Voortzetting behandeling Pakket Belastingplan 2026



Verslag van de vergadering van 16 december 2025 (2025/2026 nr. 13)

Aanvang: 9.01 uur

Status: ongecorrigeerd

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (36812);
  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816);
  • het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).

(Zie vergadering van 15 december 2025.)


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen — ik ga een aantal nummers noemen — 36812, Belastingplan 2026, 36813, Overige fiscale maatregelen 2026, 36815, Wet differentiatie vliegbelasting, 36816, Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht, 36817, Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024, 36818, Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting, en, tot slot, 36819, Nadere operationalisering mechanisme koolstofcorrectie aan de grens. Nou, dat zijn alle wetsvoorstellen die we vandaag gaan bespreken.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Nu is het woord aan de regering, aan de staatssecretaris, voor de eerste termijn. Gaat uw gang.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Staatssecretaris Heijnen i:

Dank u, voorzitter. Dat was een hele mond vol. Vorig jaar zat ik hier in een andere rol. Zoals u weet, kan het snel gaan in de politiek. Ik ben dan ook zeer vereerd dat ik als fiscalist en oud-senator dit jaar het Belastingplan vanaf deze plek mag verdedigen. Daarmee schaar ik mij in een illuster rijtje staatssecretarissen Fiscaliteit die tevens senator zijn geweest. Dat zijn Marnix van Rij, Marius van Amelsvoort en uiteraard, niet te vergeten, Martin van Rooijen.

Ik wil de senaat alvast bedanken voor de constructieve inbreng in de nota's naar aanleiding van het verslag en voor de grote hoeveelheid vragen — dat mag ik wel zeggen. De senaat staat altijd garant voor oog voor detail als het aankomt op fiscale techniek en inhoud. De senaat is ook altijd scherp op het voorkomen van bedrijfsongevallen met amendementen op een belastingplan. Zij waarschuwen hier altijd in een vroeg stadium voor. Zij proberen dat in ieder geval te doen. Hoewel ik daarvoor probeer te waken en ook anderen daarop attendeer, lukt het helaas niet altijd om dit te voorkomen. Dat is bekend. Daarnaast wil ik ook graag een compliment uitdelen aan mijn opvolger als fiscaal woordvoerder bij BBB, de heer Kroon, die zich in zeer korte tijd dit dossier eigen moest maken.

Dan ben ik beland bij de inhoud van dit Belastingplan. Enkele leden van uw Kamer noemen het "een beleidsarm pakket", maar dit pakket bevat wel degelijk een aantal belangrijke en noodzakelijke wijzigingen, of wijzigingen uit het hoofdlijnenakkoord met een budgettaire opgave. De focus op dit type maatregelen past onzes inziens bij de demissionaire of dubbeldemissionaire status van het kabinet. Desalniettemin heeft de nieuwe Tweede Kamer, zoals bekend, ook enkele grote wijzigingen doorgevoerd in het pakket. Ik wil vooropstellen dat, hoewel deze wijzigingen niet de keuze van dit kabinet waren — de amendementen waar we het gisteren met name over hadden zijn door het kabinet, door mij, allemaal ontraden — wij ons hebben te verhouden tot de wensen en meerderheden in de Tweede Kamer.

Met het oog op de vele vragen over de amendementen van de heer Grinwis was het misschien ook logisch geweest als hij vandaag hier had gestaan om uw vragen te beantwoorden ...

(Hilariteit)

Staatssecretaris Heijnen:

... maar u zult het met mij moeten doen. Van een positieve kant bekeken laat de aandacht voor met name deze amendementen mij ook zien, omgekeerd geredeneerd, dat uw Kamer op hoofdlijnen tevreden is met het pakket dat ik met Prinsjesdag heb ingediend.

De senaat moet uiteraard ook de ruimte geboden worden om een oordeel te vellen over het pakket zoals het nu voorligt. Uiteraard sta ik constructief tegenover eventuele verzoeken van uw Kamer om zaken uit het Belastingplan verder uit te zoeken of te monitoren. Dat heb ik ook toegezegd tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. Dat neemt niet weg — dat weet u — dat de ruimte voor echte wijzigingen beperkt is. Ik wil de senaat ook bedanken voor de alweer getoonde flexibiliteit bij het op korte termijn en in zeer korte tijdspanne behandelen van dit Belastingplan.

Voorzitter. Tot slot van deze inleiding is mij ter ore gekomen dat vanavond het kerstdiner van de senaat op het programma staat. Ik wil uiteraard geen roet in uw eten gooien met dit debat. Daarom stel ik voor om te beginnen aan mijn beantwoording, die ik zal doen aan de hand van de volgende tien onderwerpen: herziening belastingstelsel en toeslagenstelsel, inkomensbeleid, amendement youngtimerregeling, amendement box 3 wet-Hillen, Belastingplan, box 3, Wet differentiatie vliegbelasting, wetsvoorstel inzagerecht, wetsvoorstel tweede aanpassing minimumbelasting. Dan heb ik tot slot nog een mapje varia en — de voorzitter zei het al — minister Hermans sluit later vandaag aan en neemt de vragen over de klimaatmaatregelen voor haar rekening. Laten we beginnen.

De herziening van het belastingstelsel. Diverse leden, onder anderen de heer Holterhues, mevrouw Moonen, de heer Schalk en ook de heer Baumgarten, vragen naar de ideeën die ik heb over de hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. Mevrouw Moonen vraagt mij heel concreet of ik bereid ben om een begin te maken met de voorbereiding van die hervorming. De heer Schalk vraagt mij welke verkenningen er op dit moment lopen om deze stelselwijziging voor te bereiden en welke concrete stappen in het komende begrotingsjaar op dit punt kunnen worden verwacht. Tot slot vraagt de heer Baumgarten mij hoe en wanneer de motie-Baumgarten om begin 2025 met een geloofwaardig tijdpad te komen hoe het toeslagenstelsel kan worden hervormd, wordt uitgevoerd.

Gisteren, maar ook in eerdere debatten met u en in de Tweede Kamer, is duidelijk geworden dat iedereen — iedereen! — in de Tweede Kamer én in de Eerste Kamer doordrongen is van het feit dat een hervorming noodzakelijk is. Ik deel die urgentie en ik deel uw ongeduld. Om een hervorming te realiseren, moeten echter lastige keuzes worden gemaakt, die op langere termijn op breed politiek en maatschappelijk draagvlak moeten kunnen rekenen. Bovendien, zeg ik tegen de heer Schalk, zijn er al heel veel rapporten en adviezen beschikken om deze keuzes te maken. In die zin is veel voorbereidingswerk voor de keuzes beschikbaar. Dit kabinet is echter demissionair en wij vinden het als demissionair kabinet niet passend om die keuzes nu nog te maken of om concrete stappen te zetten. Wij stellen ons hier expliciet bescheiden in op, maar ik neem aan dat er wel keuzes zullen worden gemaakt aan de formatietafel.

Dan kom ik op vragen van de heer Van Rooijen en mevrouw Bakker-Klein. Hoe kijk ik naar de aangenomen motie van de heer Van Rooijen over het instellen van een onafhankelijke commissie voor belastinghervorming? Mevrouw Bakker-Klein wijst mij erop dat wellicht de Vereniging voor Belastingwetenschap hier een rol in zou kunnen vervullen. De aangenomen motie — ik zei het al — vraagt om een onafhankelijke adviescommissie in te stellen om een voorstel te doen tot herziening en vereenvoudiging van het stelsel van belastingen en toeslagen. Ik persoonlijk, wij als partij, herkennen veel in deze motie. We zijn het erover eens dat een hervorming nodig is en kansen biedt, zoals net besproken. Een onafhankelijk advies is een beproefd middel om een hervorming dichterbij te brengen. Gezien de korte tijd hebben we de vormgeving nog niet uitgewerkt, maar we gaan daar wel mee aan de slag in de tijd die ons als demissionair kabinet nog gegeven is. Onderdeel van de uitwerking zal dan moeten zijn dat een breed scala aan betrokken partijen een bijdrage kan leveren. Mevrouw Bakker-Klein stond al op, maar ik kom nu concreet aan haar vraag toe. Betrokkenheid van de Vereniging voor Belastingwetenschap in enige vorm is goed voorstelbaar. We nemen deze suggestie mee in de uitwerking. Ik werk een reactie uit, zeg ik tegen de heer Van Rooijen, en kom er begin volgend jaar op terug, waarbij ik wel begrip vraag voor het feit dat, één, we demissionair zijn en, twee, ik mij heel goed zou kunnen voorstellen dat als er mensen benaderd gaan worden voor een onafhankelijke commissie, de reactie is dat ze liever even wachten op het nieuwe kabinet. Maar goed, ik ga ermee aan de slag; u heeft me dat gevraagd en dat zal ik doen.

De heer Schalk i (SGP):

Allereerst merk ik vriendelijk op dat de staatssecretaris hier natuurlijk niet namens een partij staat maar als dienaar van de Kroon. Maar goed, dat is een ander verhaal.

Ik kom nog heel even terug op de wijziging van het toeslagenstelsel. Ik begrijp dat hè, als een kabinet demissionair is. Anderzijds heeft het kabinet, demissionair of niet, de durf gehad om een aantal maatregelen nu wel te treffen. Je zou kunnen zeggen "leg het hele gebeuren rondom dat toeslagenstelsel nu maar stil", maar zijn er niet voorbereidende acties mogelijk die dit demissionaire kabinet sowieso kan nemen? Want hoe je het ook wendt of keert, er moet wat gebeuren aan het toeslagenstelsel. Het zou wel heel jammer zijn … Wij weten nog niet precies welke kerst bedoeld werd toen het ging over een nieuw kabinet, maar zou er niet vaart gemaakt moeten worden?

Staatssecretaris Heijnen:

Dank aan de heer Schalk voor de vraag en voor de terechte opmerking waarmee hij begon. Ja, ik denk dat wij hier vaart mee zouden kunnen maken. Er liggen al heel veel rapporten waar we iets mee kunnen. Misschien was ik niet duidelijk genoeg. Ik had het over de herziening van het belastingstelsel, maar ik bedoel de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Dank voor uw reactie op de motie die aangenomen is. Ik begrijp de uitleg over dat het in de formatie aan de orde kan komen en dat nu geprobeerd gaat worden om een commissie toch snel aan de gang te krijgen. Begrijp ik dat u dit hierbij als toezegging doet en dat we u daar dus later aan kunnen houden?

Staatssecretaris Heijnen:

Ik ga er inderdaad mee aan de slag, dus in die zin kunt u dat als een toezegging zien.

Dan een interessante vraag van de heer Martens. Hij vroeg mij of ik een definitie voor complexiteit zou kunnen ontwikkelen, om daarmee te sturen op vereenvoudiging, en hoe ik kijk naar recent onderzoek hierover van het Instituut voor Publieke Economie. De heer Martens vraagt mij ook of ik hier iets op wil toezeggen. Het is, zoals ik al zei, een gedeelde wens om meer grip te krijgen op complexiteit, maar ik denk wel dat eenduidig definiëren en mogelijk zelfs kwantificeren van complexiteit een ingewikkeld vraagstuk is. De beoordeling van complexiteit en van vereenvoudiging is mede afhankelijk van de gekozen invalshoek of het perspectief van de verschillende betrokkenen. Aanpassingen van wet- en regelgeving bijvoorbeeld worden beoordeeld op doenlijkheid voor burgers, administratieve lasten voor bedrijven en uitvoerbaarheid voor de publieke dienstverleners. Hier kunnen, zoals bekend, ook uitruilen ontstaan. Vereenvoudiging voor belastingplichtigen kan het mogelijk complexer maken voor de uitvoerende diensten en omgekeerd. Er zijn dus verschillende maatstaven om naar vereenvoudiging te kijken. Een samengesteld totaaleffect plakken hierop is lastig. Een dergelijke weging, zeg ik tegen de heer Martens, zal ook bij de maatstaf van het Instituut voor Publieke Economie gemaakt moeten worden en dat maakt een eenduidige maatstaf niet vanzelfsprekend.

De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):

Complexiteit is inderdaad een ingewikkelde aangelegenheid. Dat zegt de staatssecretaris heel mooi. Dat betekent dat we er niet omheen moeten lopen. Wat ik jaarlijks in de schriftelijke ronde vraag, is of het stelsel hiermee complexer of eenvoudiger kan worden. Helaas is het antwoord tot nu toe steeds "helaas complexer", ondanks alle inzet die daarop gepleegd wordt van alle kanten. Dat zie ik en dat waardeer ik, maar ik constateer dat we daar scherper op moeten opereren. Ik wil er daar dus nog één keer bij de staatssecretaris op aandringen. De laatste stelselhervorming van 2001 heeft een vereenvoudiging gerealiseerd en sindsdien is het stelsel opnieuw in complexiteit gegroeid: ieder jaar een kerstbal in de kerstboom erbij. Daardoor is het behoorlijk ingewikkeld geworden. Dus we moeten daar iets mee. Ik vraag de staatssecretaris dus nog één keer of hij iets kan aanscherpen wat hij concreet van plan is te doen op het punt dat ik aansnij.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik denk dat er op dit moment — de heer Martens noemde het wel — elk jaar een kerstbal bij komt of misschien zelfs wel meer kerstballen. Ik denk net als hij dat hij goed is om de kerstboom niet te vol te hangen met kerstballen. Dat geldt ook voor het belastingstelsel. Als je uitgaat van het huidige belastingstel en dat wilt vereenvoudigen, denk ik dat dat heel lastig gaat worden. Ik denk dat je er concreet niet aan ontkomt om een hele herziening te doen. Dan zou het eenvoudiger moeten kunnen, maar dan moeten er wel keuzes gemaakt worden. Er moeten keuzes gemaakt worden over de belastingmix, belastingheffing over arbeid versus belastingheffing over vermogen. Er moeten keuzes gemaakt worden over wat de doelstellingen zijn die je met belastingheffing wilt bereiken naast het ophalen van geld om de publieke uitgaven te financieren. Ik denk dus dat het belangrijk is om die keuzes te maken aan het begin, maar dat de echte vereenvoudiging pas kan bij een herziening van het belastingstelsel.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Ik deel tot op zekere hoogte met de staatssecretaris dat de echte vereenvoudiging uit een integrale stelselherziening moet voortkomen. Tegelijkertijd hebben wij een dergelijke maatstaf voor complexiteit nodig om onszelf — hier bestaat het recht op amendement zoals bekend niet, maar ik heb het over parlement — de discipline op te leggen om terughoudendheid te betrachten en het stelsel niet sluipenderwijs complexer te maken. Dat is het vaak, want niemand boogt dat. Ik denk dus dat wij daar wel stappen op zouden moeten zetten. Ik heb het antwoord van de staatssecretaris in voldoende mate gehoord en tot me genomen. Ik denk dat ik in de tweede termijn terugkom op welke stappen wij daarin zouden willen zetten.

Staatssecretaris Heijnen:

Misschien mag ik daar nog één ding aan toevoegen. Het hangt denk ik ook samen met zelfdiscipline. Dan heb ik over zelfdiscipline van "wij parlementen".

Voorzitter. Dan ga ik naar het tweede blokje: inkomensbeleid. Er zijn diverse vragen gesteld over het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor. Daarover waren vragen van de heer Martens, de heer Van Strien, de heer Van Apeldoorn en mevrouw Moonen. De heer Van Strien wil graag weten of dit niet een hogere belasting op arbeid inhoudt. De heren Martens en Van Apeldoorn vragen concreet waarom er geen andere maatregel is gekozen voor de dekking. Zoals bekend, heeft het kabinet gekozen voor het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor als dekkingsbron. Daardoor wordt, zoals terecht wordt opgemerkt, arbeid zwaarder belast. Het heeft ook niet de voorkeur van het kabinet om last op arbeid te verhogen, maar op deze manier wordt de lastenverzwaring wel zo breed mogelijk gedragen. Je zou kunnen zeggen dat het voordeel van het behoud van het lage btw-tarief ook voor alle Nederlanders is.

Daar komt bij dat de koopkrachtontwikkeling volgend jaar naar verwachting positief is voor alle groepen huishoudens en inkomensgroepen. Ik weet dat er bij het zoeken naar dekking ... Volgens mij is daar vorig jaar met een van mijn voorgangers ook uitgebreid over gediscussieerd. Het idee was om de dekking binnen de btw te vinden. Dat is niet gelukt. Toen is in overleg met beide Kamers gezegd: dan maar buiten de btw. Deze keuze heeft niet de voorkeur van het kabinet, maar de redenen waarom deze keuzes gemaakt zijn, heb ik net toegelicht.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Toch even voor de helderheid: het kabinet zelf zegt dat de lasten op arbeid te hoog zijn en dat werken moet lonen. Toch is voor deze oplossing gekozen. De lasten op arbeid gaan omhoog. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dat de lage en middeninkomens relatief het meest het treft, omdat die het meest afhankelijk zijn van de algemene heffingskorting en een relatief klein inkomen overhouden dat vrij besteedbaar is? De hogere inkomens merken toch veel minder van die beperking van de tabelcorrectiefactor of van de beperking van de inflatiecorrectie?

Staatssecretaris Heijnen:

Het klopt dat de lage inkomens relatief gezien hierdoor zwaarder getroffen worden. Daar staat tegenover dat, zoals ik al aangaf, ook voor die lage inkomens de koopkrachtontwikkeling positief is. Daar hebben we ook nadrukkelijk naar gekeken bij het maken van deze keuze.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Maar dan blijft het toch een politieke keuze, waarvan de staatssecretaris zelf zegt dat die de lage inkomens relatief het hardst treft. Dan had je het toch ook anders kunnen oplossen? Je had de beperking van de tabelcorrectiefactor toch kunnen toepassen op de hoogste inkomens, laten we zeggen de derde schijf, en niet op de eerste schijf? Dat had ook een keuze kunnen zijn. Of je had de derde schijf kunnen bevriezen. Daar is allemaal bewust niet voor gekozen. Terwijl de lasten op arbeid al zo hoog zijn en je vooral voor de lage en middeninkomens zou willen dat werken meer loont, is er dus voor gekozen om het in gelijke mate te spreiden over al die groepen, waardoor het de lage en middeninkomens uiteindelijk relatief het hardst treft.

Staatssecretaris Heijnen:

Zoals ik aangaf, is dat inderdaad een keuze. Ik wil wel opmerken dat met onze nota van wijziging ter voorkoming van de gevolgen van de buffelboete er een flinke reparatie heeft plaatsgevonden van de hogere belasting die met name de lage inkomens zouden moeten betalen. Ik kan alleen herhalen dat dit een politieke keuze is, dat ben ik met de heer Van Apeldoorn eens. De lage btw komt ten goede aan alle Nederlanders, vandaar dat wij hebben gekozen voor een dekking op deze manier.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tot slot, voorzitter. De reparatie van de buffelboete komt uit de Tweede Kamer, niet van dit kabinet. Dat wil ik even opgemerkt hebben. Het is terecht dat dat gerepareerd is voor volgend jaar, en hopelijk ook voor de jaren daarna; er ligt een motie in de Tweede Kamer die daarom vraagt. Ik geloof dat de regering ook van zins is om die uit te voeren of daar in ieder geval goed naar te kijken. Dat lijkt me heel belangrijk. Maar goed, ik constateer toch nogmaals dat deze politieke keuze is gemaakt, waarbij de btw-verhoging voor sport, media en cultuur niet doorgaat. Dat is mooi. Maar vervolgens krijgen mensen daar in negatieve zin een verhoging van de lasten op arbeid voor terug. Dan is toch de vraag wat de meeste mensen per saldo daarmee opschieten.

Staatssecretaris Heijnen:

Dan waren er een aantal vragen van de heren Holterhues en Schalk over het verschil tussen werkenden en niet werkenden. Hoe kijk ik daarnaar in het kader van de stijgende arbeidskorting? Dit geldt niet alleen voor arbeidsongeschikten, wordt aangegeven, maar ook voor eenverdieners. De vraag is: wordt deze groep wel voldoende meegewogen? De heer Schalk vraagt tot slot of de doelstelling dat meer werken moet lonen, nog wel opgaat. Het kabinet vindt dat werken moet lonen en vindt het daarnaast een goed streven dat beide partners in een huishouden economisch zelfstandig kunnen zijn. Het klopt: de arbeidskorting is de afgelopen jaren regelmatig verhoogd. Hierdoor is werken meer gaan lonen. De keerzijde daarvan is een steeds groter wordend verschil in belastingdruk met bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden. Het verkleinen of wegnemen van dit verschil maakt het minder aantrekkelijk om meer te gaan werken. Bij de totstandkoming van het inkomensbeleid wordt de koopkracht van verschillende groepen bekeken, ook die van uitkeringsgerechtigden en alleenverdieners. Dit kabinet is dubbeldemissionair — ik zei het al — dus een eventuele aanpassing van dit verschil die een meer fundamentele wijziging van het belastingstelsel vraagt, is aan een nieuw kabinet. Maar ik zeg ook tegen de heer Schalk: ik zou me goed kunnen voorstellen dat dit wel een belangrijk onderdeel is dat meegenomen wordt bij de algehele herziening van het belastingstelsel en dat hier keuzes in worden gemaakt. Zoals ik al aangaf, moeten er keuzes worden gemaakt. Vinden wij het als Nederland belangrijk dat economische zelfstandigheid vooropstaat of vinden wij het belangrijk dat eenverdieners en tweeverdieners gelijker belast worden? Ik heb de voorbeelden van de heer Schalk goed gehoord. Ik kan me goed voorstellen dat daarnaar gekeken wordt.

De heer Schalk (SGP):

Ik snap heel goed dat de heer Holterhues ook opveert en ongetwijfeld ook nog vragen heeft hierover. De basis van het antwoord van de staatssecretaris lijkt nu: we moeten uitgaan van economische zelfstandigheid voor iedereen. Maar is dat niet heel betuttelend? Is dat niet echt van vroeger? Moet je niet gewoon zeggen: iedereen mag zelf weten op welke manier ze hun gezin en gezinsinkomen inrichten? Ik vind het zo … Nou ja, ouderwets bijna.

De voorzitter:

Staatssecretaris, wilt u daarop reageren?

Staatssecretaris Heijnen:

Nou ja, dat is wel een goede opmerking, maar ik vind het juist niet ouderwets. Ik denk dat iedereen ernaar zou moeten streven om economisch zelfstandig te zijn, of dat nu binnen een huwelijk of een relatie is of niet. Dus ik denk dat economische zelfstandigheid juist niet ouderwets is.

De heer Schalk (SGP):

Daarmee legt de staatssecretaris ook wel een oordeel neer over juist die mensen die niet kúnnen gaan werken omdat ze bijvoorbeeld zorgen voor kinderen met beperkingen of ouders die mantelzorg nodig hebben. Of neem mensen die ervoor kiezen om heel belangrijk te zijn voor de samenleving door vrijwilligerswerk, kerkenwerk en dergelijke te doen. Je gaat toch niet tegen deze mensen zeggen: stop daar allemaal mee, want u moet zo nodig economisch zelfstandig worden? Dus zou de staatssecretaris niet deze vragen in ieder geval mee kunnen nemen naar het kabinet om dat toch nog eens te heroverwegen?

Staatssecretaris Heijnen:

Daar ben ik graag toe bereid. Ik wil de heer Schalk er wel op wijzen dat ook alleenverdieners een koopkrachtontwikkeling hebben van plus 1,2%, net als alle andere inkomensgroepen. Maar ik heb zijn opmerking goed gehoord. We kunnen discussiëren over of economische zelfstandigheid ouderwets is of niet, maar ik zal het in ieder geval meenemen naar het kabinet.

De heer Schalk (SGP):

Dat is een belangrijke toezegging, denk ik. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat ook de eenverdieners iets omhooggegaan zijn. Maar ook over dat extra verdiende zijn ze nog steeds soms tien keer zoveel belasting aan het betalen.

Staatssecretaris Heijnen:

Dan ga ik naar een aantal vragen van de heer Schalk en de heer Walenkamp. De heer Schalk vraagt naar de verhoging van de arbeidskorting. Die pakt goed uit voor tweeverdieners maar minder voor eenverdieners, zegt hij. Hij vraagt concreet of dit nou onderdeel is van de hoge marginale druk voor eenverdieners. De heer Walenkamp en de heer Schalk vragen daarnaast of er een oplossing is voor die hoge marginale druk. Ik vind het belangrijk om te benoemen dat de marginale druk voor de meeste mensen niet extreem hoog is. Voor ruim 80% van de werkenden ligt de marginale druk lager dan 60%. Uitschieters boven de 80% zijn zeldzaam. Dat geldt ook voor eenverdieners. Wat betreft de effecten van alle belastingmaatregelen voor volgend jaar, waaronder de wijzigingen in de arbeidskorting, geldt dat de veranderingen voor de marginale druk daarvan beperkt zijn. Het kabinet is net als de heer Schalk voorstander van het verlagen van de marginale druk. Maar hiervoor zijn — daar komt ie weer — binnen het huidige stelsel, met een veelvoud aan inkomensafhankelijke regelingen, geen eenvoudige oplossingen te verzinnen. Dat kan — ik zeg het nogmaals, want het is mijn stellige overtuiging — alleen met een fundamentele herziening van ons stelsel van belastingen en toeslagen. Daarbij moeten er ook keuzes worden gemaakt, zoals ik net met de heer Schalk besprak.

Dan een vraag van de heer Van Apeldoorn. Hij geeft aan dat het logisch is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Hij vraagt hoe ik vanuit dat perspectief kijk naar het Belastingplan dat nu voorligt. Zoals ik al aangaf, heeft het kabinet gestuurd op een evenwichtige koopkrachtverdeling voor 2026. Een mediaan huishouden gaat er 1,2% op vooruit. De koopkrachtontwikkeling van werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden ligt dicht bij elkaar. Specifiek voor de meest recente budgettaire derving in box 3 van cumulatief 2,5 miljard euro over 2026 en 2027 is gekozen voor een dekking geheel binnen box 3. Hiervoor is gekozen door het kabinet. Als gevolg van het amendement-Grinwis is het vermogen van het forfait op beleggingsvermogen teruggedraaid en vervangen door een snellere afbouw van de wet-Hillen. Ik kom daar separaat nog op terug. Maar ook dat betreft een zwaardere belasting op vermogen. Juist met het oog op meer evenwicht in de belasting op arbeid en vermogen denken wij dat het belangrijk is dat het werkelijke rendement wordt belast in box 3. Het wetsvoorstel dat dat moet regelen ligt sinds mei in de Tweede Kamer en wordt op 19 januari behandeld.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank voor het antwoord, zeg ik tegen de staatssecretaris. We hadden het net al over de tabelcorrectiefactor. Dit werkt wel degelijk vooral negatief uit voor de lagere en middeninkomens. Ik ben bekend met de koopkrachtplaatjes, maar dat feit staat. De SP was overigens niet voor het niet verhogen van het forfait voor box 3, voor de overige bezittingen, maar daar komen we misschien later nog over te spreken.

De staatssecretaris zegt zelf, althans, dat hoorde ik hem zeggen: het is wenselijk dat we vermogen relatief gezien meer belasten dan arbeid, meer dan nu het geval is. Dat is toch eigenlijk nauwelijks gebeurd? De mensen aan de top, de allerrijksten, de top 1%, de top 0,1% of de top 0,01%, zijn mensen die hun inkomen vooral uit vermogen krijgen, bijvoorbeeld uit aanmerkelijk belang. De effectieve belastingdruk is voor die groep lager dan voor de meeste Nederlanders. De gemiddelde belastingdruk ligt rond de 40% en voor die groep ligt het onder de 30%, 27% of zelfs 20% als je indirecte belastingen meerekent. Dan is het toch een feit dat ons belastingstelsel aan de top niet progressief maar regressief is? Ik heb dat "omgekeerde Robin Hood" genoemd. Ik weet dat dat niet het resultaat is van dit Belastingplan, want het is al jaren zo, maar erkent de staatssecretaris a dat dat zo is en b dat dit Belastingplan daar ook weinig tot niks aan doet?

Staatssecretaris Heijnen:

Ik had deze vraag, die de heer Van Apeldoorn ook in zijn eerste termijn stelde, wat verderop in mijn set zitten, maar ik wil daar best nu op ingaan, hoor. Laat ik beginnen met de vraag: vindt de staatssecretaris dat inkomsten uit vermogen zwaarder moeten worden belast dan inkomsten uit arbeid? Het antwoord daarop is: nee. Ik gaf al aan dat het belangrijk is dat met betrekking tot inkomsten uit vermogen daadwerkelijke inkomsten of genoten inkomsten uit vermogen worden belast. Hoe je dan vervolgens de tarieven vaststelt, is een politieke keuze, maar ons voorstel zou niet zijn om inkomsten uit vermogen zwaarder te belasten dan inkomsten uit arbeid.

Dan naar de top 10% van Nederland die 80% van al het vermogen bezit. De heer Van Apeldoorn vraagt of ik deze verdeling ook niet scheef vindt en hoe ik dat wil corrigeren. Daarnaast vraagt hij, zoals hij net nog aangaf, waarom het kabinet niet de rijkste 10%, 1% en 0,1% zwaarder belast. Dat was denk ik de vraag. Evenwicht in de belasting op arbeid en vermogen was beoogd met de invoering van de Wet IB 2001, maar is in de loop der jaren uit het zicht geraakt. Daar ben ik het mee eens. In reactie op het ibo-rapport over vermogensverdeling uit 2022 zijn in opeenvolgende belastingplannen de nodige maatregelen genomen die de lasten op arbeid hebben verzwaard en meer evenwicht hebben gebracht in de belasting op arbeid en vermogen. Een belangrijke volgende stap in het verdere herstel van dat evenwicht is — ik zei het al — het invoeren van het stelsel van werkelijk rendement in box 3. Eventuele verdere stappen om vermogen gelijker of zwaarder te belasten zijn, zoals ik al aangaf, een politieke keuze. Dat is aan het volgende kabinet.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De staatssecretaris geeft nu eigenlijk antwoord op een andere set vragen van mij. Misschien had hij dit bedacht voor een later blokje. Het klopt, ik heb inderdaad ook opmerkingen gemaakt over de extreme vermogensongelijkheid in Nederland. Dat doe ik eigenlijk elk jaar. Dat blijf ik ook doen zolang die vermogensongelijkheid zo extreem blijft. Ik heb gevraagd wat de staatssecretaris daarvan vindt en ik heb er cijfers bij genoemd. Maar ik had het nu ook over andere cijfers. Die zijn daar weliswaar aan gerelateerd, maar komen niet uit het ibo-rapport maar uit twee verschillende CPB-studies. Die gaan over de belasting. Die gaan niet over vermogensongelijkheid an sich, maar over hoe verschillende inkomensgroepen belast worden, elk centiel en ook nog daarbinnen. Dan blijkt dat de allerrijksten een lagere belastingdruk hebben dan bijvoorbeeld de meeste middengroepen, of dan de gemiddelde Nederlander. De gemiddelde belastingdruk ligt rond de 40%, zei ik net al. Voor de allerrijksten, die de hoogste inkomens genieten, de top 1% — voor de 0,1% en de 0,01% is het nog erger — ligt die belastingdruk lager. Daarmee zeg ik dus — of dat zeg ik niet, dat zegt het CPB — dat ons belastingstelsel aan de top feitelijk niet progressief is, maar regressief. Mijn vraag was: wat vindt de staatssecretaris daarvan? Erkent de staatssecretaris dat? Vindt hij dat een probleem vanuit het principe dat breed gedragen is in de Kamer en ook bij het kabinet, dacht ik, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen?

Staatssecretaris Heijnen:

Uiteraard ken ik het CPB-rapport. Daarin wordt die conclusie getrokken, maar daar zijn we het niet mee eens. De samenstelling van het inkomen van de top 1% wijkt substantieel af van de huishoudgroepen daaronder, omdat het grootste deel van het inkomen voortkomt uit aanmerkelijkbelangbezit, terwijl voor de huishoudgroepen inkomen uit arbeid de grootste inkomstenbron vormt.

Het CPB stelt in zijn analyse dat als de winsten uit de vennootschappen, de aanmerkelijkbelangvenootschappen, volledig worden uitgekeerd, de inkomstenbelasting progressief uitvalt en dat dus die 1% relatief meer inkomstenbelasting betaalt. Die winsten worden echter niet uitgekeerd, vandaar dat het CPB stelt dat de belastingdruk op het inkomen inclusief de ingehouden winsten in vennootschappen, lager uitvalt dan voor de inkomensgroepen daaronder. Wat ik al zei: het is een manier om tegen belastingdruk aan te kijken, maar het CPB houdt geen rekening met bijvoorbeeld de latente belasting die op ingehouden winsten drukt. Vandaar dat wij op een andere manier tegen belastingdruk aankijken dan het CPB.

De voorzitter:

De heer Van Apeldoorn voor de laatste keer.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Ik zou toch zeggen: het moet niet gekker worden. Ik hoor altijd dat het CPB geldt als objectieve rekenmeester, maar als die vaststelt dat de hoogste inkomens weinig belasting betalen, dan wordt er gewoon openlijk getwijfeld aan de feiten die het CPB presenteert. Ik heb uw voorganger, althans een van uw voorgangers, want de staatssecretarissen van Financiën volgen elkaar snel op, Marnix van Rij ongeveer hetzelfde horen zeggen. Dat was zo'n twee jaar geleden. Het ging toen over een CPB-studie uit 2022, ook over ingehouden belasting en ook toen trok de toenmalige staatssecretaris de rekenmethode van het CPB in twijfel of de basis daarvoor.

Toen is het CPB op mijn aandringen en vervolgens op dat van het kabinet met een vervolgstudie gekomen. Dat was geloof ik in 2024. In die studie is de kritiek van de staatssecretaris meegenomen, en toch is er nog een keer vastgesteld dat de effectieve belastingdruk voor de top 0,1% gewoon een stuk lager ligt, ruim onder de 30%. Dat zijn gewoon feiten en ik zou toch graag willen dat wij hier geen feitenvrije politiek bedrijven, maar uitgaan van de feiten. Als de staatssecretaris zegt dat nog steeds geldt dat het CPB een ondeugdelijke methode hanteert, dan zou ik graag willen dat het kabinet komt met een andere studie waarin een en ander wordt onderbouwd. Anders is het een boude stelling of bewering die de staatssecretaris wat mij betreft niet kan doen.

De voorzitter:

Staatssecretaris, wilt u hierop reageren? Anders geef ik het woord aan de heer Martens voor de volgende interruptie, die ongetwijfeld wat korter zal zijn dan de vorige.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Dat weten we pas aan het einde, voorzitter. Ik ga mijn best doen. Ik veerde net op uit mijn stoel, want ik wil de staatssecretaris bedanken. Ik heb het namelijk nog nooit zo duidelijk gehoord in het debat: de staatssecretaris zei net "nee, ik ben niet van mening dat arbeidsinkomen lager belast zou moeten worden dan inkomen uit vermogen". Iemand die met werken een heel mooi salaris verdient — laten we zeggen €90.000 — betaalt meer belasting dan iemand die €90.000 vermogensrendement heeft. Dat is blijkbaar officieuze staatsideologie in Nederland, want het komt in alle belastingplannen telkens terug. Dat is consequent al het geval zolang ik de fiscaliteit volg. Meent de staatssecretaris dat nou echt? Meent hij echt dat het normaal en logisch is dat die persoon uit dat rekenvoorbeeld dat ik net gaf, die evenveel verdient met werken, die actief is en een bijdrage levert aan de samenleving, daarover meer belasting betaalt dan iemand die passief geniet van een vermogensrendement?

Staatssecretaris Heijnen:

Veel beter qua lengte, voorzitter. Volgens mij heb ik niet gezegd dat iemand die inkomsten uit arbeid geniet, minder of meer belasting zou moeten betalen dan iemand die inkomsten uit vermogen geniet. Wat ik heb gezegd en wat ik hier kan herhalen, is dat ik het belangrijk vind dat inkomsten uit vermogen naar werkelijk rendement wordt belast. Welk tarief je vervolgens hanteert, is een politieke keuze, waarbij je niet alleen rekening houdt met de positie van de mensen die inkomsten uit arbeid genieten, maar ook met tal van andere aspecten. Een van die aspecten is dat vermogen makkelijker verplaatsbaar is dan een dienstbetrekking. Het is volgens mij in bijna alle landen van de wereld zo dat op dit moment inkomsten uit vermogen juist om die reden minder zwaar belast worden dan inkomsten uit arbeid. Ik heb dat niet gezegd; ik constateer alleen wat in de belastingstelsels in de rest van de wereld het geval is.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Dan nog korter. Ik ben blij dat we tot elkaar komen; dat meende ik namelijk te hebben verstaan. Het is tot daaraan toe dat er praktische redenen zijn waardoor er verschillen ontstaan, maar dan herhaal ik graag dat we ernaar moeten streven dat mensen die een actieve bijdrage leveren aan de economie niet het zwaarst worden belast.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. Ik stel voor dat we de staatssecretaris de gelegenheid geven dit onderdeel af te ronden, want over een kleine tien minuten gaan we schorsen. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik doe mijn best, voorzitter. Dank u. De heer Van Apeldoorn en mevrouw Visseren-Hamakers vragen of ik erken dat het kabinet de vermogensongelijkheid heeft vergroot. Het antwoord is helder: nee, dat herken en erken ik niet. Alle vermogensongelijkheidsmaatstaven van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat de vermogensongelijkheid in Nederland stabiel is en volgens de meest actuele cijfers licht is afgenomen. De vermogensverdeling is vooral afhankelijk van economische ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling in huizenprijzen, aandelen en rente op sparen. Wat het kabinet kan doen — ik gaf het al aan — is inkomen uit vermogen evenwichtig belasten. Specifiek voor de meest recente budgettaire derving in box 3 van cumulatief 2,5 miljard heeft het kabinet in dit Belastingplan gekozen voor een dekking binnen box 3. Echter, als gevolg van het amendement-Grinwis is het vermogen van het forfait op beleggingsvermogen teruggedraaid en vervangen door een snellere afbouw van de wet-Hillen. Wat je er ook van vindt, dat betreft in principe een zwaardere belasting op vermogen. Zoals ik vandaag al een aantal keer heb gezegd, is een belangrijke volgende stap in het eerlijker belasten van vermogen het invoeren van een stelsel dat werkelijk rendement in box 3 belast. Het wetsvoorstel daartoe ligt sinds mei in de Tweede Kamer, zoals ik al aangaf.

De voorzitter:

Meneer Van Rooijen, we hadden afgesproken dat de staatssecretaris zijn onderdeel zou afmaken. We gaan echt zo schorsen. Daarna gaan we weer verder.

Staatssecretaris Heijnen:

Dan toch nog even de vraag van de heer Van Apeldoorn wat ik ervan vind dat rijken en superrijken minder zwaar worden belast dan de hardwerkende Nederlander. We hebben het er net al kort over gehad. Ons belastingstelsel kent een progressieve inkomstenbelasting. Dat betekent: hoe hoger het inkomen uit arbeid en vermogen, hoe meer belasting je betaalt. De samenstelling van het inkomen van de top 1% — ik gaf het al aan — wijkt substantieel af van het … Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord, constateer ik nu. Excuus.

Dan een vraag van de heer Van den Oetelaar. Hij vraagt of het inzetten op economische mobiliteit niet een betere manier is om armoede te bestrijden dan inkomensherverdeling. Het kabinet is het met de heer Van den Oetelaar eens dat aan het werk gaan of meer gaan werken een uitweg kan leveren in armoede. Werk hebben levert inkomen op maar draagt ook bij aan de sociale cohesie. Daarom wil dit kabinet, net als vorige kabinetten, dat het loont om te werken en meer te werken. Tegelijkertijd — we hebben dit al besproken — is het niet voor iedereen mogelijk om te werken vanwege een chronische ziekte of arbeidsongeschiktheid of om een andere goede reden. Mensen die nu werken kunnen ook te maken krijgen met ontslag, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ook kunnen werkenden om andere redenen te maken krijgen met geldzorgen. Ook om die reden is het belangrijk om te zorgen voor inkomensondersteuning voor die mensen die die het hardste nodig hebben. Belastingen zorgen — dat klopt — voor de financiering van inkomensondersteuning en zorgen ervoor dat het onderwijs en de zorg voor iedereen in Nederland toegankelijk zijn, en dat iedereen in Nederland een dak boven zijn hoofd heeft; althans, dat zou zo moeten zijn. Toegankelijke zorg en onderwijs en een dak boven het hoofd zijn voorwaarden voor ieder mens om zichzelf te ontwikkelen en zich voor werk te kunnen kwalificeren. Met belastingen worden deze collectieve uitgaven gefinancierd. Uiteraard — we hadden het er al over — is de manier waarop belastingen worden geheven en de verdeling over grondslagen en de belastingdruk daarop van belang. Het is een politieke keuze in welke mate je mensen aan hun lot overlaat of een handje verder helpt. Er bestaat, zeg ik tegen de heer Van den Oetelaar, in elk geval een grote consensus onder economen dat te grote verschillen in inkomen en vermogen ten koste gaan van economische groei. Een zekere mate herverdeling is alleen daarom al relevant.

Voorzitter, daarmee ben ik aan het einde van mijn tweede blokje gekomen en laat ik even aan u wat u voor de planning wil.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu ook het moment aangebroken om vergadering te schorsen tot 11.45 uur in verband met de ontvangst door de Tweede en de Eerste Kamer van de president van Oekraïne, de heer Zelensky. Ik vraag de leden die deelnemen aan deze bijeenkomst om nu naar de uitgang bij de Kazernestraat te gaan, waar de bussen om precies 10.00 uur zullen vertrekken.

De vergadering wordt van 9.48 uur tot 11.45 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering, want aan de orde is de voortzetting van de beantwoording door de regering in eerste termijn. Ik heet ook de minister van Klimaat en Groene Groei, mevrouw Hermans, van harte welkom. We waren gebleven bij de staatssecretaris. Hij neemt weer het woord. Ga uw gang, staatssecretaris, aan u het woord.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Staatssecretaris Heijnen i:

Dank u, voorzitter. Fijn dat u weer allen hier bent. Ik neem aan dat u de gelegenheid te baat heeft genomen om alle vragen die u heeft aan de heer Grinwis te stellen, want die heeft u wellicht gezien afgelopen anderhalf uur. Desalniettemin ga ik ook graag op die vragen in.

De versobering van de youngtimerregeling. Zoals ik al zei is de versobering in het Belastingplan opgenomen via een aangenomen amendement van de heren Grinwis en Oosterhuis. Dit regelt de gefaseerde verhoging van de leeftijdsgrens in de youngtimerregeling: eerst naar 16 jaar vanaf 1 januari 2026 en dan naar 25 jaar vanaf 1 januari 2027. Verschillende leden van deze Kamer hebben ten eerste vragen gesteld over de budgettaire raming van de versobering. Ze verwijzen daarbij naar de berekeningen van de stichting Autobelangen. Die zijn ons bekend. In de beantwoording in de tweede nota naar aanleiding van het verslag ben ik uitgebreid ingegaan op de cijfers van de stichting Autobelangen, op de cijfers die gebruikt zijn voor de raming en op de verschillen hiertussen. Daarbij is in ieder geval mij duidelijk geworden dat de cijfers van de stichting Autobelangen op een aantal belangrijke onderdelen op aannames berusten. Ik kan alleen zeggen dat in de door ons gemaakte raming de meest robuuste beschikbare cijfers zijn gebruikt. Op dit moment heb ik dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gemaakte raming.

Desondanks stellen verschillende leden van deze Kamer vragen over de onzekerheid en de impact van deze maatregel. Vanzelfsprekend zit er een mate van onzekerheid in de raming. We moeten altijd werken met aannames en uiteindelijk kan de werkelijke opbrengst hoger maar ook lager uitvallen dan in de gemaakte raming. Ik ben dan ook zeker bereid, zeg ik in antwoord op een vraag van de heer Kroon, om het CPB naar de raming te laten kijken en deze te laten certificeren. Dat zeg ik bij dezen toe.

De heer Kroon vraagt ook of ik kan toezeggen dat indien de meeropbrengst groter is dan geraamd, dit via herstelwetgeving teruggegeven gaat worden aan de groep burgers die het betreft. Als uit de certificering een andere geraamde budgettaire opbrengst volgt, zal dit uiteraard verwerkt worden in de begroting. Ik wil wel terughoudend zijn met toezeggingen op dit punt omdat ik de formatie en mijn opvolger op dit punt niet in de weg wil lopen, maar het staat uw Kamer uiteraard vrij om mij daartoe op te roepen.

De voorzitter:

Er komt een interruptie aan, zie ik, van de heer Kroon, BBB-fractie.

De heer Kroon i (BBB):

Ik voel me wel geroepen hierop te reageren. U kent de motieteksten waarschijnlijk nog niet, maar naar aanleiding van uw eerste toezegging, waarvoor dank, zullen wij de teksten reviseren en wellicht in tweede termijn uw overweging hierop horen. Dank u wel.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik heb een vraag over het daartoe oproepen. U zegt: stel dat de raming heel anders uitvalt en er veel meer geld in de schatkist komt dan verwacht, dan zou dat moeten terugvloeien naar de gedupeerden. Dat is uw oproep. Maar dat lijkt mij uitvoeringstechnisch een enorm gedrocht. Waarom kunnen we niet gewoon zeggen dat we even wachten totdat de raming binnen is en in de tussenliggende tijd de uitvoering van dit onderdeel van de wet even uitstellen? Volgens mij kunt u dat met een beleidsbesluit doen of op een andere verschrikkelijke manier. Er zijn wel mogelijkheden om dat te doen. Dan hoeven we ook niet gedwongen te zijn om eerst iets af te pakken en het vervolgens weer terug te geven met uitvoeringstechnisch heel veel gedoe.

Staatssecretaris Heijnen:

Mevrouw Bakker-Klein is mij voor, want dat was de tweede toezegging die ik wilde doen. Veel leden van deze Kamer, onder anderen mevrouw Bakker-Klein, maken zich zorgen over de stapsgewijze verhoging, omdat die onvoldoende ruimte biedt om op de wijziging te anticiperen. Ze vragen of ik bereid ben om een overgangsregeling te treffen. Het is inderdaad zo dat een bepaalde groep autogebruikers nu weinig tot geen tijd heeft om te anticiperen op deze verhoging. Dit ziet met name op die gebruikers die nu een youngtimer hebben die in de loop van volgend jaar zestien jaar oud wordt. Voor deze auto's is vanaf 1 januari 2026 de youngtimerregeling niet meer van toepassing totdat zij weer zestien jaar oud worden. Ze hebben daardoor te weinig tijd om te anticiperen en weten ook pas sinds kort dat de wetgeving op dit punt wordt aangepast. Naar mijn idee is dat ook niet de bedoeling geweest van de indieners van het amendement. Dat baseer ik op de toelichting bij het amendement. Dat kan helaas vanwege de korte termijn niet meer hersteld worden door een novelle op het Belastingplan. De enige mogelijkheid — mevrouw Bakker vroeg mij daar al naar — is een goedkeurend beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving. Maar daar is uw Kamer over het algemeen erg kritisch op. Maar gelet op de brede oproep — althans, daar ga ik van uit — ben ik wel bereid om dat te doen. Daarom wil ik een overgangsregeling van één jaar toezeggen, zoals ook verzocht door de heer Kroon, zodat youngtimers die in dit jaar vijftien jaar zijn geworden of dit nog voor het eind van dit jaar worden, voor heel 2026 nog gebruik mogen maken van de youngtimerregeling. Voorwaarde hierbij is wel dat ze aan dezelfde persoon ter beschikking staan. Deze variant lijkt ons het meest recht doen aan de toelichting op het amendement.

De voorzitter:

Een interruptie van mevrouw Visseren-Hamakers van de partij met dezelfde naam.

Mevrouw Visseren-Hamakers i (Fractie-Visseren-Hamakers):

De voorzitter had het bijna goed!

De voorzitter:

Ik moet nog even oefenen. Gaat uw gang.

Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):

Volgens mij gaan we nu een beetje te snel. De staatssecretaris reageert op een aanname dat hier een meerderheid is in de Kamer. Die is er misschien wel voor een regeling om te reageren op dit amendement. We weten nog niet of er een meerderheid is in deze Kamer die wijziging van de wet wil zoals die nu in deze Kamer voorligt. Volgens mij gaan we nu te snel. Dus laten we de tweede termijn afwachten. Laten we stemmen en dan kijken wat deze Kamer wil. Daar kan de staatssecretaris dan op reageren. Dat is volgens mij het juiste proces in dit debat. Misschien hóópt de staatssecretaris op een meerderheid in deze Kamer, maar we weten nog niet of er een meerderheid is.

Staatssecretaris Heijnen:

Nou ja, ik heb even geteld. Als ik kijk naar de partijen die mij daarom gevraagd hebben, dan is dat zeer wel een meerderheid. Overigens is het zo, zeg ik in reactie op mevrouw Visseren-Hamakers, dat als ik een beleidsbesluit neem, daar wetgeving op volgt waar u als Kamer, net als de Tweede Kamer, over mag beslissen en stemmen.

Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):

Toch hecht ik eraan dat we de juiste volgorde hanteren in dit debat. Er zijn kritische vragen gesteld over dit amendement. Dat mag. Maar er is nog geen stemming geweest over dit wetsvoorstel. Er is ook geen stemming geweest over moties. Dus volgens mij gaan we echt te snel in dit debat. De staatssecretaris geeft zijn overwegingen mee aan deze Kamer en Kamerleden geven hun overwegingen mee aan de staatssecretaris. Daarvoor staan we hier. Maar laten we het wel in de juiste volgorde doen.

De voorzitter:

Wil de staatssecretaris daar nog op reageren?

Staatssecretaris Heijnen:

Jazeker, voorzitter. Dat doen we namelijk. Er is mij in de eerste termijn om een toezegging gevraagd. Die toezegging heb ik gegeven. Punt.

De heer Baumgarten i (JA21):

Even meer een procesopmerking dan iets anders. Ik ben blij met de toezegging die de staatssecretaris doet over de overgangstermijn die hij overweegt. Ik wil wel even voor de Handelingen aangetekend hebben dat ook mijn fractie nadrukkelijk vroeg om die toezegging.

De voorzitter:

Dat is genoteerd, zie ik. Dan de heer Van Rooijen van 50PLUS.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Dank voor de toezegging. Ik vind het goedkeurend beleidsbesluit, net als meerdere fracties in deze Kamer, op zichzelf een verkeerd instrument, maar dat is al langer bekend. Het ligt tegenwoordig bij Binnenlandse Zaken. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij, conform het kader voor het goedkeurend beleidsbesluit van twee jaar geleden met de vier voorwaarden, ook met spoed met een wetsontwerp komt en niet pas in het Belastingplan van volgend jaar? Kan hij die toezegging doen?

Staatssecretaris Heijnen:

Die toezegging kan ik niet doen aan de heer Van Rooijen. Wij zullen ons uiteraard houden aan de beleidskaders van het beleidsbesluit. Als wij een afzonderlijke wet hiervoor indienen, maakt het trouwens qua timing niet al te veel uit of je dit in een afzonderlijke wet doet of in het Belastingplan 2027.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. In het kader voor het goedkeurend beleidsbesluit — wat al iets heel bijzonders is: het is namelijk in strijd met de fiscale wetgeving — staat uitdrukkelijk dat met spoed een wetsvoorstel moet worden ingediend. Spoed is niet over een jaar.

Staatssecretaris Heijnen:

Ja, maar er staat ook in, zeg ik uit mijn hoofd: uiterlijk 1 januari volgend op het jaar daarop.

De voorzitter:

De heer Van Rooijen weer.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Nu is het recht van de Eerste Kamer in het geding. Wij vinden dat een goedkeurend beleidsbesluit met een apart wetsontwerp moet worden ingediend en dat het niet weggerommeld moet worden in een belastingplan met 100 maatregelen, waardoor je altijd vóór moet stemmen, omdat het verpakt zit in 50 andere maatregelen, zoals Overige fiscale maatregelen. Dit is nu ook het geval voor het invaren van de eerste pensioenfondsen, voor loodsen et cetera.

Staatssecretaris Heijnen:

Nu hoor ik een andere vraag van de heer Van Rooijen. Dit gaat niet zozeer over timing, maar dit gaat over de wijze waarop en de vorm. Ik zou me goed kunnen voorstellen, maar dat is aan mijn opvolger, dat deze wetgeving op grond van dit beleidsbesluit een afzonderlijk wetsvoorstel wordt in het pakket Belastingplan.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

U maakt hier al een forse stap, maar ik zou liever hebben dat het apart wordt ingediend eerder dit jaar. Dat kunnen we bij wijze van spreken met een hamerstuk doen, maar dan is het hier apart behandeld en goedgekeurd. We kunnen niet van belastingwetten afwijken en over een jaar hier een wet krijgen … U zegt nu: ik wil het apart doen. Dat vinden wij nog steeds veel te laat. Een jaar later gaat de Kamer dan pas bepalen of wat u nu, vandaag, besluit rechtmatig is of niet. Stel je voor dat wij dat niet rechtmatig vinden. Je weet het maar nooit.

De voorzitter:

Ik hoorde u "wij" zeggen. Ik weet even niet wie u bedoelt.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter, het is goed dat u me corrigeert, op dit punt dan. Ik bedoel dus fracties die over een jaar daar een standpunt over moeten innemen. Dat lijkt me vrij logisch.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik heb de heer Van Rooijen gehoord. Ik kan die toezegging op dit moment niet doen. Ik ga daar wel naar kijken en we zullen hier zo snel mogelijk op terugkomen.

De voorzitter:

Dan denk ik dat de heer Kroon van de BBB weer aan de beurt is.

De heer Kroon (BBB):

Via de voorzitter dankzegging aan de staatssecretaris voor, naar ik meen, drie toezeggingen. Ik wil ze voor de helderheid toch nog even valideren. Dank voor de toezegging dat er iets van een accreditatie — hoe noemde u het? — of een appreciatie komt van het CPB op die ramingen. Kunt u ook toezeggen dat die bij de Voorjaarsnota beschikbaar is? Twee. Dank voor de toezegging over uitstel van de inwerkingtreding van die regeling tot eind 2026. U heeft aangegeven dat u dat doet voor de regeling voor auto's die dit jaar vijftien jaar of ouder zijn. Er is ook een uitdaging voor auto's die volgend jaar vijftien worden, want die zitten economisch gezien wel in de trein van deze regeling. Kunt u toezeggen dat die ook onder deze regeling vallen? Dan de derde. U geeft aan dat het goedkeurend beleidsbesluit vandaag of binnenkort — ik hoop op korte termijn — kenbaar wordt gemaakt en in wetgeving komt. Zou die wetgeving voor de zomervakantie, dus voor het reces van 2026, in deze Kamer kunnen liggen?

Staatssecretaris Heijnen:

De heer Kroon vraagt mij nu om vier toezeggingen. Ik heb er twee gedaan en daar hou ik het bij, zeg ik tegen de heer Kroon. Dus ik doe een toezegging over de overgangsregeling, zoals ik die heb toegelicht. Ik doe geen toezegging over de auto's die nu nog niet onder de youngtimerregeling vallen. Mijn toezegging ziet erop dat auto's die nu onder de youngtimerregeling vallen ook volgend jaar onder de youngtimerregeling zullen vallen. Als ik dit breder trek, is er sprake van een wetswijziging. Dat kan ik niet doen bij een beleidsbesluit. Ik heb dus twee toezeggingen gedaan. Bij de laatste toezegging werd gevraagd: voor het zomerreces. Daar ga ik mijn uiterste best voor doen, maar ik kan dat niet toezeggen. Ik kan alleen maar een inspanningsverplichting aangaan, namelijk dat we ons uiterste best doen.

De heer Schalk i (SGP):

Ook ik dank de staatssecretaris natuurlijk voor de toezegging. Ik wil het even heel scherp hebben voor mezelf en voor alle mensen die in zo'n youngtimer rijden. Deze toezegging betekent dus dat iedereen die op dit moment in die regeling valt, er in ieder geval in het komende jaar niet mee te maken krijgt. Dan heb ik een vervolgvraag. Als de staatssecretaris dit laat doorrekenen door het CPB en vervolgens blijkt dat er heftige consequenties zijn, kan dat dan betekenen dat hij toch in de loop van het jaar zegt: nou, dan moeten we toch nog eens goed kijken of dit amendement nog een nadere duiding zou moeten hebben, of misschien zelfs in het Belastingplan 2027 moet worden ingetrokken?

Staatssecretaris Heijnen:

Poeh, daar vraagt u me wat! U heeft de toezegging goed begrepen; laat ik daarmee beginnen. Ik vind het echt niet aan mij, als demissionair staatssecretaris, om de regeling of het amendement in te trekken in het Belastingplan 2027. Dat is echt aan een volgend kabinet. Dat kan natuurlijk aan een volgend kabinet worden meegegeven. Wellicht is het ook onderdeel van de formatietafel. Ten aanzien van de autobelastingen ligt er natuurlijk ook een mooie contourennota, De auto rijdt door. Daar staan verschillende elementen in. Ik denk dat één ding zeker is: er zijn wel wijzigingen noodzakelijk in de wijze waarop wij belasting heffen op mobiliteit, of op auto's. Dan zou dit een van de wijzigingen kunnen zijn die in het beleid van een nieuw kabinet wordt meegenomen.

De heer Schalk (SGP):

Dit begrijp ik heel goed, namelijk dat de staatssecretaris zegt: dat zal ongetwijfeld bij een nieuw kabinet meegenomen kunnen of moeten worden. Maar hij kan het natuurlijk wel inbrengen in zijn overdrachtsdossier. De cruciale vraag die ik stelde, was de volgende. Stel je voor dat het CPB nou cijfers geeft die zo desastreus zijn dat je het toch moet heroverwegen. Dan is dat natuurlijk aan een volgend kabinet. Maar stel dat het volgende kabinet er niet komt. Dan ga ik ervan uit dat we niet zomaar doordraven, maar dat we gewoon echt akte nemen van datgene wat het CPB ons ook voorhoudt.

Staatssecretaris Heijnen:

De heer Schalk is wat optimistischer over mijn resterende zittingsduur dan ikzelf, maar dat vind ik prima. Ik zou graag nog wat langer blijven zitten, maar ik ben bang dat ik niet een volgend belastingplan met uw Kamer ga behandelen. Desalniettemin kan ik de heer Schalk toezeggen dat we daarnaar gaan kijken als uit die berekeningen, validaties van het CPB blijkt dat er fors meer budget wordt opgehaald dan nodig is en ik dan nog staatssecretaris ben. Dan gaan we daar iets mee doen.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb twee opmerkingen. Ik denk dat het eerdere antwoord van de staatssecretaris juister was, namelijk om het over te laten aan een volgend kabinet. Hij kan wel iets zeggen over datgene waarover hij de toezegging heeft gedaan — daar gaat hij nog over — maar ik denk niet dat het correct is om over de volgende jaren toezeggingen te doen.

Mijn tweede punt is het volgende. Voordat u de toezegging deed, spraken we even over de compensatiekwestie; ik vond dat mevrouw Bakker-Klein daar een heel goede inbreng bij had. We zijn als Kamer ook gehouden aan het belang van een goede uitvoering. We moeten geen uitvoeringsproblematiek toevoegen; die is namelijk al groot genoeg. Ik wil iets even heel scherp hebben: is met de toezegging die u net heeft gedaan over dat uitstel van een jaar die hele kwestie van compensatie nu ook echt van de baan? Want anders krijgen we een cumulatie van uitvoeringsproblematiek. Daar wil ik even zeker van zijn.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik snap niet zo goed wat mevrouw …

Mevrouw Moonen (D66):

Het ging over het volgende. Voordat u die toezegging deed, hadden we een discussie. Als de regeling ingaat en er wordt meer geld opgehaald, wordt het dan mogelijk teruggesluisd naar die doelgroep, als een soort compensatieregeling? Ik wil scherp hebben dat dat niet meer aan de orde is met de toezegging die u heeft gedaan.

Staatssecretaris Heijnen:

Dat klopt helemaal. Dank voor deze vraag, want nu kan ik er een toelichting op geven. Het benutten van het extra geld dat eventueel opgehaald wordt, is niet aan mij maar aan een volgend kabinet. Ik denk dat een volgend kabinet daar wel ideeën over heeft, mevrouw Moonen.

Mevrouw Moonen (D66):

Bedankt voor dat antwoord.

Mevrouw Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers):

Ik vond al dat dit pakket Belastingplan obsessief veel aandacht besteedde aan de auto. Ik constateer dat we ook hier in het debat echt meer aandacht besteden aan de auto dan mijn fractie lief zou zijn.

De voorzitter:

Dan zie ik mevrouw Bakker-Klein van het CDA voor een interruptie.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Volgens mij gaat dit debat niet over de auto maar over of we fatsoenlijke wetgeving met elkaar maken. Wij maakten ons er zorgen over of dit mogelijk in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik ben dus blij met de toezegging dat we het in ieder geval een jaar doorschuiven, zodat dingen wat beter ingeregeld kunnen worden. Ik heb nog wel een vraag over uw reactie op mevrouw Moonen, die zei "stel dat uit de berekening van het CPB komt dat de sector gelijk heeft en dat het dus niet in verhouding is, dan zou je kunnen gaan werken aan reparatiewetgeving". Is dat ook wat u voor ogen hebt, of zegt u: dat stukje draag ik dan over aan mijn opvolger, maar wel met de aanmerking dat hier nog wat nodig is?

Staatssecretaris Heijnen:

Ik ga ervan uit dat ik niet meer aan die wetswijziging zal werken, dat ik er dan niet meer zit. Uiteraard zal ik — dat was ook een vraag van de heer Schalk — dit onderwerp en mijn ideeën daarover meenemen in het overdrachtsdossier aan mijn opvolger.

De heer Kroon (BBB):

Ik ging nog even door de aantekeningen van het gesprek van gisteravond. We hebben met elkaar ook stilgestaan bij de ongewenste situatie dat veel jonge elektrische auto's geëxporteerd worden en dat we daarmee de verduurzaming van ons wagenpark vanuit een tweedehandsperspectief niet echt vormgeven. Heeft u daar ook gedachten over en kunt u toezeggen dat u dat onderwerp op een vergelijkbare manier meeneemt in het overdrachtsdossier?

Staatssecretaris Heijnen:

Ik wilde daar later op ingaan, want de heer Koffeman heeft daar ook een vraag over gesteld.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Heijnen:

Ja, en met excuses dat we het toch nog steeds over de auto hebben, maar de heer Schalk vroeg of ik kon ingaan op een rekenvoorbeeld voor de youngtimerregeling. Een Ford Focus uit 2010 met een cataloguswaarde van €37.500 en een waarde economisch verkeer van €3.000. De versobering zou dan €600 extra per maand kosten, was de berekening, als we dat goed genoteerd hebben. Het klopt inderdaad dat een nieuwe Ford Focus op dit moment tussen de €28.500 en €34.500 kost, maar een Ford Focus uit 2010 kostte destijds nieuw circa €18.000 tot €25.000. Van die cataloguswaarde moet er natuurlijk worden uitgegaan voor het maken van de berekening. De economische waarde ligt na vijftien jaar rond de 15% van de cataloguswaarde; dat is dus rond de €3.000 à €3.500. Met een marginaal tarief van 44,5% ligt de netto bijtelling over de catalogusprijs dan op circa €170 tot €230 per maand. De netto bijtelling over de waarde economisch verkeer ligt dan op circa €35 tot €50 per maand. Dat zijn nog steeds grote verschillen, zeker relatief gezien, maar iets minder groot dan wat uit het voorbeeld van de heer Schalk kwam.

Dan een vraag van de heer Baumgarten. Hoe is het volgens de staatssecretaris winst voor het milieu om relatief nieuwe youngtimers te ontmoedigen, terwijl alternatieven duurder of vervuilender zijn?

De voorzitter:

Voordat u daarmee doorgaat, zie ik dat de heer Schalk een interruptie heeft.

De heer Schalk (SGP):

We zijn het erover eens: die bedragen waren misschien anders, maar er zit nog steeds een significant verschil. We hebben zojuist een goed debat gehad over de toezeggingen die de staatssecretaris deed. Toen ging het er vooral over dat hij op een gegeven moment zei "het benutten van het extra geld dat het oplevert, daar moeten we over nadenken", althans zo begreep ik het. Toen dacht ik: dan bekijken we het eigenlijk alleen vanuit de overheid, maar we zitten bij het Belastingplan natuurlijk ook te kijken wat het voor de burger betekent. Dan blijft toch staan dat die burger ineens behoorlijk geconfronteerd wordt met extra belastingen.

Staatssecretaris Heijnen:

Deze opmerking is terecht. Ik heb het niet bedoeld zoals het is opgevat. Het moet natuurlijk zowel vanuit de overheid als vanuit de burger worden bekeken.

De voorzitter:

Toch de heer Schalk nog.

De heer Schalk (SGP):

Gaat het dan dus niet alleen over de vraag of er extra opbrengsten zijn voor de Staat, maar wordt er ook gekeken naar wat het betekent voor de burger?

Staatssecretaris Heijnen:

Als er extra opbrengsten zijn voor de Staat — dat is het begin, denk ik — dan zou je kunnen kijken wat dat betekent voor de burger die nu een hogere last ervaart. Als er géén extra opbrengsten komen uit de berekening, dan zie ik daar geen ruimte voor.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Heijnen:

De vraag van de heer Baumgarten was: kun je niet veel beter relatief nieuwe youngtimers aanmoedigen, omdat alternatieven duurder of vervuilender zijn? Het spijt me dat ik dit zeg, maar ik deel de analyse van de heer Baumgarten niet. De huidige youngtimerregeling maakt het momenteel fiscaal aantrekkelijk om zakelijk in een oudere, fossiele auto rond te rijden. Voor het halen van de klimaatdoelen is de overstap naar elektrische auto's belangrijk. In die zin maakt het voor het klimaat geen groot verschil of er in een benzineauto of dieselauto wordt rondgereden van 15 of 25 jaar oud. De grootste klimaatwinst kan worden behaald door over te stappen van fossiele auto's naar elektrische auto's.

De voorzitter:

Er komt een interruptie aan van de heer Baumgarten, JA21.

De heer Baumgarten (JA21):

Niet om deze autodiscussie eindeloos te laten doorslepen, maar ik wil, via de voorzitter, aan de staatssecretaris melden dat ondernemers simpelweg de financiële mogelijkheden niet hebben om een elektrisch voertuig aan te schaffen. Ik ben benieuwd naar de reflectie van de staatssecretaris op die onmogelijkheid.

Staatssecretaris Heijnen:

Dat zou kunnen. Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven. Aan de andere kant zou ik tegen de heer Baumgarten zeggen, als ik de berekeningen zie in de mails over de waarde van de youngtimer die gereden wordt, de cataloguswaarde en de waarde in het economisch verkeer — veel van uw Kamerleden hebben die mails ook gehad — dat je voor dat bedrag ook makkelijk een elektrische auto kunnen kopen.

De voorzitter:

De heer Baumgarten maakt een schijnbeweging. Nee? Dan de heer Kroon. Na de interruptie van de heer Kroon ga ik de staatssecretaris vragen om een beetje meer snelheid in het debat te brengen en de collega's vragen om wat minder te interrumperen, zodat we toch nog een deel van dit antwoord kunnen afmaken. De heer Kroon.

De heer Kroon (BBB):

Ik zal het proberen kort te houden.

Als wij kijken naar de informatie uit de industrie en naar eigen onderzoek, dan zien we dat de gemiddelde cataloguswaarde van de rondrijdende youngtimer zo ongeveer €85.000 is. Dat is de cataloguswaarde uit 2010. De marktwaarde daarvan is ongeveer €11.000. Daarom gaf ik gisteren het voorbeeld van de BMW van ongeveer dezelfde waarde. Dat heeft een netto-impact op die ondernemer van €9.000 per jaar. Voor een marktwaarde van €11.000 koop je vandaag de dag echt geen elektrische auto.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik geloof de heer Kroon op zijn woord. Hij zit goed in die berekeningen. Onze berekeningen zijn gemaakt op basis van objectieve gegevens, vanuit de aangifte ib en vanuit het CBS, maar we zullen zien wat het CPB daarvan zegt.

De voorzitter:

Staatssecretaris, u vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Heijnen:

Dan kom ik bij een tweetal vragen van de heer Koffeman. Hij vraagt waarom niet gekozen is voor een andere regeling die ervoor zorgt dat de bijtelling van elektrische auto's lager blijft. Ik kan alleen maar zeggen: deze afweging is niet door het kabinet gemaakt. De Tweede Kamer heeft namelijk middels dit amendement besloten om de bijtellingskorting voor elektrische auto's te verlengen en dit te dekken via een aanpassing van de youngtimerregeling. Het kabinet heeft hier dus niet zo voor gekozen.

De voorzitter:

Toch een interruptie van de heer Koffeman dan, omdat die nog niet veel geïnterrumpeerd heeft vandaag.

De heer Koffeman i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik had de staatssecretaris gevraagd naar zijn idee over het feit dat er een enorm subsidielek is wanneer elektrische auto's na vijf jaar allemaal massaal geëxporteerd worden. De ING heeft inmiddels het subsidielek … O, dat komt nog. Oké.

Staatssecretaris Heijnen:

Sorry. Ik had uw vraag ook genoteerd. U vroeg mij te reflecteren op het feit dat export van tweedehands elektrische auto's ons honderden miljoenen zou kunnen kosten en of ik bereid ben om te onderzoeken of een lager bijtellingstarief voor oudere elektrische auto's dit zou kunnen voorkomen, zoals bijvoorbeeld een bijtelling op basis van dagwaarde. Ik kan alleen maar aangeven dat wij de wens van de heer Koffeman delen dat tweedehands elektrische auto's zo veel mogelijk voor de Nederlandse markt behouden blijven. In de fiscaliteit zijn hiervoor ook al verschillende stappen gezet, maar ik ben graag bereid — dat zeg ik de heer Koffeman toe — om daarnaast de effecten van een apart verlaagd bijtellingstarief voor tweedehands elektrische auto's nader in kaart te brengen.

Dat was mijn autoblokje, voorzitter.

De voorzitter:

Gaat u vooral verder met het volgende onderwerp.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik wil wel snel, voorzitter, maar ik ben bang dat we nu een onderwerp krijgen dat enige tijd gaat duren: het amendement over box 3 en de wet-Hillen.

Mevrouw Moonen vraagt wat ik ervan vind dat zeg maar de verminderde verhoging van het box 3-forfait wordt gedekt door de afbouw van de aftrek van de eigen geringe woningschuld, de wet-Hillen. Ik kan alleen maar aangeven dat ik dat amendement heb ontraden. We zijn er dus ook geen voorstander van, maar zoals bekend is dit in het Belastingplan gekomen op grond van het amendement-Grinwis. Wij zijn er dus geen voorstander van.

Mevrouw Van der Linden vraagt zich af wat het versneld afbouwen van de wet-Hillen voor het EMU-saldo betekent. Zoals bekend, loopt de afbouw van de wet-Hillen, die de dekking vormt, over een zeer lange termijn en treedt de derving met name op in 2026 en 2027. Dit heeft aanzienlijke gevolgen voor het EMU-saldo. Dat is bekend. De dekking is daarmee ook niet in overeenstemming met de begrotingsregels. Dat is een van de redenen waarom wij dit amendement hebben ontraden. De gevolgen van dit amendement en alle andere moeten en gaan wij bezien bij de voorjaarsbesluitvorming.

De heer Baumgarten vraagt naar mijn zienswijze over het afbouwen van de wet-Hillen, waardoor huiseigenaren worden benadeeld. Vanwege de invoering van de fiscale aflossingseis per 2013 is een extra stimulering voor een versnelde aflossing door de wet-Hillen niet meer noodzakelijk. Daarnaast is de wet-Hillen — volgens mij hebben we dat ook in onze antwoorden aangegeven — op termijn financieel onhoudbaar, omdat belastingplichtigen door de fiscale aflossingseis ook sneller in aanmerking komen voor de aftrek. De afbouw van de wet-Hillen in 30 jaar is in 2019 in gang gezet en die zou dus volledig zijn afgebouwd na 2048. Als gevolg van het amendement is dat nu zeven jaar en is die afgebouwd na 2041. Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat dit het geval is op basis van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement. Dit kabinet, zeg ik ook in antwoord op eerdere vragen, heeft niet getornd aan de eigenwoningregeling. Verdere aanpassingen in de eigenwoningregeling dienen wat ons betreft integraal gewogen te worden door een volgend kabinet.

De heer Van Rooijen vraagt wat ik vind van de doorgerekende effecten van de versnelde afbouw van de wet-Hillen voor AOW'ers met een pensioen van €20.000 of €40.000 en een WOZ-waarde van €800.000. Ik kan hier eigenlijk alleen maar herhalen wat ik eerder zei: dit amendement was niet ons voorstel, maar is via een meerderheid in de Tweede Kamer in het Belastingplan gekomen. Het was dus niet ons voorstel. Wij vinden het deels een stukje beperking eigenwoningaftrek en wij zijn er dus niet voor, ook omdat er wat ons betreft geen solide dekking in het amendement is opgenomen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik wil eigenlijk alleen maar weten of u doorgaat op de vele andere vragen of dat het blokje-Hillen in drie minuten al is afgehandeld, terwijl we een uur lang over youngtimers hebben gesproken. Ik ben een oldtimer en ...

(Hilariteit)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

... wil wel graag een reactie hebben op mijn vele vragen in eerste termijn. Ik ben in blijde verwachting na Sint-Nicolaas.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik hoop dat ik de heer Van Rooijen gerust kan stellen: dit was het eerste antwoord op de vele vragen die hij gesteld heeft.

De heer Van Rooijen vroeg mij onder andere ook of ik het met hem eens ben dat het tussendoor bijstellen van de eigenwoningregeling een onbetrouwbaar beeld geeft van de overheid. Het belastingstelsel is naar zijn aard continu aan verandering onderhevig, omdat politieke wensen en maatschappelijke ontwikkelingen daarom vragen. Elk jaar stelt het kabinet het Belastingplan op en gebruikt de Tweede Kamer haar recht van amendement, zoals ook in dit geval is gebeurd. Ik denk niet dat dit een onbetrouwbaar beeld van de overheid geeft.

Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik vind dat de overheid medeondertekenaar is van het hypotheekcontract. Nee, dat vind ik niet. Het fiscaal recht regelt de fiscale gevolgen van een zogenoemd belastbaar feit. Burgers en bedrijven kunnen hierop anticiperen of rekening mee houden. Dit maakt dat ik het belangrijk vind dat regels duidelijk en voorspelbaar zijn en het liefst niet bij amendement in een belastingplan terechtkomen. Inherent aan het fiscaal recht is dat deze regels kunnen worden aangepast voor nieuwe en voor bestaande gevallen. Dit moet uiteraard zorgvuldig gebeuren en in sommige gevallen is het overgangsrecht op zijn plaats. Dit maakt echter naar ons oordeel niet dat de overheid in feite het hypotheekcontract tussen burger en de hypotheeknemer medeondertekent.

Dan geeft de heer Van Rooijen aan dat afschaffing van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente een enorme crisis op de huizenmarkt kan veroorzaken en dat wijziging in de aftrekbaarheid daarom alleen zou kunnen gelden voor nieuwe gevallen. Hij vraagt mijn reactie hierop. Ik kan het alleen maar herhalen, het huidige kabinet is vanwege de demissionaire status niet voornemens de eigenwoningregeling te wijzigen. Eventuele aanpassingen aan de eigenwoningregeling zijn echt aan een volgend kabinet.

Dan vraagt de heer Van Rooijen hoe men zich voorbereidt op een crisis in de woningmarkt als de rente ineens scherp zou stijgen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te denken dat de rente op korte termijn scherp stijgt. Als deze situatie zich zou voordoen, dan lijkt mij een brede aanpak in samenspraak met de minister van VRO wenselijk en noodzakelijk. Daarbij kan ik aangeven dat sinds de financiële crisis er veel beleid is getroffen op de woningmarkt om de impact te verkleinen. Zo heeft de fiscale aflossingseis ertoe geleid dat aflossingsvrije hypotheken minder populair zijn geworden.

Dan verzoekt de heer Van Rooijen de regering om de wet-Hillen weer volledig uit te voeren en dus ook de wijziging door Rutte III in te trekken. Met andere woorden: volledige herinvoering van de wet-Hillen. Hij vraagt mijn reactie hierop. Ik denk dat de heer Van Rooijen mijn reactie wel kon voorspellen, maar het huidige kabinet is vanwege zijn demissionaire status niet voornemens de eigenwoningregeling te wijzigen. Ik kan niet genoeg benadrukken dat eventuele aanpassingen aan de eigenwoningregeling echt aan een volgend kabinet zijn.

Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik kan reageren op het verzoek om de eigen woning langs een door hem uiteengezette lijn te defiscaliseren. Laat ik beginnen door te zeggen dat ik zeer waardeer dat de heer Van Rooijen met toewijding inhoudelijk meedenkt. Maar ook hier geldt weer dat wij als demissionair kabinet niet voornemens zijn de eigenwoningregeling te wijzigen. Eventuele aanpassingen zijn — ik zeg het weer — aan een volgend kabinet.

Dan vraagt de heer Van Rooijen of ik bereid om een andere dekking te onderzoeken via een novelle of om mij maximaal in te spannen om bij de komende voorjaarsnota met een alternatieve dekking te komen. Hoewel het amendement-Grinwis cum suis door het kabinet was ontraden, is het door een meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen, waardoor de wet-Hillen versneld zal worden afgebouwd. Ik kan niet met een alternatieve dekking komen en ben daar ook niet toe bereid. Het kabinet had immers al een andere dekking voorgesteld, namelijk in het box 3-domein.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik kom in de tweede termijn wel terug op de antwoorden die u heeft gegeven, want daar heb ik uiteraard wel een reactie op. Ik kom nu op de casus belli, namelijk de vraag of u bereid bent tot het volgende. Dat is even los van de route van een novelle; die laat ik dan maar even voor wat die is. We hebben bij Asiel gezien dat een demissionair kabinet gewoon novelles indient, dus dat kan ook deze staatssecretaris doen, maar dat even terzijde. De hoofdzaak, de casus belli, is de volgende. Mijn fractie vindt — en ik zie dat er ook steun is bij sommige andere fracties — dat deze dekking niet de goede is, om budgettaire begrotingsregels, maar ook vanwege de betrouwbaarheid van de overheid; beloofd is beloofd et cetera. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij bereid is — ik gaf al aan dat ik anders met een motie kom — om bij de Voorjaarsnota met voorstellen te komen voor een andere dekking en die dan vervolgens in het belastingplan van volgend jaar op te nemen. Dat is een koninklijke route.

Ik wijs erop dat twee jaar geleden Paulien Geerdink van de VVD-fractie — u en ik waren daarbij; we hebben allemaal meegetekend — ook een verzoek deed aan staatssecretaris Van Rij om bij de voorjaarsnota met een andere dekking te komen inzake die vreselijke amendementen uit de Tweede Kamer rondom de inkoop van eigen aandelen en dergelijke. Ik zie niet in waarom u die bereidheid niet kunt hebben. Hij was toen demissionair. Dat bent u ook. Het is natuurlijk eventueel aan een volgend kabinet om dat dan bij een belastingplan uit te voeren of alsnog zelf te besluiten. Maar bent u bereid om bij de Voorjaarsnota die aanpassing te doen en te kijken naar een andere dekking? We kunnen als Eerste en Tweede Kamer altijd meedenken, eventueel met het kabinet, net als bij de btw op cultuur. Toen is het hele btw-handboek doorgefietst. Uiteindelijk kwam er iets anders uit. Maar andere dekkingen zijn altijd te vinden. Je kunt dat dus niet uitsluiten.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik kan dat helaas niet toezeggen aan de heer Van Rooijen. Ik ga dat niet doen. Ik denk ook dat de situatie van twee jaar geleden en die van nu heel verschillend zijn. Daar kunt u het mee eens zijn of niet, maar dat is mijn idee. Bij de Voorjaarsnota in, wat is het, maart of april is daar sprake van. Dan is het echt aan een nieuw kabinet en een nieuwe staatssecretaris en een nieuwe, of misschien bestaande, minister van Financiën, om daar iets aan te doen. Dus dat kan en wil ik niet doen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik ga ook niet vandaag u vragen een goedkeurend beleidsbesluit te nemen. Dat zou in theorie ook nog kunnen. Dat is in de eerste ronde nu al gebeurd, maar dat even terzijde. Ik begrijp absoluut niet dat u niet bereid bent om bij de Voorjaarsnota te kijken welke andere dekking er mogelijk is. Dat is toch een open formulering waar u geen nee tegen kunt zeggen? Dat kunt u meenemen in het overdrachtsdossier voor uw opvolger. Maar ik vraag om die toezegging van u. Als die niet komt, doe ik dat ook met een motie vanmiddag.

Staatssecretaris Heijnen:

Ik kan die toezegging echt niet doen. Ik wil echt niet over mijn graf regeren. Ik vind dit echt iets voor een volgend kabinet. Het staat u natuurlijk vrij om die motie in te dienen, maar ik ga de toezegging niet doen.

De voorzitter:

Laatste keer, meneer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ten slotte. Ik kom daar vanmiddag uiteraard uitvoerig op terug, want als ik het zo hoor kan ik net zo goed thuisblijven. We hadden het over inkomenseffecten. De overheid, die betrouwbare overheid, had 800.000 mensen die de hypotheek hebben afgelost beloofd dat ze geen bijtelling zouden krijgen. De wet-Hillen is toch afgeschaft. Toen is er gelukkig nog een overgangstermijn gekomen van 30 jaar. Die wordt nu verkort. Ik voorspel dat sommige Tweede Kamerleden dat de volgende keren weer doen. Dan krijgen we iedere keer dat 800.000 mensen, waarvan 500.000 AOW'ers, de sjaak zijn. Dan gaan we iedere keer 3 miljard extra belasting betalen. Het begint met een tientje bij Grinwis en na vijftien jaar, in 2041, eindigt het met €246. Dat is dus geen tientje. Dit zijn grote effecten voor mensen die ook bijvoorbeeld een heel laag inkomen hebben. Dat blijkt uit alle vragen die ik gesteld heb en uit alle cijfers, waarvoor ik u erkentelijk was. Maar mijn fractie tilt hier heel zwaar aan.

De voorzitter:

Staatssecretaris, wilt u daarop reageren? Anders geef ik het woord aan mevrouw Bakker-Klein. Dat zal dan ook de laatste interruptie zijn voordat we gaan lunchen.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Ik kan de vragen van Martin van Rooijen wel goed begrijpen. U zegt zelf: er is een dekking gekomen die niet deugdelijk is en die ook gewoon tegen onze begrotingsregels ingaat; eigenlijk willen we dit niet. U zegt ook: besluiten over wonen, over hypotheken, en dus ook dit besluit, moeten we eigenlijk overlaten aan een nieuw kabinet, zodat er een integraal plan komt. Nu ligt er een besluit waarin dat niet integraal is. Er is geen deugdelijke dekking. Misschien is dit ook een vraag die we aan de minister van Financiën moeten stellen: wat hebben we als Kamer nog te doen als we constateren dat er in de Tweede Kamer moties worden aangenomen die eigenlijk gewoon volledig ingaan tegen onze begrotingsdiscipline en die ook nog eens gevolgen hebben voor mensen met hypotheken, of met afgeloste hypotheken in dit geval? Die mensen konden erop rekenen en over hen zegt u zelf: ja, die horen eigenlijk op een andere tafel thuis. Ik begrijp dus ook niet helemaal uw halsstarrigheid dat u zegt: ik wil het niet eens onderzoeken.

Staatssecretaris Heijnen:

Laat ik beginnen met te zeggen: dit was niet de wens van het kabinet. U heeft er problemen mee; dat snap ik. Wij hebben er ook problemen mee. Maar ja, daar kunt u mij niet op aanspreken. U kunt mij aanspreken op de dekking. De dekking is iets wat door de minister van Financiën uiteindelijk moet worden bepaald. Zoals ik al eerder in de antwoorden heb aangegeven, zijn er meerdere amendementen en ontwikkelingen geweest die allemaal bij de voorjaarsbesluitvorming worden gewogen. Dan kan het best zijn dat die dekking op een andere manier wordt ingevuld, deels of in zijn geheel; dat weet ik niet. Ik laat mij er alleen nu niet op vastleggen.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Voor de duidelijkheid: ik spreek u niet aan op een amendement dat niet goed is. Dat heeft de Tweede Kamer aangenomen. Maar ik spreek u wel aan op uw verantwoordelijkheid om te komen tot een deugdelijke dekking, en dat is dit niet. In die zin hoop ik echt dat u misschien in tweede termijn nog eens kunt kijken wat wel mogelijk is, maar dit is toch niet wat we moeten willen met elkaar?

De voorzitter:

Staatssecretaris, we hebben ongeveer nog vijf minuten voordat ik ga schorsen. Lukt het u, denkt u, om dit onderdeel binnen die vijf minuten ongeïnterrumpeerd af te ronden?

Staatssecretaris Heijnen:

Dat lukt mij zeker, voorzitter. Ik heb namelijk nog maar één vraag, van de heer Van Rooijen.

De voorzitter:

Mooi. Ga uw gang.

Staatssecretaris Heijnen:

Hij vroeg mij of ik ertoe bereid ben om prioriteit te geven aan een onderzoek naar de herinvoering van de wet-Hillen en de defiscalisering van de eigen woning in het kader van het aangekondigde onderzoek over het eigenwoningforfait. Dat onderzoek zal inderdaad kijken naar het eigenwoningforfait. Hierbij wordt op basis van de wetsgeschiedenis en juridische en economische inzichten een inschatting gemaakt van de hoogte en de vormgeving van het eigenwoningforfait. Gelet op de aard van dit onderzoek kan de herinvoering van de wet-Hillen en de defiscalisering van de eigen woning hier geen onderdeel van uitmaken. Het onderzoek is namelijk reeds aanbesteed en de verwachte oplevering is in de eerste helft van volgend jaar. Wel mag ik de heer Van Rooijen verwijzen naar diverse rapporten, maar die kent hij heel goed. Ik denk bijvoorbeeld aan het Bouwstenenrapport van 2024, waarin al verschillende beleidsopties om de eigenwoningregeling af te bouwen worden toegelicht, waaronder de variant om de eigen woning te defiscaliseren.

Dan ben ik aan het einde van dit blokje, voorzitter.

De voorzitter:

Kunt u voordat ik ga schorsen nog even vertellen wat u verder nog aan onderdelen hebt? Dat hebt u aan het begin van de beantwoording ook gezegd, maar het is goed om ons geheugen even op te frissen.

Staatssecretaris Heijnen:

Zeker. Ik moet even kijken naar mijn indeling. Na de lunch komen we eindelijk toe aan het Belastingplan. Dan box 3, de Wet vliegbelasting, het wetsvoorstel Inzagerecht, het wetsvoorstel Tweede aanpassing minimumbelasting en nog een blokje varia. Na mij zal de minister ingaan op diverse thema's. De minister heeft vijftien blokjes, hoor ik. Behalve het blokje varia zouden de blokjes nu sneller moeten kunnen gaan dan de blokjes hiervoor, denk ik.

De voorzitter:

Dat is misschien ook meteen een aansporing voor de Kamerleden, maar dat gaan we zien na de schorsing.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors nu tot 13.30 uur voor de lunchpauze.

De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.30 uur geschorst.