goed beantwoord, dus dank daarvoor.
Het debat heeft het oordeel van de Partij voor de Dieren over het Belastingplan helaas niet veranderd. Het Belastingplan houdt structureel en langzaam geweld in termen van klimaat, natuur, vervuiling, bio-industrie, armoede en ongelijkheid in stand. Mijn fractie betreurt het dat de verlenging van de accijnsverlaging op benzine, diesel en lpg in stand blijft. Ik hoop dat een nieuw kabinet deze nieuwe fossiele subsidie weer zal stopzetten.
De Partij voor de Dieren maakt zich zorgen over de afbraak van het duurzaamheidsbeleid, wereldwijd, in Europa en in Nederland. Verschillende afgesproken duurzaamheidsdoelen dreigen niet te worden gehaald. Dat zeg ik overigens met veel respect voor de energie waarmee de minister van Klimaat en Groene Groei aan het werk is. Dat staat dus los van hoe zij in haar werk staat.
Het demissionaire kabinet zegt dat de doelen overeind blijven staan, maar hoe kunnen de doelen worden gehaald als maatregelen worden afgebouwd? Daarom heeft mijn fractie de volgende motie voorbereid, om effectief en voortvarend duurzaamheidsbeleid, als onderdeel van de Miljoenennota, hopelijk van een nieuw kabinet, te faciliteren. Even voor de helderheid: ik pleit niet voor nieuw onderzoek. Er is al heel veel bekend via rapporten uit de afgelopen jaren. Ik pleit dus niet voor nieuwe rapporten, maar voor een actueel overzicht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de afgesproken doelen van de overheid op het gebied van klimaat, stikstof, natuur, waterkwaliteit en de ontwikkeling van een circulaire economie niet gehaald dreigen te worden;
overwegende dat veel duurzaamheidsbeleid, onder meer relevante belastingmaatregelen, de afgelopen jaren is vereenvoudigd of aangepast;
verzoekt de regering op tijd voor de ontwikkeling van de Miljoenennota in kaart te brengen in welke mate Nederland op koers is voor het behalen van bovengenoemde doelen en, indien nodig, welke maatregelen, waaronder belastingmaatregelen, zouden kunnen worden genomen om de afgesproken doelen te bereiken, en de Eerste Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visseren-Hamakers, Van Apeldoorn en Moonen.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter P (36812).
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Hartog van Volt.
De heer Hartog i (Volt):
Voorzitter. De Volt-fractie wil de staatssecretaris en zijn team natuurlijk allereerst danken voor de antwoorden. Er blijven voor mijn fractie echt nog wel een aantal vragen op het gebied van de vliegbelasting.
Allereerst heeft de staatssecretaris beloofd in tweede termijn antwoord te geven op mijn vragen over de A-status van Gibraltar, Akrotiri en Dhekelia. Daarnaast heeft de staatssecretaris geen antwoord gegeven op mijn vraag of het toch niet goed zou zijn om deze wet met Frankrijk, Spanje en Portugal te bespreken.
Het zal deze Kamer niet verbazen: voor een pan-Europese partij als Volt telt elke Europese regio, ook de regio's die ver weg liggen en onderdeel zijn van een andere EU-lidstaat. Deze ver weg liggende gebieden kunnen het als stigmatiserend ervaren als zij expliciet genoemd worden, terwijl het juridisch niet nodig is. De nationale hoofdstad van Fuerteventura is Madrid, net als het geval is voor Extremadura. Het is dus juridisch niet nodig om ze apart te vermelden. Het zou juist goed zijn om te weten van de EU-partners of ze behoefte hebben aan een aparte vermelding.
Er is ook een materieel effect voor de Franse ultraperifere gebieden. Vanwege het arbitraire afstandscriterium van 3.500 kilometer vallen zij niet in categorie A, maar zij degraderen naar categorie C. Mijn fractie vraagt zich af of dit juridisch houdbaar is. De nationale hoofdstad van de Franse UPG's is Parijs. Er is geen enkele reden om op het algemene principe van de wet een uitzondering te maken. Mijn fractie vraagt zich daarom af, ook namens onze leden in Frankrijk, of dit volgens EU-recht juridisch houdbaar is. Worden burgers die verder weg wonen in de Unie niet anders behandeld dan burgers in het Europese deel van de Unie? Hoe dan ook is het goed om met Frankrijk hierover te praten. Zij willen dan misschien ook overwegen om Sint Maarten, bijvoorbeeld, in hun eventuele categorie A op te nemen. Is de staatssecretaris alsnog bereid over de vliegbelasting met Frankrijk, Spanje en Portugal overleg te voeren? Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Baumgarten van JA21.
De heer Baumgarten i (JA21):
Voorzitter. Ik wil allereerst de staatssecretaris, de minister en alle ambtenaren die op de achtergrond hard werken hartelijk danken voor de antwoorden op onze vragen. Dat waren er nogal veel. Ik wil de vrijheid nemen om een aantal punten uit het debat aan te halen. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris inzake een overgangsregeling youngtimers.
De placeholder voor de heffing voor de afvalstoffensector vind ik in alle eerlijkheid bizar. De minister voor Klimaat en Groene Groei geeft gelukkig aan dat er naar alternatieven zal worden gezocht. Ik wil wel graag de mondelinge bevestiging van de minister ontvangen dat deze Kamer in het voorjaar een update krijgt over werkbare en voor de sector draagbare alternatieven.
Nog enkele woorden over de vliegtaks. Het zal u niet verbazen, mevrouw de Voorzitter, dat mijn fractie hier geen voorstander van is, omdat hiermee het vestigingsklimaat in Nederland onherstelbaar kan worden benadeeld. Luchtvaartmaatschappijen en passagiers wijken nu al uit naar het buitenland vanwege nationale taksen en andere kosten. Ik ben wel blij met de toezegging van de staatssecretaris om de effecten van deze maatregel jaarlijks te monitoren en deze rapportages te delen met deze Kamer. Ondanks deze toezegging zullen wij dit wetsvoorstel evenwel niet kunnen steunen.
Voorzitter, hier wil ik het in de tweede termijn bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Beukering.
De heer Beukering i (Fractie-Beukering):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan beide bewindslieden voor het beantwoorden van de vragen. Ook wij zijn heel blij met de toezegging over de youngtimerregeling. Ik zal mijn bijdrage nu beperken tot één motie, die ik hierbij wil indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde accijnsverhogingen op brandstoffen en de stijgende indirecte lasten op primaire levensbehoeften onevenredig drukken op huishoudens met lage en middeninkomens, alsmede op bewoners van grensregio's waar uitwijkgedrag leidt tot omzetverlies en lagere belastingopbrengsten;
overwegende dat deze lastenstijgingen de koopkracht van ouderen, werkenden en gezinnen aantoonbaar verlagen, terwijl de beoogde opbrengsten van de accijnsverhogingen in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen;
overwegende dat versneld doorgevoerde onderdelen van de energietransitie, waaronder subsidies, stimuleringstrajecten, verplichtingsschema's en investeringssubsidies, financieel zeer omvangrijk zijn en tot hoge begrotingsdruk leiden;
van mening dat de energietransitie maatschappelijk draagvlak vereist, en dat dit draagvlak ondermijnd wordt wanneer burgers tegelijkertijd geconfronteerd worden met stijgende lasten voor mobiliteit en boodschappen;
verzoekt de regering om de lastenstijging door accijnsverhogingen en dure basisboodschappen niet bij de burgers neer te leggen, maar hiervoor compensatie te vinden binnen het temporiseren, faseren en doelmatiger uitvoeren van kostbare onderdelen van de energietransitie;
verzoekt de regering hierbij:
-
-expliciet in kaart te brengen welke klimaat- en energiemiddelen in 2026-2028 verantwoord kunnen worden vertraagd of herschikt zonder dat nationale of EU-doelstellingen in gevaar komen;
-
-de vrijgevallen middelen te gebruiken voor gerichte lastenverlichting op brandstofaccijnzen en primaire levensbehoeften;
-
-de Kamer hierover uiterlijk 1 april 2026 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beukering, Walenkamp, Van den Oetelaar en Van de Sanden.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter Q (36812).
Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van den Oetelaar van Forum voor Democratie.
De heer Van den Oetelaar i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister en de staatssecretaris voor de heldere antwoorden. Ik wil graag nog even terugkomen op de youngtimerregeling. Vrijwel iedereen gaat ervan uit dat een versobering van de youngtimerregeling gigantische extra inkomsten oplevert voor de schatkist. Wij betwisten dat. De heer Kroon wees terecht op de gemiddelde nieuwprijs van een youngtimer, die rond de €85.000 ligt. Er zijn echter ook auto's die aanzienlijk duurder zijn, zoals een Mercedes S-klasse of een BMW 7-serie. Deze zijn als youngtimer verkrijgbaar voor €15.000, maar kosten nieuw vaak meer dan €180.000.
In zo'n auto rijden is niet alleen veilig, maar ook bijzonder, comfortabel en plezierig. Rijders van youngtimers zijn doorgaans mensen die fiscaal bewuste keuzes maken en altijd zoeken naar optimale oplossingen. Niemand van hen zal tienduizenden euro's aan bijtelling per jaar gaan betalen voor een auto van vijftien jaar of ouder. Ze zullen in plaats daarvan zorgvuldig hun kilometers registreren om bijtelling te vermijden, de auto privé gebruiken en aan de zaak declareren tegen €0,23 per kilometer of overstappen op een auto van 25 jaar of ouder. Ik garandeer u: vrijwel niemand zal die verhoogde bijtelling straks betalen. Het heeft volgens ons dus ook geen enkele zin om te discussiëren over hoe al dat extra geld moet worden besteed.
Laat ik vooropstellen dat FVD geen voorstander is van de versobering van de youngtimerregeling. Wat ons betreft was deze prima zoals hij was. Maar om de regering te behoeden voor een kapitale fout, stellen wij een cap voor op het bedrag waarover bijtelling wordt berekend, bijvoorbeeld een maximum van €50.000 voor auto's van vijftien jaar of ouder. Als dit niet gebeurt, zal de schatkist juist geen extra inkomsten binnenhalen uit deze duurdere modellen, omdat die categorie in geen enkel geval meer gebruikmaakt van de bijtellingsregeling. Het gevolg zal zijn dat op de weg vooral goedkope, kleine en minder aantrekkelijke youngtimers overblijven. Dat is niet alleen esthetisch minder fraai, maar ook onveilig en minder plezierig voor de rijders. Hiertoe dienen wij de volgende motie in.
De voorzitter:
Maar eerst is er een interruptie van de heer Van Strien.
De heer Van Strien i (PVV):
Ik vroeg me af wat de bijtelling van een vijftien jaar oude Maybach nu is. Die vraag stel ik aan de heer Van den Oetelaar.
De heer Van den Oetelaar (FVD):
Ik weet waar de heer Van Strien naartoe wil, maar die heb ik privé, dus die zit niet in de bijtellingsregeling. Het antwoord zal ik jullie besparen.
Dan de motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de versobering van de youngtimerregeling leidt tot een bijtelling van 22% over de volledige oorspronkelijke cataloguswaarde voor auto's tussen 15 en 25 jaar oud;
constaterende dat veel youngtimers een hoge oorspronkelijke cataloguswaarde hebben (gemiddeld rond €85.000, met uitschieters naar €180.000 voor luxe modellen), waardoor de bijtelling tienduizenden euro’s per jaar kan bedragen voor een auto van 15 tot 25 jaar oud;
overwegende dat zakelijke rijders fiscaal bewust zijn en bij zo'n hoge bijtelling alternatieven zullen kiezen, zoals strikte kilometerregistratie, declareren van kilometers of overstappen naar een auto van 25 jaar of ouder;
overwegende dat dit gedragseffect ertoe leidt dat de geraamde inkomsten voor de schatkist (54 miljoen euro) beperkt blijven, terwijl vooral duurdere, comfortabele en veilige youngtimers van de weg verdwijnen ten gunste van goedkopere, kleinere en minder veilige modellen;
verzoekt de regering om bij de versobering van de youngtimerregeling een cap in te voeren op de waarde waarover bijtelling wordt berekend, te weten een maximum van €50.000 voor auto's van vijftien jaar of ouder, zodat hogere bedragen buiten de bijtelling vallen en de beoogde opbrengst beter wordt gerealiseerd zonder negatieve effecten op verkeersveiligheid en rijcomfort,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Oetelaar en Beukering.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter R (36812).
Dan geef ik tot slot graag het woord aan de heer Kroon van de fractie van de BBB.
De heer Kroon i (BBB):
Voorzitter, dank u wel. Als ChatGPT vandaag had meegeluisterd en je gevraagd had welke bijeenkomst er vandaag aan de Kazernestraat 52 in Den Haag was, had Chat waarschijnlijk geantwoord dat het een conferentie van mobiliteitsfiscalisten of autohandelaren was.
Voorzitter. Via u dank ik de staatssecretaris en ook de minister, en op de achtergrond de ambtenaren, voor de ruime voorbereiding in en ook voor dit debat. De staatssecretaris zei in zijn opening dat hij eerder het fiscale dossier van deze kant behartigde en dat het bijzonder is om het nu aan die kant te doen. Dan wil ik u vanuit de Kamer complimenteren met de manier waarop u dat vandaag gedaan heeft. Het was een plezierige gedachtewisseling. U bent uitstekend van plek gewisseld, als ik het zo mag zeggen.
Ik doel hiermee ook op uw toezeggingen in het kader van de beruchte youngtimerregeling. Uw brief met de aankondiging van het goedkeurend besluit is in goede orde ontvangen. We appreciëren ook de nu meer realistische kijk van de minister van Klimaat en Groene Groei op de haalbaarheid van wetten op het gebied van CO2. Die werd ook goed ontvangen. Dank u wel.
Zoals de staatssecretaris zelf vaststelde, is de brede zorg rond de ramingen van de youngtimerregeling aanleiding voor veel discussie. Voor 2026 is er nu een overgangsregeling. Voor bestaande rijders is er geen financiële impact en er is ruimte om voor te sorteren op een andere regime; waarvoor dank. Maar de impact na 2027 blijft onzeker. Er is nog tijd om te herstellen. Aangemoedigd door uw herkenning hiervan gisteren, dien ik hierbij de gisteravond aangekondigde motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan in de Tweede Kamer een amendement is aangenomen dat de youngtimerregeling afbouwt;
constaterende dat er discussie is ontstaan over de aannames die ten grondslag liggen aan de geraamde opbrengst en er signalen zijn dat deze daardoor hoger zou kunnen zijn;
overwegende dat de staatssecretaris heeft toegezegd om voor de Voorjaarsnota de raming te laten certificeren bij het CPB, om de discussie over de raming te beslechten;
verzoekt de regering in het geval van niet beoogde meeropbrengsten uiterlijk bij het Belastingplan 2027 terug te komen met wetgeving waarin dergelijke niet beoogde meeropbrengsten worden teruggesluisd naar de groep die door de maatregel zou worden geraakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kroon, Baumgarten, Schalk, Van Rooijen, Van de Sanden, Walenkamp, Beukering en Koffeman.
Zij krijgt letter S (36812).
De heer Kroon (BBB):
Voorzitter. Vanuit het voorgaande betoog begrijpt u dat wij als fractie de duurzame doelstelling achter de motie van de heer Koffeman ook steunen. Vandaar dat we die ook meeondertekend hebben. Net als de heer Schalk vinden wij dat in de laatste fiscale behandelingen goede wetten vaak aangetast worden door slecht doordachte amendementen. Vanuit deze rol wil ik in de Eerste Kamer nog eens die motie onder de aandacht brengen en van harte aanbevelen.
Ook de oproep van de heer Van Rooijen om als vervanging een nette dekking te hebben op de aanpassing op de wet-Hillen hoort denk ik bij onze rol, dus wij ondersteunen graag die motie.
Voorzitter. Als laatste. Bij de stemming over de Fiscale verzamelwet heeft de BBB-fractie haar ongenoegen kenbaar gemaakt over het amendement waarmee een gemeentelijke leegstandsheffing op vastgoed in de Fiscale verzamelwet gerommeld werd. Dit is ook zo'n amendement. We gaven toen aan dat de regeling die is opgenomen in dat amendement onwenselijk is, ook vanuit het perspectief van een versnellende woningbouw. Woningbouwcorporaties en hun verenigingen hebben daar opmerkingen over gemaakt. Voor de tweede termijn heb ik twee vragen aan de staatssecretaris. Herkent de staatssecretaris zich in deze beoordeling? Kan de staatssecretaris de BBB-fractie toezeggen dat hij met de implementatie van die leegstandsregeling ook rekening houdt met de voorliggende wetgeving van het departement van VRO?
Nogmaals dank voor deze extra vraag en hierbij is dit het einde van mijn termijn.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Wenst een van de leden nog in tweede termijn het woord? Dat is niet het geval.
Staatssecretaris en minister, bent u in de gelegenheid om direct te antwoorden of heeft u enkele minuten nodig? Steekt u daarbij het aantal vingers op voor het aantal minuten. Tien, voor u samen? Nee, ik ga u geen twintig geven.
Ik schors de vergadering tot 17.10 uur.
De vergadering wordt van 16.59 uur tot 17.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en ik geef graag het woord aan de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane voor de beantwoording in tweede termijn namens de regering.
Staatssecretaris Heijnen i:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de leden voor de nadere vragen en de ingediende moties, die ik uiteraard na de beantwoording van de vragen zal appreciëren. Na mij zal de minister nog een aantal openstaande vragen beantwoorden.
Ik begin met de vraag van de heer Martens. Die vraag had ik in de eerste termijn open laten staan, herkenbaar, denk ik. Hij vraagt of er bij bestaande regelingen al horizonbepalingen zijn ingevoerd. Zoals ik heb toegelicht, heeft het kabinet rond horizonbepalingen het proces gevolgd om zowel bij nieuwe als, na een evaluatie van een fiscale regeling, bij bestaande fiscale regelingen een afweging te maken of een horizonbepaling wordt opgenomen. Dat heeft er voor verschillende nieuwe regelingen in geresulteerd dat die bepaling is opgenomen. Bij de meest recente evaluatie van bestaande regelingen heeft het kabinet er echter niet voor gekozen om horizonbepalingen op te nemen. Wel is er een horizonbepaling opgenomen bij de tariefkorting motorrijtuigenbelasting van nulemissievoertuigen. Voor volgend jaar staan er weer een aantal evaluaties op de planning. Ook na die evaluaties zal weer de optie van een horizonbepaling worden overwogen.
Dan vraagt de heer Van Apeldoorn terecht naar de studies van het CPB. Hij vraagt of hij moet concluderen dat ik de wetenschappelijke conclusies van het CPB in twijfel trek en zo ja, op basis waarvan ik dat doe. Ik moet me eerst verontschuldigen. Ik heb mij vanochtend niet goed uitgedrukt. Uiteraard trek ik de wetenschappelijke conclusies van het CPB niet in twijfel. Het CPB heeft geanalyseerd dat, indien winsten uit vennootschappen jaarlijks volledig worden uitgekeerd, de inkomstenbelasting progressief uitvalt, dus dat de top-1% relatief meer inkomstenbelasting betaalt. Het CPB stelt daarnaast dat in de praktijk de belastingdruk op het inkomen, inclusief de ingehouden winsten in vennootschappen, van de top-1% lager uitvalt dan alle inkomstengroepen daaronder, omdat het gros van de winsten uit die vennootschappen niet jaarlijks wordt uitgekeerd aan aanmerkelijkbelanghouders, ook niet over een langere periode. De heer Van Apeldoorn verwees er al naar: 2011 tot en met 2019.
Dat winsten niet jaarlijks worden uitgekeerd en dat winsten ook niet over een lagere periode niet worden uitgekeerd, erken ik als een feit. Het CPB heeft dat namelijk met betrouwbare data, de aangiftedata, onderbouwd. Het CPB trekt op basis daarvan de conclusie dat de belastingdruk in de inkomstenbelasting van de top-1% daarmee wordt gedrukt en lager ligt dan die van andere huishoudens, maar daarin ga ik vooralsnog niet mee. Het CPB houdt namelijk geen rekening — dat moet je fiscaal wel doen — met de latente belasting die ingehouden winst drukt. Daarnaast zijn de ingehouden winsten ook noodzakelijk voor toekomstige investeringen en voor een goede liquiditeitspositie. Dat geeft het CPB ook zelf aan.
Dat een deel van de ingehouden winsten om fiscale redenen niet wordt uitgekeerd, wil ik ook niet ontkennen. Maar de conclusie dat de top-1% dankzij ingehouden winsten een lagere belastingdruk kent, gaat me dan weer net te ver. We kennen in box 2 een vermogenswinstbelasting. Dan betaal je inkomstenbelasting op het moment waarop de winst wordt uitgekeerd. Het is uiteraard aan het CPB om deze conclusie te trekken, maar voor mij is dat een manier om tegen belastingdruk aan te kijken. Voor mij geldt de wettelijke grondslag en die luidt dat, zodra winst wordt uitgekeerd, deze wordt belast in box 2 van de IB. Opgeteld met de vennootschapsbelasting, die jaarlijks over winst wordt betaald, pakt de inkomstenbelasting ook progressief uit voor de top-1%.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik zal het kort houden, zodat we op tijd naar het kerstdiner kunnen. Ik dank de staatssecretaris voor de erkenning van de cijfers die door het CPB zijn aangeleverd. Daar zijn we het over eens. Het is mooi dat we het over de feiten eens kunnen zijn. De staatssecretaris trekt daar een andere conclusie uit dan het CPB en ook dan mijn fractie. Ik zie dat als een politieke weging of een politiek oordeel. Ik zou wel willen zeggen: er is een werkelijkheid op papier en er is een werkelijkheid in de praktijk, qua hoeveel er in de praktijk aan belasting betaald wordt door de top 1%, de top 0,1% en de top 0,01%. Wat ons betreft gaat het om de praktijk. Ik zal hier nog een andere keer op terugkomen.
Ik was verheugd van collega Moonen te horen dat haar partij ook vindt dat er iets gedaan moet worden aan de vermogensongelijkheid en dat er misschien een verschuiving moet plaatsvinden naar meer belasting op vermogen. Dat zien wij met belangstelling tegemoet. Daar zal mijn fractie dan op terugkomen, om te zien of eindelijk de stappen in de goede richting gezet zullen worden die dit kabinet heeft nagelaten te zetten.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb een heel korte vraag naar aanleiding van de discussie, die ik overigens helder vond. Oud-minister van Financiën Dijsselbloem heeft destijds tijdelijk om de dividenduitkeringen in box 2 te stimuleren het tarief eenmalig verlaagd. Dit punt zat ook in mijn schriftelijke vragen. Is het een idee dat de staatssecretaris nog eens kan overwegen de komende tijd? Dat leidt namelijk tot enorme extra inkomsten voor het financieringssaldo.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik neem die gedachte mee.
Dan de verduidelijkende vraag over de youngtimerregeling van de heer Schalk. Hij vroeg: wat is de situatie voor degenen die al gebruikmaken van de youngtimerregeling en gaan zij hier enorm last van krijgen? Zoals ik al probeerde aan te geven, kunnen alle mensen die in dit jaar gebruik kunnen maken van de youngtimerregeling dat volgend jaar ook doen. Dat is met name van belang voor de youngtimers die dit jaar 15 jaar zijn en volgend jaar nog geen 16 jaar zouden zijn en die onder de verhoogde bijtelling zouden vallen. Dat geldt de facto dus niet voor de youngtimers die op dit moment nog 14 jaar zijn, want daarvoor geldt de regeling niet.
Dan een hele, hele scherpe vraag van mevrouw Moonen. Zij vroeg: waarom zijn er geen budgettaire gevolgen door het uitstel van de versobering van de youngtimerregeling? Dat is heel slim opgemerkt. Bij de raming is er rekening gehouden met de geest van het amendement, eigenlijk conform de toezegging zoals ik die al had gedaan, en niet met de letterlijke wettekst. Omdat er bij de raming al op die manier rekening mee is gehouden, betekent dat dat er ook geen budgettaire effecten zijn voor de aangekondigde overgangsregeling. Ik moet eerlijk bekennen dat dat mij ook niet bekend was, maar ik ben blij met de vraag.
De heer Schalk i (SGP):
Nog heel even over de youngtimerregeling, want ik probeer het toch te snappen. Heeft de staatssecretaris het nou precies over dat dunne randje van 14, 15 of 16 jaar? Hebben de mensen die nu een youngtimer rijden van een andere leeftijd daar ook mee te maken, of geldt dat allemaal niet voor hen?
Staatssecretaris Heijnen:
Als ik naar het amendement kijk, zo antwoord ik aan de heer Schalk, dan zouden auto's die 16 jaar of ouder zijn volgend jaar nog gebruik kunnen maken van de youngtimerregeling. Pas in het jaar daarna moeten ze minimaal 25 jaar oud zijn. Voor die auto's geldt dus sowieso volgend jaar de youngtimerregeling al — dat zijn de auto's van 16 jaar en ouder, zeg maar — omdat ze al onder de voorwaarden uit het amendement vallen. Alleen voor de auto's die dit jaar 15 jaar zijn en die mogelijk volgend jaar ook nog 15 jaar zijn, zou je de situatie krijgen dat je eerst niet onder de youngtimerregeling valt. Stel dat de auto op 1 juli 16 jaar wordt, dan val je wel onder de youngtimerregeling. Het is dus met name voor die auto's van belang. Daardoor bereiken we dat alle youngtimers die nu in aanmerking komen voor de regeling, volgend jaar ook in aanmerking voor de regeling komen. Dan heeft iedereen een jaar extra de tijd en hebben wij de tijd om berekeningen te maken.
De heer Schalk (SGP):
Dus als je op dit moment een auto hebt van 20 jaar, dan gebeurt er het komende jaar nog niks en dan heb je een jaar om te anticiperen naar die 25 jaar.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt.
De heer Schalk (SGP):
Zo is het. Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Van Rooijen vraagt mij of ik bereid ben om voor de btw-verhoging voor logies een tweedeordeonderzoek te laten verrichten. In ben hier in de tweede termijn al op ingegaan, maar toen kon hij er niet bij zijn. Dat snap ik, want hij moest naar een andere vergadering. Ik heb toen ook gezegd: er zijn al verschillende onderzoeken gedaan waarin hierop is ingegaan. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen meerwaarde in nóg een nieuw onderzoek. Dat is mijn reactie op de vraag.
Dan een vraag van de heer Hartog. Ik heb wel veel geleerd van die vraag. Ik moet 'm heel voorzichtig voorlezen. De vraag was waarom Akrotiri, Dhekelia en Gibraltar — dat zijn LGO's van het Verenigd Koninkrijk — onder het laagste tarief vallen. De hoofdregel voor bijlage A is: een straal van minder dan 2.000 kilometer tot Amsterdam en gelegen op het Europese continent en/of in de Europese Unie. Voor de gebieden die de heer Hartog noemt zullen wij een check uitvoeren naar of deze anders hadden moeten worden ingedeeld. We zullen de Kamer hier begin volgend jaar over informeren, zodat de indeling, zo nodig, tijdig kan worden aangepast bij het volgende Belastingplan.
Dan de vraag van de heer Hartog of ik in overleg wil treden met Frankrijk en andere Europese landen over de vliegbelasting. Zoals al eerder aangegeven in de eerste termijn zou dat mijns inziens niet nodig moeten zijn, maar desalniettemin vind ik het belangrijk om in Europees verband zo veel mogelijk gezamenlijk op te trekken. Dat is ook de achtergrond van de vraag van de heer Hartog, denk ik. Daarom zeg ik toe de vliegbelasting met relevante collega-lidstaten te bespreken.
De heer Hartog i (Volt):
Dank u voor deze twee toezeggingen. Dat is heel nuttig en ook goed ter verduidelijking van de wet, denk ik. Kunt u ook antwoorden op de vraag of de nationale hoofdstad van Guadeloupe nu echt Parijs is?
Staatssecretaris Heijnen:
Op dit moment niet.
De heer Hartog (Volt):
Voor mij is de Golf van Amerika nog steeds de Golf van Mexico. De nationale hoofdstad van Guadeloupe is Parijs. Dat mag de staatssecretaris dan niet zo wensen, maar ik denk dat de Franse regering dat wel zo wenst. Dat kan dus tot juridische procedures leiden.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat ik hierin weinig te wensen heb. Ik moet u heel eerlijk bekennen dat ik het antwoord niet wist. Vandaar mijn antwoord "nee". Het gaat mijn fiscale kennis te boven.
De heer Koffeman vroeg naar de status van de twee moties over de behandeling van de dranken met toegevoegde suikers. Ook vroeg hij naar granendranken. Tot slot vroeg de heer Koffeman of pure sappen per 1 januari 2027 kunnen worden uitgezonderd. Voor de moties geldt dat hierop is teruggekomen in Tweede Kamerbrieven. Het kabinet heeft daarin aangegeven de keuze aan een nieuw kabinet te laten vanwege de impactvolle keuzes die moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld met betrekking tot de tarieven. Voor granendranken geldt dat ze niet onder de verbruiksbelasting vallen als ze niet zijn gearomatiseerd. Granendranken die wel toevoegingen bevatten, zijn wel belast. Ik kom voor medio februari 2026 in een brief terug op het uitzonderen van pure sappen; dat heb ik ook toegezegd in de Tweede Kamer.
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik zou toch iets meer duidelijkheid van de staatssecretaris willen vragen. Misschien kan dat niet meteen, maar die twee ingediende moties, de aangenomen moties, gaan over toegevoegde suikers. De staatssecretaris spreekt nu over "niet-gearomatiseerde dranken". Dan is de vraag of dat betekent dat tomatensap waar een vleugje zout in zit — dat is een gearomatiseerde drank — dan ineens onder de verbruiksbelasting valt, terwijl puur sap daar niet onder valt. Het ging bij de moties om toegevoegde suikers. Ik denk dat dat echt een ander begrip is dan "gearomatiseerde dranken". Ik zou daar toch wat meer helderheid over willen hebben. Als de staatssecretaris die nu niet kan geven, dan zou het fijn zijn om die per brief te krijgen.
Staatssecretaris Heijnen:
Laat ik het proberen. Als het niet voldoende is, kan ik er altijd nog op terugkomen. Ik denk dat we een onderscheid moeten maken tussen de huidige regeling en de eventuele nieuwe regeling, dus een van de varianten uit de brief. In de huidige regeling geldt dat granendranken die niet gearomatiseerd zijn, niet onder de verbruiksbelasting vallen. Dranken die dat wel zijn, vallen er dus wel onder. In de nieuwe regeling, afhankelijk van het scenario waar de Kamers uiteindelijk voor kiezen, kan het zo zijn dat pure vruchten- en groentesappen inderdaad niet belast zijn met verbruiksbelasting. Als de Kamer daarvoor kiest, kan het ook zo zijn dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen dranken met toegevoegde suikers en dranken met niet-toegevoegde suikers, maar dat is dan in het nieuwe stelsel. Ik had het met de opmerking over de granendranken met name over het huidige stelsel. Heb ik daarmee de vraag van de heer Koffeman beantwoord?
De heer Koffeman (PvdD):
Dan zijn we inderdaad een eindje op weg, maar wat echt belangrijk is, is dat er in deze Kamer twee moties zijn aangenomen die vooral hierover gingen: als er geen suiker toegevoegd is, dan geen verbruiksbelasting. Wel of niet aromatiseren is echt een ander begrip dan waar deze Kamer om gevraagd heeft. Het zou toch fijn zijn om helderheid te krijgen over die moties, die hier echt met ruime meerderheden aangenomen zijn. Kan het worden beperkt tot suiker, of is dat aromatiseren een zijweg als het gaat om datgene waar de Kamer om gevraagd heeft?
Staatssecretaris Heijnen:
Het aromatiseren heeft bij de moties geen enkele rol gespeeld. De moties gingen er met name over dat toegevoegde suikers belast zouden moeten worden met verbruiksbelasting en dranken zonder toegevoegde suikers niet. Uiteindelijk is dat scenario een van de varianten die in de scenario's is opgenomen. Het zijn er zeven: 1 tot en met 4a en 4b, 5 en 6. Uit deze varianten kan een keuze worden gemaakt. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd dat ik de gevolgen van die keuzes ga actualiseren op basis van de recente ontwikkelingen. Dan kan er inderdaad gekozen worden voor het scenario waarbij er geen verbruiksbelasting verschuldigd is zolang er geen suikers zijn toegevoegd. Dat staat volkomen los van het wel of niet aromatiseren.
Tot slot de vraag van de heer Kroon over het amendement over leegstandheffing dat is aangenomen bij de Fiscale verzamelwet 2026. Hij geeft aan dat woningcorporaties zorgen hebben. Hij vraagt: "Herkent de stas dit? Kan de staatssecretaris toezeggen bij de implementatie rekening te houden met het wetsvoorstel van VRO?" Ik hoop dat de heer Kroon begrijpt dat ik geen uitspraken kan doen over zorgen van woningcorporaties. Daarnaast kan ik ook geen toezeggingen doen op dit onderwerp. Het amendement met betrekking tot leegstandheffing is weliswaar opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2026, maar beleidsmatig ligt dat op het terrein van de minister van VRO. Ik kan daar dus geen toezeggingen op doen, sorry.
Voorzitter, als u mij toestaat, dan ga ik nu de moties appreciëren.
Dan begin ik met de motie 36812, letter H, de motie-Martens c.s. over vereenvoudiging. Ik kan die motie oordeel Kamer geven.
Dan ga ik naar de motie 36812, letter I, de motie-Holterhues c.s. Die ging met name over het rapport van de Algemene Rekenkamer. Die kan ik ook oordeel Kamer geven.
Dan ga ik naar de motie 36812, letter J, de motie-Schalk c.s. over de brandstofaccijnzen en het verzoek om de minder grote verlaging van de brandstofaccijnzen minimaal een halfjaar uit te stellen. In feite is het een amendement van de Tweede Kamer. Ik moet de motie ontraden.
Dan de motie 36812, letter K van de heer Schalk over amendementen en het overleg. Dat is een spreekt-uitmotie, dus daar hoef ik geen appreciatie aan te geven.
Dan de motie 36812, letter L van de heer Van Rooijen. Hij verzoekt een alternatief te zoeken voor de dekking in het amendement-Grinwis, de versnelde afbouw van de wet-Hillen, en dit op te nemen in het Belastingplan 2027. Ik kan alleen aangeven dat er meerdere amendementen zijn ingediend in de Tweede Kamer om de verhoging van het forfait voor overige bezittingen dan wel de verlaging van het heffingsvrij vermogen in box 3 terug te draaien. De Tweede Kamer heeft gekozen voor dit amendement met deze dekking. Het kabinet heeft het amendement inderdaad ontraden vanwege de dekking, maar wil wel de wens van de Tweede Kamer respecteren. Het wil daarom de afbouw van de wet-Hillen in principe niet terugdraaien bij de Voorjaarsnota. Vandaar dat ik deze motie moet ontraden.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Kortheidshalve: ik heb vanochtend duidelijk aangegeven hoe zwaar dit voor mijn fractie weegt. Ik begrijp het niet. Twee jaar geleden krijgt uw voorganger drie amendementen voor miljarden van Van der Lee in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer wenst met moties dat die worden teruggedraaid. Van Rij zegt: ik ga dat onderzoeken bij de Voorjaarsnota en kom erop terug. Dat heeft hij allemaal onderzocht. Hij heeft ook geadviseerd aan het nieuwe kabinet om het terug te draaien. Het nieuwe kabinet heeft dit gedaan. Waarom stelt u zich zo negatief op? Ik begrijp dat niet.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb tijdens mijn tweede termijn geprobeerd dat uit te leggen. Ik denk dat beide situaties absoluut niet vergelijkbaar zijn. Twee jaar geleden was er een heel andere situatie met ook een Tweede Kamer in een hele andere samenstelling. Nu weten we één ding zeker. Op het moment dat we hier wijzigingen in gaan aanbrengen, lopen we een groot risico dat het Belastingplan niet wordt aangenomen. Het spijt me, maar ik vind beide situaties absoluut niet vergelijkbaar. Vandaar dat ik tot mijn conclusie ben gekomen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Daarover zullen we van mening blijven verschillen. Begin volgend jaar zal ik u eventueel nog een keer uitvoerig de Handelingen van dat debat voorlezen. Het is toen echt gebeurd. Die moties zijn aangenomen en uitgevoerd, en die amendementen zijn teruggedraaid door het nieuwe kabinet. Ik begrijp niet dat u hier zegt: het is aangenomen, wij waren er wel tegen, maar ik vind eigenlijk niet dat de Eerste Kamer het recht heeft om … Nou ja, laat ik het hierbij laten.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan ga ik naar de motie 36812 met letter M van de heer Walenkamp over verruimen erf- en schenkbelasting ter verhoging van belastingvrije voet tot modaal inkomen. Het betreft fundamentele aanpassingen van de erfbelasting, en die zijn niet meer aan ons als demissionair kabinet. Dit past niet bij onze demissionaire status. Vandaar dat ik deze motie ontraad.
De tweede motie van de heer Walenkamp is motie 36812 met letter N over inning erf- en schenkbelasting op daadwerkelijk moment van ontvangst. Met dit Belastingplan wordt de aangiftetermijn verlengd van acht naar twintig maanden, tweeënhalf keer zo lang. Als een aanslag niet op tijd kan worden voldaan, kan men kort of lang uitstel van betaling verzoeken of verzoeken om een betalingsregeling. Wij zien in de praktijk hier nauwelijks problemen mee. Er kunnen natuurlijk in individuele gevallen wel problemen zijn, maar dan zijn er mogelijkheden om te vragen om uitstel van betaling of om een betalingsregeling. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Dan de motie 36812 met letter O van de heer Koffeman over onderzoek om meer elektrische auto's te behouden. Die is volkomen in lijn met mijn toezegging en dus oordeel Kamer.
De motie van de heer Beukering verzoekt de regering om de lastenstijging niet bij burgers neer te leggen, maar te verschuiven naar het schrappen van klimaatmaatregelen. Dat is de motie 36812 met letter Q.
De voorzitter:
P is voor de minister.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat was de motie met letter Q. De motie met letter P is voor de minister, hoor ik net. De koopkrachtontwikkeling voor 2026 is positief. Het kabinet maakt nu eenmaal andere keuzes en dat zijn niet de keuzes die worden voorgesteld in deze motie. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Dan de inventieve motie van de heer Van den Oetelaar om een cap te zetten op de bijtelling voor de youngtimerregeling. Dat is de motie met de letter R. De Tweede Kamer heeft tot deze versobering besloten. Ik heb al een overgangsregeling voorgesteld. Wij hebben geen voornemen tot een verdere aanpassing. Hiervoor zal ook budgettaire dekking nodig zijn. Vandaar dat wij deze motie ontraden.
Tot slot de motie van de heer Kroon. Hij verzoekt de raming van de versobering van de youngtimerregeling te laten certificeren door het CPB en indien nodig uiterlijk bij het Belastingplan 2027 reparatiewetgeving te maken voor een terugsluis van de eventuele meeropbrengsten naar de groep die door de maatregelen wordt geraakt. Ik heb eerder in het debat toegezegd dat ik de raming door het CPB zal laten certificeren. In lijn met deze toezegging lees ik deze motie als een wens van de Eerste Kamer richting mijn opvolger, mocht de formatie spoedig verlopen. Ik zal deze wens op een zorgvuldige manier overbrengen aan mijn opvolger. Daarmee geef ik deze motie oordeel Kamer.
Dat waren de moties, voorzitter. Dit is het einde van mijn bijdrage. Misschien mag ik nog één opmerking maken, want hierna komt de minister. Ik wil alle Kamerleden hartstikke bedanken voor het zeer interessante debat, voor alle vragen en voor de gedachtewisseling. Ik wil de diverse voorzitters — want u bent de derde voorzitter die voorzit tijdens het Belastingplandebat — bedanken voor hun uitstekende wijze van voorzitten. Tot slot wil ik langs deze weg en ook specifiek voor de camera mijn team bedanken. Dat is al door diverse Kamerleden gedaan. U moet zich voorstellen dat zij tot gisternacht, tot vanochtend, druk bezig zijn geweest met alle antwoorden, zodat ik die aan u kon geven. Daar ben ik heel blij mee en heel dankbaar voor, dus daarvoor is een groot dankjewel op zijn plaats.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan geef ik nu graag het woord aan de minister van Klimaat en Groene Groei.
Minister Hermans i:
Voorzitter, dank. Ik heb één vraag te beantwoorden en één motie.
De heer Baumgarten vroeg of ik nog even mondeling wil bevestigen dat de Kamer in het voorjaar een update krijgt over de alternatieven voor het afvalpakket. Dat kan ik mondeling bevestigen. De werkgroep levert het rapport op aan het einde van het jaar, dus dat is heel binnenkort. Het kabinet zal dit betrekken bij de voorjaarsbesluitvorming en daarover wordt de Kamer natuurlijk geïnformeerd.
Voorzitter. De motie 36812 met de letter P, van PBL, was voor mij, zeg ik in de richting van mevrouw Visseren. Ik moet deze motie ontraden, want het PBL doet dit al voor het kabinet. Het brengt heel zorgvuldig in kaart hoe het staat met de klimaat- en energietransitie. Dat doen zij met Prinsjesdag. Dat kan niet eerder, want daaraan gaat een hele systematiek vooraf. Op grond van de laatste KEV weten we wat de opgave is. De verschillende rapporten waaraan ik gerefereerd heb, laten die opgave zien en doen suggesties voor de maatregelen die je kunt nemen. Volgens mij ligt er een heel pakket aan informatie. In september, bij de Miljoenennota, komt de KEV over het jaar 2026. Of is het 2025? Ik heb de nummers nooit goed, maar er komt een nieuwe KEV. De Klimaat- en Energienota van het kabinet geeft daar weer een reflectie op.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):
Voorzitter, mag ik daar één opmerking over maken? Echt een halve zin.
De voorzitter:
Een halve zin door mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):
Ik ken de klimaatcyclus. Die waardeer ik; dat is een halve zin. Maar het gaat mij om de bredere duurzaamheidsopgave. Ik heb een aantal duurzaamheidsonderwerpen genoemd. Het gaat mij juist om duurzaamheid in brede zin. Ik weet dat de informatievoorziening op het gebied van klimaat goed op orde is, maar dat geldt minder voor die andere onderwerpen.
De voorzitter:
Minister, wat is daarop uw antwoord?
Minister Hermans:
In drie zinnen? Eigenlijk wat ik ook in de eerste termijn tegen mevrouw Visseren zei. De cyclus voor het klimaatbeleid zit gelukkig goed in elkaar; mevrouw Visseren deelt dat. Wat betreft het stikstofbeleid krijgen we natuurlijk ook steeds vaker analyses en reflecties van het PBL. Bijvoorbeeld bij het voorstel voor de afvalsector kijken we ook wat dat doet ten aanzien van de doelen voor de circulaire economie. Ik denk dat er zo heel veel informatie beschikbaar is. Ik snap de behoefte om alles bij elkaar te hebben, maar op zichzelf is het er. Wat ik in elk geval aan mijn opvolger of aan een volgend kabinet kan overdragen, is: kijk nou of je dat misschien gebundeld kan aanbieden. Die rapporten komen wel op verschillende momenten beschikbaar, zeg ik er wel bij. Maar er is heel veel informatie en … Er is heel veel informatie. Dat was de derde zin.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik sluit de beraadslaging.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van de zeven wetsvoorstellen. Ik kijk even rond om te zien of een van de leden over alle zeven wetsvoorstellen wil stemmen. Ik zie een lid knikken. Ik zie in mijn ooghoek nog een lid knikken. Dat is het geval. Dan stel ik voor na de dinerpauze over elk van de zeven wetsvoorstellen afzonderlijk te stemmen, en ook over alle ingediende moties.
Ik schors de vergadering tot 20.15 uur voor het kerstdiner, zoals eerder is gemeld. Daarna gaan we stemmen over de wetsvoorstellen en de ingediende moties, en eventueel over andere wetsvoorstellen die op verzoek van de Kamercommissies heden ten dage aan de hamerstukken zijn toegevoegd.
De vergadering wordt van 17.42 uur tot 20.15 uur geschorst.
Mededelingen (stemmingen)
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde zijn de stemmingen. De heer Walenkamp heeft zijn op 18 november jongstleden ingediende motie 36800, letter N, over het verruimen van de erf- en schenkbelasting, hedenmiddag ingetrokken, zodat we hier niet meer over stemmen.
Ik heb begrepen dat de heer Schalk iets wil zeggen.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Om de vaart er een beetje in te houden, ga ik een motie aanhouden: motie 36812, letter K, over die amendementstoets. Ik proef een breed gedragen gevoel dat we daar iets mee moeten, maar voor mij hoeft het niet per se via deze route of motie. Ik kom er dus heel graag in het nieuwe jaar op terug. We kunnen wellicht een keer overleggen over de wijze waarop we dat aan kunnen pakken. Ik houd 'm op dit moment aan.
De voorzitter:
Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.
Op verzoek van de heer Schalk stel ik voor zijn motie (36812, letter K) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan heb ik begrepen dat de heer Van den Oetelaar ook iets wil zeggen over een motie.
De heer Van den Oetelaar i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag de motie 36812, letter R, aanhouden tot het nieuwe jaar.
De voorzitter:
Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.
Op verzoek van de heer Van den Oetelaar stel ik voor zijn motie (36812, letter R) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Stemming Pakket Belastingplan 2026
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Pakket Belastingplan 2026) (36812).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen wij nu over het wetsvoorstel 36812, Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026). Wenst een van de leden een stemverklaring over het wetsvoorstel af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, FVD, de PvdD, Fractie-Visseren-Hamakers en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming Overige fiscale maatregelen 2026
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36813, Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026). Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen over het wetsvoorstel? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming Wet differentiatie vliegbelasting
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36815, Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting). Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen over het wetsvoorstel? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD, de PVV, JA21 en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36816, Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht). Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen over het wetsvoorstel? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aanvaard.
Stemming Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36817, Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024). Wenst een van de leden een stemverklaring over het wetsvoorstel af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD, JA21 en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36818, Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting). Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemming Nadere operationalisering mechanisme koolstofcorrectie aan de grens
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over het wetsvoorstel 36819, Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens, kort gezegd: nadere operationalisering mechanisme koolstofcorrectie aan de grens. Wenst een van de leden een stemverklaring over het wetsvoorstel af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD en Fractie-Beukering ertegen, zodat het is aanvaard.
Stemmingen moties Pakket Belastingplan 2026
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026),
te weten:
-
-de motie-Martens c.s. over een definitie voor complexiteit van het belastingstelsel (36812, letter H);
-
-de motie-Holterhues c.s. over eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingopbrengsten (36812, letter I);
-
-de motie-Schalk c.s. over uitstel verhoging brandstofaccijnzen (36812, letter J);
-
-de motie-Van Rooijen c.s. over een deugdelijke dekking in de Voorjaarsnota 2026 (36812, letter L);
-
-de motie-Walenkamp c.s. over verruimen erf- en schenkbelasting ter verhoging van belastingvrije voet voor kinderen (36812, letter M);
-
-de motie-Walenkamp c.s. over inning erf- en schenkbelasting op daadwerkelijk moment van ontvangst (36812, letter N);
-
-de motie-Koffeman c.s. over het behouden van meer elektrische voertuigen voor de Nederlandse tweedehandsmarkt (36812, letter O);
-
-de motie-Visseren-Hamakers c.s. over in kaart brengen van duurzaamheidsbeleid (36812, letter P);
-
-de motie-Kroon c.s. over de niet beoogde meeropbrengsten van de youngtimerregeling terugsluizen (36812, letter S);
-
-de motie-Beukering c.s. over voorgestelde accijnsverhogingen op brandstoffen (36812, letter Q).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Dan zijn nu aan de orde de stemmingen over de moties die zijn ingediend bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2026.
Wij stemmen over de motie 36812, letter H, de motie van het lid Martens c.s. over een definitie voor complexiteit van het belastingstelsel. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Ja, dat is het geval. De heer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Als u mij toestaat, geef ik meteen een stemverklaring over alle moties, althans de moties waar mijn handtekening niet onder staat. De motie met letter H kunnen wij op zich steunen: het ontwikkelen van een definitie van complexiteit, teneinde de complexiteit van het belastingstelsel te reduceren, maar wel met de kanttekening dat vereenvoudiging niet het enige moet zijn. Wij willen een eerlijker belastingstelsel. Als vereenvoudiging ten koste gaat van de eerlijkheid, hebben wij liever wat meer complexiteit. Met die kanttekening kunnen wij deze motie steunen.
Wij zijn tegen de motie met letter L, want dit gaat ten koste van het regionaal openbaar vervoer.
Dan de motie 36812, letter L. Daar zijn wij ook tegen. Wij waren nooit een groot fan van de wet-Hillen. Dat zijn we nog steeds niet.
De motie 36812, letter M, gaat over de belastingvrije voet voor erfgenamen. Daar zijn wij voor. Wij zijn als SP zelfs nog voor een hogere belastingvrije voet, maar wel met de kanttekening dat wij voor een veel hogere erfbelasting zijn vanaf een bepaald bedrag daarboven. Dat staat niet in deze motie. Daarom wilde ik dat wel even genoemd hebben.
Dan de motie 36812, letter O, de motie van het lid Koffeman c.s. over elektrische voertuigen. Daar kunnen wij voorstemmen.
De motie 36812, letter Q, zegt sympathieke dingen over de lage en hoge inkomens, maar wil die ten koste laten gaan van klimaatmaatregelen. Daar zijn wij tegen.
Dan zijn wij voor de motie 36812, letter S, de nog overgebleven youngtimermotie. Even kijken … Dan heb ik ze allemaal gehad.
De voorzitter:
Dank.
Wij stemmen bij zitten en opstaan. Voor de goede orde: het gaat over de motie 36812, letter H.
In stemming komt de motie-Martens c.s. (36812, letter H).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aanvaard.
Dan stemmen wij over de motie 36812, letter I, de motie van het lid Holterhues c.s. over eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingopbrengsten. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is het geval. De heer Kroon.
De heer Kroon i (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal het kort houden. Dit is de enige stemverklaring. Eigenlijk is deze motie niet nodig, want de staatssecretaris heeft al aangegeven dat het kabinet de adviezen van de Rekenkamer opgenomen heeft en gaat opvolgen. Maar ja, het is wel een hele goede aanmoediging voor een volgend kabinet. Daarom steunen we hem toch, meneer Holterhues.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kroon van de BBB.
Dan stemmen wij bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Holterhues c.s. (36812, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van FVD en de PVV ertegen, zodat zij is aanvaard.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter J, de motie van het lid Schalk c.s. over uitstel verhoging brandstofaccijnzen. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Schalk c.s. (36812, letter J).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, FVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, D66, de SP, de PvdD, de VVD, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter L, de motie van het lid Van Rooijen c.s. over een deugdelijke dekking in de Voorjaarsnota 2026. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van Rooijen c.s. (36812, letter L).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van het CDA, de SGP, FVD, de VVD, de PVV, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, D66, de SP, de PvdD en JA21 ertegen, zodat zij is aanvaard.
Dan stemmen wij over de motie 36812, letter M, de motie van het lid Walenkamp c.s. over verruimen erf- en schenkbelasting ter verhoging van belastingvrije voet voor kinderen. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Ja. De heer Van Strien van de PVV.
De heer Van Strien i (PVV):
Voorzitter. Wij zijn voor een lagere schenk- en erfbelasting, dus ook voor een hogere belastingvrije voet daarin, maar dit lijkt ons een punt voor de Tweede Kamer en niet voor de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Walenkamp c.s. (36812, letter M).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, FVD, de PvdD, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de VVD, de PVV, JA21, BBB en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter N, de motie van het lid Walenkamp c.s. over inning erf- en schenkbelasting op daadwerkelijk moment van ontvangst. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Nee, dat was de vorige N, sorry. Dat was een andere. Dit is de nieuwe motie met letter N. De vorige, die ook anders luidde, heeft de heer Walenkamp eerder ingetrokken. Het is verwarrend omdat ze dezelfde letter heeft, maar het is een ander nummer. De heer Kroon van de fractie van BBB.
De heer Kroon i (BBB):
Dank u wel, voorzitter. We hebben in dit Belastingplan aanpassingen gedaan op de Wet erf- en schenkbelasting. Onze fractie vindt dat de staatssecretaris en het kabinet tot een hele menselijke maat zijn gekomen, dus deze motie is wat ons betreft overbodig.
De voorzitter:
Dan de heer Van Strien.
De heer Van Strien i (PVV):
Voorzitter, kortheidshalve. Wij zijn het geheel eens met wat de heer Kroon zojuist over dit onderwerp zei. Dank u wel.
De voorzitter:
Nog even voor de preciesheid. Wij stemmen nu over de motie 36812, letter N. Dat is de motie die de heer Walenkamp vandaag heeft ingediend.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Walenkamp c.s. (36812, letter N).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, FVD, de PvdD, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, D66, de SP, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter O, de motie van het lid Koffeman c.s. over het behouden van meer elektrische voertuigen voor de Nederlandse tweedehandsmarkt. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman c.s. (36812, letter O).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, FVD, de PvdD, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS, OPNL en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de VVD, de PVV, JA21 en Fractie-Beukering ertegen, zodat zij is aanvaard.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter P, de motie van het lid Visseren-Hamakers c.s. over in kaart brengen van duurzaamheidsbeleid. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Visseren-Hamakers c.s. (36812, letter P).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Volt, D66, de SP, de PvdD, Fractie-Visseren-Hamakers en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, FVD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering, OPNL en Fractie-Walenkamp ertegen, zodat zij is verworpen.
De voorzitter:
Dan stemmen we over de motie 36812, letter Q, de motie van het lid Beukering c.s. over voorgestelde accijnsverhogingen op brandstoffen. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Beukering c.s. (36812, letter Q).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van FVD, de PVV, Fractie-Van de Sanden, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, de SGP, D66, de SP, de PvdD, de VVD, JA21, BBB, Fractie-Visseren-Hamakers, 50PLUS en OPNL ertegen, zodat zij is verworpen.
Dan stemmen we over de motie 36812, letter S, de motie van het lid Kroon c.s. over niet beoogde meeropbrengsten youngtimerregeling terugsluizen. Wenst een van de leden een stemverklaring over de motie af te leggen? Dat is het geval. De heer Van den Oetelaar.
De heer Van den Oetelaar i (FVD):
Dank u, voorzitter. Mijn fractie gelooft niet dat er meeropbrengsten zullen zijn, maar mochten die er wel zijn, dan is dit een goede besteding van de financiën. Daarom stemmen we toch voor.
De voorzitter:
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Kroon c.s. (36812, letter S).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de SP, FVD, de PvdD, de VVD, de PVV, JA21, BBB, Fractie-Van de Sanden, 50PLUS, Fractie-Beukering en Fractie-Walenkamp voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, Volt, de ChristenUnie, het CDA, D66, Fractie-Visseren-Hamakers en OPNL ertegen, zodat zij is aanvaard.
Collega's. Aan het einde van deze laatste vergadering van 2025 sta ik graag kort stil bij het afgelopen jaar. Om te beginnen enkele statistieken. Wij vergaderden 34 keer plenair, waarvan vier tweedaagse vergaderingen. We kwamen twee keer in verenigde vergadering bijeen, in september op Prinsjesdag en twee maanden later in de bijzondere verenigde vergadering ter gelegenheid van de eerste naoorlogse Prinsjesdag op 20 november 1945. Dat was dit jaar 80 jaar geleden. De Kamer nam 142 wetsvoorstellen aan en verwierp er 1. U diende 136 moties in, waarvan er 36 zijn aangenomen. De cijfers van net zijn nog niet meegenomen in dat resultaat. Dat zult u lezen in een verslag dat ergens in het voorjaar zal verschijnen.
Ook op het gebied van personele wisselingen is dit jaar veel gebeurd. We namen afscheid van zes Kamerleden, onder wie een Kamervoorzitter, en we verwelkomden evenzoveel nieuwe leden, waaronder een zeer jong Kamerlid. We hebben er vier nieuwe fracties bij. In één jaar is het College van fractievoorzitters daardoor met bijna 27% gegroeid. Bovendien koos u een nieuwe Voorzitter en twee nieuwe Ondervoorzitters.
Aan het einde van het jaar is het belangrijk dat wij ons realiseren dat wij ons werk niet kunnen doen zonder de voortreffelijke ondersteuning van de Griffier en zijn team. Veel dank daarvoor.
(Applaus)
Collega's. Tijdens de bijzondere verenigde vergadering ontving u allen het boekje Onze grondrechten in het Koninkrijk der Nederlanden. Ik heb gezien dat de heer Nicolaï het vandaag ook weer heeft opgespeld, waarvoor dank. In dat boekje stond de opdracht die koningin Wilhelmina onze voorgangers 80 jaar geleden gaf: "Te duur hebben wij onze vrijheid gekocht dan dat wij haar nu zouden misbruiken of verspillen". Het boekje herinnert ons aan die opdracht. Laten we onze vrijheid en onze parlementaire democratie koesteren, ook in het nieuwe jaar.
Ik wens u allen goede feestdagen en ik zie u allen heel graag terug met z'n allen in januari.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de staatssecretaris, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en de aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer. Ik sluit de vergadering met een voorzichtige hamerklap.
(Applaus)